ECLI:NL:RBGEL:2022:3118

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
20 juni 2022
Zaaknummer
383267
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot schadevergoeding in het kader van aanneming van werk en laswerkzaamheden

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, heeft eiseres, een besloten vennootschap, een vordering ingesteld tegen gedaagde, die onder de naam van een onderneming handelt. De vordering betreft een schadevergoeding van € 41.826,78, die eiseres stelt te vorderen wegens toerekenbare tekortkomingen van gedaagde in de uitvoering van een overeenkomst voor het vervaardigen van staalwerken, specifiek balkons voor een appartementenproject. Eiseres stelt dat gedaagde in verzuim is omdat hij de balkons niet conform de constructieschetsen heeft bevestigd en dat hij de gelegenheid om herstelwerkzaamheden uit te voeren heeft geweigerd.

Gedaagde heeft verweer gevoerd en betwist dat er sprake is van verzuim. Hij stelt dat eiseres de overeenkomst eenzijdig heeft opgezegd zonder ingebrekestelling en dat de montage van de balkons niet tot zijn verplichtingen behoorde. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen gehoord en geconcludeerd dat er geen sprake is van verzuim aan de kant van gedaagde. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vorderingen van eiseres moeten worden afgewezen, omdat niet is aangetoond dat gedaagde tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst.

In reconventie heeft gedaagde een vordering ingesteld voor betaling van een bedrag van € 6.690,00, maar ook deze vordering is afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat gedaagde niet voldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn vordering. De proceskosten zijn toegewezen aan gedaagde in conventie en aan eiseres in reconventie, waarbij de rechtbank de kosten heeft begroot op respectievelijk € 3.946,00 en € 622,00. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer / rolnummer: C/05/383267 / HA ZA 21-69
Vonnis van 29 juni 2022
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.R. van Manen te Gorinchem,
tegen:
[gedaagde],
handelende onder de naam [gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [woonplaats] en zaakdoende te [vestigingsplaats] , gemeente [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. C.F.N. van Schaijk te Arnhem.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis in deze zaak van 9 juni 2021 en de daarin genoemde stukken;
- de conclusie van antwoord in reconventie van 4 oktober 2021 met producties;
- het proces-verbaal/de zittingsaantekeningen van hetgeen besproken is tijdens de mondelinge behandeling van 4 oktober 2021;
- de akte van 3 november 2021 van de kant van eiseres in conventie;
- de antwoordakte van 1 december 2021 van de kant van gedaagde in conventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Als eiseres in conventie/verweerster in reconventie dient in plaats van [eiseres] gelezen te worden: [eiseres]
2.2.
In de maand april 2019 is er op basis van een offerte van gedaagde in conventie, eiser in reconventie, hierna te noemen [gedaagde] , een overeenkomst gesloten met eiseres in conventie, verweerder in reconventie, hierna te noemen [eiseres] , met betrekking tot het vervaardigen van staalwerken. Die staalwerken betroffen een viertal balkons ten behoeve van het project appartementen [adres] .
2.3.
Daarnaast zijn door [gedaagde] aan [eiseres] twee medewerkers beschikbaar gesteld voor las- en montagewerkzaamheden.
2.4.
Door [eiseres] en de constructeur is in april 2019 naar een oplossing gezocht voor het probleem, dat de constructie tekeningen bleken af te wijken van de feitelijke situatie. Die afwijking had betrekking op de kopplaat.
2.5.
In juni 2019 is er tussen [eiseres] en [gedaagde] een geschil ontstaan met betrekking tot het glaswerk voor de betreffende balkons, meer in het bijzonder over de maatvoering van de rubbers, waarin het glas geplaatst diende te worden.
2.6.
Per email van 2 juli 2019 deelt [eiseres] aan [gedaagde] mede: “onze samenwerking is bij deze gestopt”.
2.7.
Per email van 3 juli 2019 laat [eiseres] aan [gedaagde] weten: “ik ben de samenwerking helemaal moe en jij hoeft niets meer te doen”.
2.8.
Eind juli 2020 zijn er door de gemeente [adres] controles uitgevoerd op het uitgevoerde werk en is er geconstateerd, dat de balkons niet waren bevestigd conform de constructieschetsen c.q. de tekeningen en daarbij behorende berekeningen.
2.9.
De gemeente [adres] heeft bij brief van 31 juli 2020 [eiseres] op de geconstateerde afwijkingen gewezen. Daarop heeft op 6 augustus 2020 een bespreking plaatsgevonden tussen de gemeente en [eiseres] , waarna de gemeente bij aanschrijving van 12 augustus 2020 [eiseres] tot 1 september 2020 in de gelegenheid heeft gesteld een en ander alsnog conform de omgevingsvergunning uit te voeren op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 12.000,00.
2.10.
Per email van 12 augustus 2020 stuurt [eiseres] de aanschrijving van de gemeente door naar [gedaagde] met als begeleidende opmerking: “Wat vind jij hiervan?”.
2.11.
Bij email van 17 augustus 2020 wijst [gedaagde] iedere aansprakelijkheid af, maar biedt aan mee te denken in een oplossing, indien de laatste openstaande termijn door [eiseres] wordt voldaan.
2.12.
[eiseres] heeft de noodzakelijke aanpassingen zelf c.q. met behulp van derden uitgevoerd.

