ECLI:NL:RBGEL:2022:3070

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 juni 2022
Publicatiedatum
17 juni 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 461
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WIA-beoordeling en vaststelling eerste ziektedag in geschil met UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 16 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres A en het UWV over de vaststelling van de eerste ziektedag en het maandloon in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiseres, die zich op 8 mei 2018 ziekmeldde, betwistte dat deze datum correct was en stelde dat haar eerste ziektedag 1 augustus 2017 had moeten zijn. Dit zou invloed hebben op de hoogte van haar maandloon, dat volgens haar € 392,55 zou moeten zijn. Het UWV had eerder een IVA-uitkering toegekend, maar verklaarde het bezwaar van eiseres ongegrond.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV terecht 8 mei 2018 als de eerste ziektedag heeft aangemerkt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had voldoende gemotiveerd waarom er geen reden was om de eerste ziektedag te vervroegen. Eiseres had geen nieuwe stukken overgelegd die haar standpunt onderbouwden. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de psychische klachten van eiseres had betrokken in haar oordeel, ondanks dat zij niet expliciet inging op een brief van de psycholoog.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat het UWV het maandloon correct had vastgesteld volgens de geldende regels. Eiseres kwam niet in aanmerking voor een uitzondering op de berekening van het dagloon, omdat zij in de referteperiode loon had genoten. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, wat betekent dat zij geen gelijk kreeg en geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht ontving.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Inloopteam Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/461

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Eiseres A] , uit [plaats B] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.G. van den Heuvel),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (het UWV), verweerder
(gemachtigde: A. van Klaveren-Drost).

Procesverloop

Met het besluit van 15 april 2020 (het primaire besluit) heeft het UWV eiseres met ingang van 5 mei 2020 een IVA-uitkering toegekend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA)
Met het besluit van 5 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Met (stilzwijgende) toestemming van partijen is een zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Wat er aan deze procedure voorafging

1. Eiseres werkte laatstelijk sinds 23 april 2018 als postbezorger. Zij heeft zich op 8 mei 2018 vanwege schub bij MS ziekgemeld voor dit werk.
2. Vervolgens heeft het UWV de aanvraag om een uitkering op grond van de Wet WIA beoordeeld.
3. Een verzekeringsarts van het UWV heeft eiseres onderzocht en beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen van eiseres zijn per 5 mei 2020. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat er sprake is van geen benutbare mogelijkheden en dit duurzaam van aard is. Het UWV heeft eiseres vervolgens een IVA-uitkering toegekend.
4. Eiseres heeft bezwaar gemaakt. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft opnieuw naar de zaak van eiseres gekeken. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep was er geen reden om af te wijken van het rapport van de verzekeringsarts.

Wat eiseres vindt

5. Eiseres is het niet met het UWV eens. Eiseres voert aan dat de eerste ziektedag onjuist is vastgesteld. Haar eerste ziektedag is niet 8 mei 2018, maar 1 augustus 2017. Dit leidt ook tot een hoger dagloon, omdat moet worden uitgegaan van wat zij heeft verdiend in de twaalf maanden voorafgaand aan 11 juli 2017. Verder voert eiseres aan dat het UWV ten onrechte heeft nagelaten het jaarloon te extrapoleren naar 12 maanden. Volgens eiseres moet haar maandloon € 392,55 zijn.

Waarover het gaat in deze zaak

6. De vraag is of het UWV terecht 8 mei 2018 als de eerste ziektedag heeft aangemerkt en het maandloon correct heeft vastgesteld.

