Overwegingen
1. Eiseres is onder meer aangemerkt als gebruiker van [adresgegevens] te [plaatsnaam] (het hoofdgebouw) en [adresgegevens] [nummers] te [plaatsnaam] (de eenheden). [stichting] is de eigenaar van het hoofdgebouw en de eenheden. Het betreft een woonzorgcomplex uit 2013, waarin zorg wordt verleend aan personen met een zorgzwaarte indicatie 4 tot en met 7. De oppervlakte van het perceel is 18.000 m². Het hoofdgebouw en de eenheden zijn met elkaar verbonden door een verbindingsgang.
2. Eiseres heeft op 20 februari 2020 beroep ingesteld tegen de aan haar opgelegde aanslag gemeentebelastingen, met aanslagnummer [aanslagnummer] (de aanslag). In dit beroepschrift is onder meer vermeld:
(…)
Aanslagnummer: [aanslagnummer]
(…)
Middels dit schrijven teken ik namens mijn cliënt, [eiseres] , pro-forma beroep
aan tegen de uitspraak op bezwaar betreffende de WOZ-waarde en de samenhangende
aanslag OZB inzake het object [adresgegevens] en de
[adresgegevens] .” (…)
3. In geschil is of het beroep ontvankelijk is. Indien dit het geval is, is de objectafbakening van het woonzorgcomplex in geschil. Verder is in geschil of sprake is van een onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dient als bedoeld in artikel 220, aanhef en onderdeel a en artikel 220a, tweede lid van de Gemeentewet. Ook is in geschil of de aanslag OZB gebruiker niet-woning terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd.
4. De aan eiseres opgelegde WOZ-beschikkingen en aanslagen OZB voor [adresgegevens] (bos) en [adresgegevens] zijn niet (langer) in geschil.
Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid van het beroep
5. Verweerder is van mening dat het beroep, voor zover dat is gericht tegen de eenheden, niet-ontvankelijk is. Het beroep is volgens verweerder namelijk niet tijdig ingesteld, omdat deze objecten niet in het beroepschrift van 20 februari 2020 worden genoemd. De eenheden worden weliswaar genoemd in het aanvullend beroepschrift van 18 maart 2020, maar deze aanvulling is pas na het verstrijken van de beroepstermijn ingediend.
6. De rechtbank acht het door eiseres ingestelde beroep, ook voor wat betreft de eenheden, ontvankelijk. Voor dit oordeel is van belang dat eiseres in haar beroepschrift van 20 februari 2020 in zijn algemeenheid verwijst naar de uitspraak op bezwaar en de aan haar opgelegde aanslag. In de brief van 17 januari 2020 heeft verweerder ook een beslissing genomen over de WOZ-waarden van de eenheden, zoals opgenomen in de aan eiseres opgelegde aanslag. Daarmee komt eiseres dus (impliciet) ook op tegen die WOZ-waarden.
7. Daar komt bij dat eiseres de eenheden niet expliciet heeft uitgezonderd van het door haar ingestelde beroep. Zij heeft namelijk beroep aangetekend “tegen de uitspraak op bezwaar betreffende de WOZ-waarde”. De door verweerder ter zitting bepleite lezing, waarbij de nadruk wordt gelegd op de zinsnede “en de samenhangende aanslag OZB inzake het object [adresgegevens] (…) en de [adresgegevens] ”, leidt niet tot een andere conclusie. In het aanslagbiljet zijn immers geen aanslagen OZB voor de eenheden vermeld. Hierdoor ziet het door eiseres ingestelde beroep, voor wat betreft de WOZ-waarde, niet uitsluitend op de objecten [adresgegevens] en [adresgegevens] . Ook de door verweerder ter zitting bepleite lezing dat beroep is ingesteld tegen de WOZ-waarde in plaats van de WOZ-waarden, kan niet leiden tot een andere conclusie. Het beroep ziet op meerdere WOZ-beschikkingen, waardoor het ontbreken van een meervoudsvorm slechts als een verschrijving kan worden opgevat.
8. Wat partijen primair verdeeld houdt, is de vraag of de eenheden en het hoofdgebouw tezamen één onroerende zaak vormen als bedoeld in artikel 16 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Dit artikel luidt als volgt:
“Voor de toepassing van de wet wordt als één onroerende zaak aangemerkt:
een gebouwd eigendom;
een ongebouwd eigendom;
een gedeelte van een in onderdeel a of onderdeel b bedoeld eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt;
een samenstel van twee of meer van de in onderdeel a of onderdeel b bedoelde eigendommen of in onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;
en geheel van twee of meer van de in onderdeel a of onderdeel b bedoelde eigendommen, of in onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan, of in onderdeel d bedoelde samenstellen, dat naar de omstandigheden beoordeeld één terrein vormt bestemd voor verblijfsrecreatie en dat als zodanig wordt geëxploiteerd;
het binnen de gemeente gelegen deel van een in onderdeel a of onderdeel b bedoeld eigendom, van een in onderdeel c bedoeld gedeelte daarvan, van een in onderdeel d bedoeld samenstel of van een in onderdeel e bedoeld geheel.”