3.Het geschil

In conventie

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] om aan haar te voldoen € 41.826,78, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot de algehele voldoening. Ook vordert [eiseres] veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, het salaris gemachtigde en in de nakosten van dit geding.
3.2.
Ter onderbouwing van die vordering stelt [eiseres] dat [gedaagde] jegens haar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen ingevolge de tussen partijen gesloten overeenkomst, doordat [gedaagde] de in het kader van die opdracht door haar gefabriceerde balkons niet heeft bevestigd conform de constructieschetsen c.q. de tekeningen en daarbij behorende berekeningen. [eiseres] voert aan, dat zij [gedaagde] in de gelegenheid heeft gesteld de noodzakelijke herstelwerkzaamheden uit te voeren, maar dat [gedaagde] dat geweigerd heeft, zodat deze in verzuim is.
3.3.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de rechtbank deze zal afwijzen, met veroordeling van [eiseres] in de werkelijke proceskosten, de nakosten en de wettelijke rente daarover.
3.4.
[gedaagde] baseert zijn verweer - kort weergegeven - op het volgende. Er is geen sprake van verzuim, omdat [eiseres] de opdracht eenzijdig heeft opgezegd en geen ingebrekestelling heeft gestuurd. Bovendien maakte de montage/bevestiging van de balkons geen onderdeel uit van de opdracht en heeft [gedaagde] voor die montage alleen personeel beschikbaar gesteld en niet de montage/bevestiging op zich genomen. Daarenboven worden de ontstane problemen veroorzaakt doordat [eiseres] geen juiste oplossing heeft gekozen voor de geconstateerde afwijking van de constructieschetsen c.q. de tekeningen en daarbij behorende berekeningen, hetgeen niet voor rekening en risico van [gedaagde] komt. Ten slotte voert [gedaagde] aan, dat er sprake is van schuldeisersverzuim aan de kant van [eiseres] en dat de gevorderde schadevergoeding niet deugdelijk is onderbouwd.
In reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [eiseres] tot betaling van een bedrag van € 6.690,00, zijnde de laatste termijn vermeerderd met incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 22 juli 2019 tot de dag der algehele voldoening. Voorts vordert [gedaagde] veroordeling van [eiseres] tot betaling van de werkelijke advocaatkosten in plaats van een proceskostenveroordeling op basis van het liquidatietarief, in verband met misbruik van procesrecht aan de zijde van [eiseres] , en tot betaling van de nakosten, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente daarover indien die kosten niet binnen veertien dagen na dagtekening van de uitspraak zijn voldaan.
3.6.
[eiseres] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de rechtbank deze zal afwijzen met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.7.
[eiseres] baseert haar verweer - kort weergegeven – op het feit, dat zij alle rekeningen van [gedaagde] heeft voldaan. Gedeeltelijk per bank en gedeeltelijk contant. Verder voert [eiseres] aan, dat [gedaagde] geen aanspraak kan maken op enige verdere betaling, nu hij toerekenbaar tekort geschoten is in de uitvoering van de overeenkomst.
In conventie en reconventie
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie

