ECLI:NL:RBGEL:2022:2939

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 juni 2022
Publicatiedatum
13 juni 2022
Zaaknummer
05/287964-21 en 05/043041-20 (tul)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing jeugdstrafrecht en oplegging PIJ-maatregel voor poging tot doodslag door met honkbalknuppel meermaals op hoofd te slaan

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 7 juni 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2002, die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag. De verdachte heeft op 15 juli 2021 in Bemmel, ter uitvoering van zijn voorgenomen misdrijf, een slachtoffer meerdere malen met een honkbalknuppel op het hoofd geslagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, door zijn handelen, bewust de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard, wat leidt tot de kwalificatie van poging tot doodslag. De rechtbank heeft de PIJ-maatregel opgelegd, gezien de ernst van het feit en de gebrekkige ontwikkeling van de verdachte. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere veroordelingen en de noodzaak voor intensieve behandeling. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding voor materiële schade en smartengeld. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf bevolen, omdat de verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummers: 05/287964-21 en 05/043041-20 (tul)
Datum uitspraak : 7 juni 2022
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2002 in [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de JJI De Hunnerberg in Nijmegen.
Raadsman: mr. H.J.M. Nijenhuis, advocaat in Nijmegen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 8 februari 2022, 3 mei 2022 en 24 mei 2022.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 juli 2021 te Bemmel ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] meerdere malen met een knuppel tegen zijn hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 juli 2021 te Bemmel aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere wonden op het hoofd, afgebroken voortanden, een blauw oog, gezwollen linkerzijde van het gezicht en/of meerdere breuken in het gezicht, heeft toegebracht door:
- die [slachtoffer] meerdere malen met een knuppel tegen zijn hoofd te slaan;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 juli 2021 te Bemmel ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- die [slachtoffer] meerdere malen met een knuppel tegen zijn hoofd heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Ten aanzien van de ten laste gelegde handelingen is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
 de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 24 mei 2022;
 het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 62-63;
 de letselrapportage, p. 81-84;
 de deskundige rapportage (letselinterpretatie), p. 73-77.
Ten aanzien van de kwalificatie van het handelen overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als gericht op de dood van [slachtoffer] . Het is een algemene ervaringsregel dat het hoofd dusdanig kwetsbaar is dat, indien daartegen met een honkbalknuppel wordt geslagen, de aanmerkelijke kans bestaat dat daardoor zodanig ernstig schedel- en hersenletsel ontstaat dat dit de dood veroorzaakt. Nu het een algemene ervaringsregel betreft, moet ook verdachte geacht worden daarvan op de hoogte te zijn geweest. Verdachte heeft door zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] zou kunnen overlijden, zodat in ieder geval sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. Dat verdachte niet wist waar op het lichaam hij sloeg, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Verdachte heeft immers verklaard dat hij hoog heeft geslagen en dat hij weet dat ter hoogte daarvan een hoofd zit. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat hij bloed op het gezicht van [slachtoffer] geeft gezien. [2] Hieruit leidt de rechtbank af dat het niet dusdanig donker was, dat verdachte niets kon zien. De rechtbank zal dan ook het handelen van verdachte kwalificeren als een poging tot doodslag.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks15 juli 2021 te Bemmel ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] meerdere malen met een knuppel tegen zijn hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
‘poging tot doodslag’.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van de straf en maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het jeugdstrafrecht zal worden toegepast en dat het feit in verminderde mate aan verdachte zou moeten worden toegerekend. Gelet op de ernst van het feit en het gegeven dat verdachte nog in een proeftijd liep, heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot de maatregel van Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel).
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit het jeugdstrafrecht toe te passen en het feit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Daarnaast heeft de verdediging verzocht het advies van de jeugdpsychiater te volgen, waarin mogelijkheden worden gezien voor een goed gestructureerde ambulante begeleiding met gerichte aandacht voor passend werk, financiën en een kleinschalige woonomgeving, hetgeen als bijzondere voorwaarden in een kader van een voorwaardelijke jeugddetentie opgelegd kan worden.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging doodslag door met een honkbalknuppel meerdere malen tegen het hoofd van een hem onbekende man te slaan, die hij ‘een lesje wilde leren’ omdat hij contact met de vriendin van verdachte had. Verdachte heeft de telefoon van zijn vriendin gebruikt om met het slachtoffer in contact te komen. Hij heeft gedurende twee dagen berichten met het slachtoffer uitgewisseld, terwijl hij deed voorkomen alsof deze berichten van zijn vriendin afkomstig waren. Op initiatief van verdachte is er ’s avonds laat een afspraak gemaakt op een station waar de vriendin van verdachte het nietsvermoedende slachtoffer heeft opgewacht en met hem naar een afgelegen plek is gelopen, waar verdachte met de honkbalknuppel stond te wachten. Verdachte heeft met zijn handelen een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Ter zitting is namens het slachtoffer verwoord welke lichamelijke en geestelijke gevolgen dit voor hem nog steeds heeft.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie van 12 januari 2022 waaruit blijkt dat verdachte op 11 augustus 2020 is veroordeeld tot een jeugddetentie van een maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren in verband met een poging afpersing/straatroof.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
 de reclasseringsadviezen van 18 januari 2022 en 23 mei 2022;
 een psychologisch Pro Justitia rapport opgemaakt door [naam 1] , GZ-psycholoog, op 6 januari 2021 (de rechtbank begrijpt: 2022);
 een psychiatrisch Pro Justitia rapport opgemaakt door [naam 2] , kinder- en jeugdpsychiater, op 11 mei 2022 en aangevuld op 20 mei 2022.