Wat de rechtbank vindt

Eerste ziektedag
7. Eiseres voert aan dat de eerste ziektedag 1 augustus 2017 hoort te zijn in plaats van 8 mei 2018. Zij heeft zich namelijk op 11 juli 2017 ziekgemeld bij haar toenmalige werkgever [C] . De werkgever heeft kenbaar gemaakt dat vanwege haar
nul-urencontract, zij alleen de gewerkte uren uitbetaald zou krijgen en bij ziekte niets. Eiseres voert aan dat de werkgever heeft nagelaten haar ziek te melden bij het UWV en dat dit niet aan haar te wijten valt. Daarnaast geeft eiseres in beroep aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet is ingegaan op de brief van de psycholoog van 3 augustus 2017 waarin is opgenomen dat DSM 5 paniekstoornis is gediagnostiseerd.
8. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft opnieuw naar de zaak van eiseres gekeken en de bezwaren meegenomen. In haar rapport van 21 december 2020 komt de verzekeringsarts bezwaar en beroep tot de conclusie dat er geen reden is om de eerste ziektedag te vervroegen naar 1 augustus 2017. De aanwezige stukken geven hier namelijk geen aanleiding voor. Eiseres heeft zich destijds niet ziek gemeld, zij heeft tussendoor vrijwilligerswerk verricht en zij heeft in april 2018 hervat in haar werk als postbezorger. De verzekeringsarts bezwaar en beroep merkt verder op dat uit de informatie van de huisarts en de neuroloog in 2017 geen ernstige beperking van het been blijkt. Wel wordt benoemd dat eiseres gestopt is met de krantenwijken, maar niet waarom. In maart 2018 is eiseres raar gevallen met haar rechterbeen, wat ook invloed kan hebben gehad. Al met al zijn er volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen duidelijke medische feiten die een eerdere eerste ziektedag aannemelijk maken.
9. De rechtbank komt tot het oordeel dat het UWV terecht is uitgegaan van
8 mei 2018 als eerste ziektedag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd waarom er geen sprake is van een eerdere eerste ziektedag en de rechtbank kan die motivering volgen. Eiseres heeft in de beroepsprocedure geen nieuwe stukken aangeleverd waaruit het tegendeel zou moeten blijken. Zij stelt dat zij zich in juli 2017 heeft ziekgemeld bij haar toenmalige werkgever, maar dat blijkt niet uit de stukken. De rechtbank merkt verder op dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep weliswaar niet expliciet is ingegaan op het bericht van aanmelding van de psycholoog van 3 augustus 2017, maar uit haar rapport van 21 december 2021 blijkt wel dat zij de psychische klachten van eiseres heeft betrokken in haar oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overwogen dat de verzekeringsarts op 21 januari 2019 in het kader van een Eerstejaars Ziektewet-beoordeling heeft gerapporteerd dat sprake was van herstel van de psyche met restklachten. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het huisartsenjournaal en de verwijsbrief van de huisarts naar de GGZ van 1 augustus 2017 bij haar oordeel betrokken. Dat de verzekeringsarts niet expliciet is ingegaan op het bericht van aanmelding van de psycholoog van 3 augustus 2017, doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan haar conclusies en maakt haar onderzoek ook niet onzorgvuldig.
Dagloon
10. Eiseres voert tevens aan dat het UWV ten onrechte heeft nagelaten het jaarloon te extrapoleren naar 12 maanden. Het WIA-maandloon zou volgens haar vastgesteld moeten worden op € 392,55 (€392,56 x 12 : 261 x 21,75 = € 392,55).
11. Volgens artikel 13, eerste lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen wordt onder referteperiode verstaan, één jaar dat eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden.
12. Volgens artikel 16, eerste lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen wordt het dagloon vastgesteld volgens de volgende berekening:
(A – B + C) / D
Waarbij:
A staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij alle werkgevers;
B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die in de referteperiode (één jaar) als loon zijn uitbetaald ten laste van een opgebouwd bedrag en de bedragen die in die periode als loon zijn uitbetaald ten laste van een arbeidsvoorwaardenbedrag;
C staat voor de in de referteperiode opgebouwde bedragen ten behoeve van vakantiebijslag dan wel ten behoeve van een arbeidsvoorwaardenbedrag; en
D staat voor 261.
13. Volgens artikel 18 van het Dagloonbesluit is een uitzondering mogelijk voor het berekenen van het dagloon. Uit artikel 18 van het Dagloonbesluit blijkt dat 261 – zoals opgenomen in artikel 16 – wordt vervangen door het aantal dagloondagen vanaf en met inbegrip van de dag waarop de dienstbetrekking is aangevangen tot en met de laatste dag van de referteperiode. Artikel 18 geldt als in de referteperiode tot en met de laatste dag van het eerst volledige aangiftetijdvak van dat jaar geen loon is genoten. In zo’n geval kan de referteperiode dus korter zijn. Eiseres komt niet in aanmerking voor deze uitzondering, omdat zij in de referteperiode loon heeft genoten van haar voormalige werkgever.
14. De rechtbank komt tot het oordeel dat het UWV het maandloon juist en volgens de daarvoor geldende regels heeft berekend. De rechtbank realiseert zich dat de geldende regels ongunstig uitpakken voor eiseres, nu zij in de referte periode maar een beperkte periode heeft gewerkt. Dit kan er echter niet toe leiden dat in afwijking van de voor haar geldende regels een hoger dagloon moet worden vastgesteld.

De conclusie van de rechtbank

15. Het beroep van eiseres is ongegrond. Dit betekent dat zij geen gelijk krijgt. Omdat eiseres in beroep geen gelijk krijgt, worden de door haar gemaakte proceskosten of het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 16 juni 2022 door mr. M.A. Broekhuis rechter, in aanwezigheid van mr. C. Deve, griffier
.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.