4.1.
Zoals ook tijdens de mondelinge behandeling uitvoerig is besproken, is het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] , dat er geen sprake is van verzuim. Ter zitting heeft [eiseres] verwezen naar een mail van 12 augustus 2020, waarin [gedaagde] in gebreke zou zijn gesteld. Omdat die mail nog niet in het geding was gebracht, is [eiseres] in de gelegenheid gesteld die mail alsnog bij akte in het geding te brengen en aan te tonen dat er sprake is van verzuim.
4.2.
De bewuste mail van 12 augustus 2020, die door [eiseres] bij akte in het geding is gebracht, is geen ingebrekestelling. Er wordt een mail van de gemeente [adres] door [eiseres] aan [gedaagde] doorgestuurd met als enige opmerking: “Wat vind jij hiervan?!”.
Bij akte is door [eiseres] aangevoerd, dat er desondanks sprake is van verzuim, omdat uit de reactie van [gedaagde] volgt, dat deze de werkzaamheden niet wenst uit te voeren en dat een aparte ingebrekestelling dus niet verzonden behoefde te worden.
4.3.
De rechtbank volgt [eiseres] daarin niet. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat verzuim zonder ingebrekestelling is ingetreden. Daarvoor is krachtens artikel 6:83 sub c BW vereist, dat [eiseres] uit bedoelde reactie van [gedaagde] moet afleiden, dat deze in de nakoming van de verbintenis zal tekortschieten.
Naar het oordeel van de rechtbank kan dat echter niet uit de reactie van [gedaagde] worden afgeleid. [gedaagde] reageert desgevraagd op de mail van de gemeente [adres] en geeft aan, dat alle aan hem opgedragen werkzaamheden deugdelijk zijn uitgevoerd. Bovendien doet [gedaagde] een beroep op opschorting in verband met schuldeisersverzuim en biedt hij aan om [eiseres] tegemoet te komen en mee te denken ten behoeve van een oplossing, nadat het schuldeisersverzuim is opgelost. Dat betekent, dat uit die reactie niet kan worden afgeleid, dat [gedaagde] tekort zal schieten, laat staan dat dit de enige conclusie is die men uit deze reactie kan trekken, hetgeen het woord “moet” in de tekst van genoemd artikel wel impliceert.
4.4.
De slotsom is dat er geen sprake is van verzuim aan de kant van [gedaagde] en dat in verband daarmede de vorderingen van [eiseres] zullen worden afgewezen. Over de overige weren van [gedaagde] behoeft derhalve niet meer geoordeeld te worden.
4.5.
De proceskosten komen voor rekening van [eiseres] , omdat zij in het ongelijk is gesteld. Weliswaar heeft [gedaagde] om vergoeding van de werkelijk gemaakte kosten gevraagd, maar de rechtbank ziet daar onvoldoende aanleiding voor, zodat van het liquidatietarief zal worden uitgegaan. Aan de kant van [gedaagde] begroot de rechtbank die kosten op € 2.076,00 (griffierecht) en € 1.870,00 (salaris gemachtigde, 2,5 punt tegen het tarief van € 748,00). Samen is dat € 3.946,00.
4.6.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals die in ‘De beslissing’ wordt vermeld.
In reconventie
4.7.
De rechtbank merkt allereerst op, dat het gevorderde bedrag van € 6.690,00 niet kan worden afgeleid uit hetgeen sub 4.6. van de conclusie van eis in reconventie wordt aangevoerd.
4.8.
Wat daar ook van zij, tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk geworden, dat er door [eiseres] ook contant een bedrag aan [gedaagde] is betaald en wel een bedrag van € 5.000,00. Naar aanleiding van vragen met betrekking tot die niet in de eis in reconventie weergegeven betaling heeft [gedaagde] niet kunnen onderbouwen welk bedrag voor welke werkzaamheden nu feitelijk met [eiseres] is afgesproken. Dat valt uit de prijsindicatie van 28 februari 2019 (productie 2 bij antwoord) ook niet af te leiden, zodat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] nog aanspraak kan maken op enige betaling van [eiseres] . Dat betekent dat de vordering van [gedaagde] wegens onvoldoende onderbouwing zal worden afgewezen.
4.9.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij in het ongelijk is gesteld. Aan de kant van [eiseres] begroot de rechtbank die kosten op € 622,00 (salaris gemachtigde, 2 punten tegen het tarief van € 311,00).

5.De beslissing

De kantonrechter:
In conventie
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 3.946,00, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de kosten die zijn ontstaan na dit vonnis, begroot op € 163,00 aan salaris gemachtigde, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving van dit vonnis is voldaan, en de explootkosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
In reconventie
5,5, wijst de vorderingen af;
5.6.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 622,00;
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L. Braaksma en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2022.