De psycholoog en de psychiater komen beiden tot de conclusie dat het jeugdstrafrecht zou moeten worden toegepast en dat het feit in verminderde mate aan verdachte is toe te rekenen. Voor wat betreft het strafrechtelijk kader, komen zij niet tot dezelfde conclusie.
Uit het Psychologisch Pro Justitia rapport blijkt het volgende. Verdachte heeft geleerd te overleven door negatieve gevoelens en problemen te ontkennen en door zich groter, flinker en sociaal aangepaster voor te doen dan hij in wezen is, de zogenaamde narcistische afweer. Hij neemt geen verantwoording voor zijn gedrag en ziet zijn problemen niet onder ogen, waarmee hij zichzelf de mogelijkheid ontzegt om te leren, waarmee de kiem voor een antisociale ontwikkeling is gelegd. Samenvattend kan gesteld worden dat sprake is van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling, die thans kenmerken vertoont van een zich ontwikkelende persoonlijkheidsstoornis. Dit komt onder andere tot uitdrukking in een instabiel zelfbeeld en een neiging tot impulsief gedrag gericht op directe behoeftebevrediging. De stoornis is thans, omdat sprake is van een ontwikkeling en nog niet van een uitgekristalliseerd beeld, het best te classificeren als een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met kenmerken van een borderline persoonlijkheidsproblematiek en een antisociale ontwikkeling, met narcistische affectafweer en een overwegend vermijdende copingstijl. Er is sprake van een licht verstandelijke beperking. Het risico op herhaling van soortgelijk gewelddadig gedrag wordt ingeschat als hoog en ook de gevaarzetting wordt ingeschat als hoog.
Verdachte heeft aangegeven niet mee te zullen werken aan een behandeling als dat verplicht wordt opgelegd, dat hij ermee wil kunnen stoppen als hij dat wil en dat hij het moeilijk vindt te vertrouwen op een behandelaar. Omdat de prognose voor behandeling niet gunstig is, wordt geadviseerd om geen halve maatregelen te nemen. Om het hoge recidivegevaar afdoende te beperken en de samenleving tegen de hoge gevaarzetting te beschermen wordt een strak en dwingend kader noodzakelijk geacht. In het verleden is gebleken dat behandeling in een ambulant kader onvoldoende beklijft en dat er feitelijk ook meer structuur en begeleiding geboden moet worden dan vanuit een ambulante setting mogelijk is. Een gesloten kader zoals op de [naam 3] en thans in de RJJI biedt hem de structuur die hij nodig heeft. Er wordt een klinische behandeling geadviseerd van maximale duur vanuit een instelling toegerust voor de behandeling van jongeren met complexe problematiek (dubbele diagnose). Er is een gemiddeld beveiligingsniveau nodig, waarbij moet kunnen worden opgeschaald, omdat verdachte zich in het verleden herhaaldelijk aan toezicht heeft onttrokken. De verwachting is dat er na afloop van een behandeling in een strafrechtelijk kader een ambulant nazorgtraject nodig is om verdachte te geleiden naar een passende woonvorm en dagbesteding. Een dergelijke behandeling zou naar de mening van de deskundige plaats kunnen vinden in het kader van een PIJ-maatregel of in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel, indien verdachte daaraan zou willen meewerken. Ten tijde van het onderzoek leek verdachte daarvoor niet voldoende gemotiveerd
Uit het Psychiatrisch Pro Justitia rapport blijkt het volgende. Verdachte beschikt over beperkte coping- en oplossingsvaardigheden vanuit zijn cognitieve beperking. Verdachte is geen prater en heeft beperkte mogelijkheden om een conflict middels een gesprek op te lossen. Hij is vermijdend van aard en gaat confrontaties uit de weg. Hij kiest gemakkelijk voor een agressieve oplossing, vanuit zijn gedragsstoornis en cognities en ervaringen, minder gehinderd door gewetenswroeging.