9. Eiseres heeft aangevoerd dat de objectafbakening door verweerder niet juist heeft plaatsgevonden, omdat de eenheden en het hoofdgebouw als een samenstel moeten worden aangemerkt in de zin van artikel 16, letter d, van de Wet WOZ. De eenheden en het hoofdgebouw vormen namelijk één organisatorisch geheel, waardoor deze - op grond van het Schipholarrest- aangemerkt moeten worden als één onroerende zaak.
10. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de onderhavige objectafbakening tot stand is gekomen op verzoek van eiseres. De eenheden zijn bovendien terecht als afzonderlijke onroerende zaken aangemerkt, omdat deze zijn bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt in de zin van artikel 16, onderdeel c, van de Wet WOZ. De afzonderlijke eenheden zijn ruim, afsluitbaar en kunnen in principe als normale woonobjecten gebruikt worden.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat is uitgegaan van een juiste objectafbakening bij het afgeven van de WOZ-beschikkingen. De rechtbank acht hiervoor het volgende van belang.
12. Vast staat dat zowel het hoofdgebouw als de eenheden in gebruik zijn bij eiseres. Ter zitting is bovendien komen vast te staan, dat de bewoners van de eenheden gebruik kunnen maken van de (gemeenschappelijke) ruimtes gelegen in het hoofdgebouw, waaronder de recreatie- en eetzaal. Daar komt bij dat de medewerkers van eiseres hun werkzaamheden uitvoeren in zowel het hoofdgebouw als de eenheden, die bovendien door middel van de verbindingsgang met elkaar zijn verbonden. Verweerder heeft zijn stelling dat de eenheden, in tegenstelling tot de ruimten in het hoofdgebouw, ook bewoond kunnen worden door personen zonder zorgindicatie niet aannemelijk gemaakt. Gelet op het voorgaande wordt het object als geheel voor woonzorgactiviteiten en dus voor één organisatorisch doel aangewend.De eenheden en het hoofdgebouw vormen naar de omstandigheden beoordeeld dan ook één onroerende zaak.
13. Ook de omstandigheid dat verweerder eiseres op haar verzoek heeft aangemerkt als gebruiker van de eenheden, leidt niet tot een ander oordeel. De objectafbakening dient immers, gelet op het dwingende karakter van artikel 16 van de Wet WOZ, zo nodig ambtshalve, door de belastingrechter te worden getoetst.
14. Gelet op het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard. Om die reden behoeven de overige standpunten van partijen geen nadere bespreking.
15. Omdat voor de waardering van het object is uitgegaan van een te klein object, moeten de WOZ-beschikkingen en de daarop gebaseerde aanslag OZB worden vernietigd. Verweerder kan voor het juist afgebakende object een nieuwe WOZ-beschikking geven. Ook kan verweerder een nieuwe aanslag OZB opleggen, als de termijn van artikel 11, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) nog niet is verstreken. Indien deze termijn wel is verstreken, kan verweerder - naar aanleiding van een voor het juist afgebakende object gegeven nieuwe WOZ-beschikking - de te weinig geheven belasting navorderen op grond van het bepaalde in artikel 18a, tweede en derde lid, van de AWR.
16. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (het besluit) vastgesteld op € 1.620 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 269, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 541 en een wegingsfactor 1). Eiseres heeft ter zitting nog verzocht om in dit kader een wegingsfactor van 1,5 toe te passen voor het gewicht van de zaak. Daar ziet de rechtbank echter geen aanleiding toe.
17. Voor de overige door eiseres genoemde kosten, te weten het door eiseres overgelegde taxatierapport en het bijwonen van de zitting door de taxateur, wordt verweerder veroordeeld deze te vergoeden. De hoogte van de vergoeding voor het taxatierapport en voor het bijwonen van de zitting door de taxateur zijn, met inachtneming van het besluiten de Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties, vastgesteld op respectievelijk € 1.000 (€ 80 (inclusief 21% btw) maal 12,5 uur) en € 64,13 (€ 53 maal 1 uur naar boven afgerond plus 21% btw). Omdat gesteld noch gebleken is dat eiseres de in rekening gebrachte voorbelasting in aftrek kan brengen, zijn de toegekende vergoedingen met 21% omzetbelasting verhoogd. De totale kostenvergoeding bedraagt derhalve € 2.684,13 (€ 1.620 plus € 1.000 plus € 64,13). Ter zitting heeft eiseres verzocht om vergoeding van reiskosten van de taxateur. Deze kosten komen op grond van het Besluit niet voor vergoeding in aanmerking.
18. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht dient te vergoeden. Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.