Er is sprake van een sociaal emotionele achterstand en een cognitieve beperking. Geadviseerd wordt het jeugdstrafrecht toe te passen. Vanuit zijn beïnvloedbaarheid loopt verdachte het risico zich in een forensische setting nog steeds met criminele groepsleden te identificeren. Een terugkerende observatie is dat verdachte zich wel aanpast, maar geen bereidheid toont om een behandelrelatie aan te gaan, zoals hij zelf zegt, vanwege negatieve ervaringen in het verleden. Verdachte heeft daarmee binnen een klinische behandeling meer kans op een negatieve ontwikkeling. Hij raakt meer gehospitaliseerd, terwijl de uitdagingen voor hem in een minder gestructureerde omgeving liggen. De deskundige ziet, gezien het matig-hoge recidiverisico, mogelijkheden voor een goed gestructureerde ambulante begeleiding. Verdachte zal meer groeimogelijkheden hebben wanneer de begeleiding ambulant wordt vormgegeven. De voorkeur gaat uit naar een LVB-aanpak, met gerichte aandacht voor passend werk, financiën en een kleinschalige woonomgeving in Nijmegen. Geadviseerd wordt dit als bijzondere voorwaarde in het kader van een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. De deskundige vindt een voorwaardelijke PIJ-maatregel niet passend omdat de verwachting is dat verdachte zich in een klinische setting nauwelijks verder zal ontwikkelen. Ook is de houding van verdachte veranderd en heeft hij inzicht gegeven in het tenlastegelegde. Hij is bereid naar een beschermde woonvorm te verhuizen en ambulante begeleiding te accepteren. Het recidiverisico op geweld wordt als matig/hoog ingeschat en het recidiverisico op ernstig lichamelijk letsel en op acuut dreigend geweld wordt als matig ingeschat.
Uit het reclasseringsrapport van 23 mei 2022 blijkt het volgende. Gezien de uitzonderlijke gezinssituatie van verdachte in het verleden en de uithuisplaatsing daaraan gekoppeld heeft verdachte een achterdocht ontwikkeld naar de hulpverlening. Hij heeft tijd nodig een vertrouwensband te ontwikkelen. De reclassering heeft thans twijfels over welke kant het op zou moeten met het advies. Een goede plek om te wonen, in de vorm van begeleid wonen ziet de reclassering wel als noodzakelijk. Maar de reclassering ziet ook risico's in het begeleid wonen: mocht verdachte zich niet vertrouwd en niet begrepen voelen in zijn omgeving, dan nemen de risico’s toe. Verdachte zou in theorie bij zijn moeder kunnen gaan wonen, echter ziet de reclassering daar grote risico's aan kleven. Moeder is niet bij machte sturing te geven aan verdachte. De reclassering ziet dat verdachte juiste keuzes kan maken in een gestructureerde omgeving van de RJJI De Hunnerberg. Maar er zijn er zijn op dit moment teveel onzekerheden en tegenstrijdigheden om tot een goed advies te komen. Vandaaruit is een gedegen plan voor nu niet mogelijk om op te stellen door de reclassering.
Op basis van het wegen van de inschattingen vanuit de RISC en de OxRec, afgenomen op 16 mei 2022, is het gestructureerd professioneel oordeel van de reclassering dat er een hoog risico op de algemene recidive is en een hoog risico op gewelddadig recidive. Het risico op letselschade wordt ingeschat al hoog. Het risico op onttrekking aan de voorwaarden worden ingeschat als gemiddeld/hoog. Dit met de kanttekening dat verdachte een goede vertrouwensband kan opbouwen met zijn begeleiders. Mocht het wantrouwen van verdachte de kop op steken dan zal het onttrekken aan zijn voorwaarden als hoog worden ingeschat.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat het bewezen verklaarde feit een ernstig en zeer gewelddadig delict betreft. Verdachte liep nog in een proeftijd en woonde op dat moment, tegen het advies van de hulpverlening in, bij zijn moeder. Verdachte heeft ter terechtzitting een verklaring afgelegd over hetgeen zich die avond zou hebben afgespeeld. De rechtbank heeft echter de indruk gekregen dat verdachte niet het achterste van zijn tong heeft laten zien. Uit de rapportages komt het beeld naar voren van een jonge man die het ene moment zegt open te staan voor behandeling en hulpverlening, maar wanneer daarover wordt doorgevraagd, een ander standpunt inneemt. Uit de rapportages komt ook naar voren dat het verdachte, gedurende de intensieve trainingsperiode waarbij veel toezicht en begeleiding aanwezig was en hij een dagbesteding had, lukte om zich aan afspraken te houden, maar dat wanneer de begeleiding minder intensief wordt en de dagstructuur wegvalt het hem niet lukt om zich aan de voorwaarden van en afspraken met de reclassering te houden. Het toezicht is door de reclassering op een eerder moment dan ook terug gemeld omdat hij de voorwaarden niet nakwam. Zowel de psycholoog als de reclassering spreken van een hoog risico op (gewelddadige) recidive. Gelet hierop en het hoge recidiverisico van geweldsdelicten acht de rechtbank intensieve behandeling noodzakelijk en is met de psycholoog van oordeel dat geen halve maatregelen genomen moeten worden. Er is bij verdachte sprake van disfunctioneren op verschillende terreinen en eerdere ambulante interventies hebben niet geleid tot vermindering van het recidiverisico. Verdachte heeft verklaard dat hij bereid is mee te werken met de hulpverlening, maar gelet op de inhoud van de rapporten van de deskundigen en omdat de in het kader van een eerdere veroordeling opgelegde voorwaarden onderhavig feit niet hebben kunnen voorkomen, heeft de rechtbank onvoldoende vertrouwen in behandeling binnen het ambulante kader. Dit maakt dat behandeling vanuit de thuissituatie of in een begeleid wonen setting niet mogelijk is.
De rechtbank sluit zich aan bij de conclusies van de psycholoog en de psychiater dat het jeugdstrafrecht moet worden toegepast
De rechtbank stelt vast dat het gepleegde feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Op grond van hetgeen de deskundigen in hun rapporten vermelden is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. De rechtbank zal daarom aan verdachte de PIJ-maatregel opleggen.
De rechtbank overweegt dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
De rechtbank acht het gelet op de ernst van het feit passend en geboden om, naast het opleggen van de PIJ maatregel, aan verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. De rechtbank acht het van belang dat verdachte spoedig zal starten met behandeling in het kader van de PIJ-maatregel. De rechtbank zal daarom aan verdachte een jeugddetentie opleggen gelijk aan het voorarrest.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. Ter terechtzitting is de vordering aangepast, in die zin dat de benadeelde partij € 32.797,93 aan materiële schade en € 20.000,- aan smartengeld vordert, vermeerderd met de wettelijke rente. Daarnaast vordert de benadeelde partij € 25,- aan proceskosten. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente. Daarnaast heeft de officier van justitie de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de ‘gederfde inkomstem’, het smartengeld en de proceskosten onvoldoende zijn onderbouwd en daardoor niet voor toewijzing vatbaar zijn.
De overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank overweegt dat de schadeposten, met uitzondering van de gederfde inkomsten,, voldoende zijn onderbouwd en haar redelijk voorkomen. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering tot een hoogte van € 25.797,93 kan worden toegewezen. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Smartengeld
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen één van de categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Door de poging tot doodslag heeft de benadeelde partij immers lichamelijk letsel opgelopen. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 15.000,- vaststellen. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Proceskosten
Door de benadeelde partij wordt een bedrag van € 25,- gevorderd aan telefoonkosten. De rechtbank overweegt dat deze kosten niet zijn onderbouwd, temeer nu vrijwel iedereen een telefoonabonnement heeft. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom ten aanzien van de proceskosten niet-ontvankelijk in de vordering verklaren.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
Verdachte is vanaf 15 juli 2021 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging (parketnummer 05/043041-20)

De rechtbank Gelderland heeft verdachte op 11 augustus 2020 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand.
De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging van die straf gevorderd.
De verdediging heeft geen verweer gevoerd.
Bewezen is dat verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. De rechtbank is van oordeel dat de voorwaardelijk opgelegde straf daarom ten uitvoer moet worden gelegd.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 45, 77c, 77i, 77s en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
jeugddetentie van 226 dagen;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
 legt op de
maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigenvoor de duur van 3 jaren;
  • veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 25.797,93 aan materiële schade en € 15.000,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 juli 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 25.797,93 aan materiële schade en € 15.000,- aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 juli 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 80 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 gelast de tenuitvoerlegging van de op 11 augustus 2020 door de rechtbank Gelderland voorwaardelijk opgelegde straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand (parketnummer: 05/043041-20).
Dit vonnis is gewezen door mr. M.F. Gielissen, voorzitter, mr. W.L.F. Prisse en mr. C.H.M. Pastoors, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. Waizy, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 juni 2022.
mrs. Prisse, Pastoors en Waizy zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer [nummer] , gesloten op 20 december 2021 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 24 mei 2022.