ECLI:NL:RBGEL:2022:2904

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 juni 2022
Publicatiedatum
9 juni 2022
Zaaknummer
C/05/400441 / HZ ZA 22-70
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentiële vordering tot benoeming tijdelijk bestuurder in geschil tussen aandeelhouders van besloten vennootschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 8 juni 2022 uitspraak gedaan in een incident waarbij [gedaagde 1] een vordering heeft ingediend tot benoeming van een tijdelijk bestuurder van [gedaagde 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van verstoorde verhoudingen tussen de aandeelhouders, maar heeft geoordeeld dat er geen sprake is van wanbeleid aan de kant van [eiseres]. De rechtbank heeft de vordering van [gedaagde 1] afgewezen, omdat de aangevoerde gronden onvoldoende waren om in te grijpen in de rechten van de bestuurders en aandeelhouders. De rechtbank heeft ook overwogen dat de benoeming van een derde-bestuurder niet zou bijdragen aan de oplossing van de problemen tussen de aandeelhouders. De kosten van het incident zijn toegewezen aan [gedaagde 1].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/400441 / HZ ZA 22-70
Vonnis in incident van 8 juni 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in conventie in de hoofdzaak,
verweerster in reconventie in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. S.W. Holterman te Utrecht,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] , gemeente [vestigingsplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
eiseres in het incident,
advocaat mr. H.P. Plas te Utrecht,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde in conventie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna [eiseres] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord, tevens conclusie van eis in reconventie en incidentele conclusie tot voorlopige voorzieningen ex artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
  • de conclusie van antwoord in incident tot voorlopige voorzieningen ex artikel 223 Rv.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten

2.1.
In het kader van het incident gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
2.2.
Op 13 december 2011 zijn [eiseres] en [gedaagde 1] opgericht door respectievelijk de heer [bestuurder eiseres] (hierna: [bestuurder eiseres] ) en de heer [bestuurder gedaagde 1] (hierna: [bestuurder gedaagde 1] ). [eiseres] wordt bestuurd door [bestuurder eiseres] en zijn echtgenote. [bestuurder gedaagde 1] is de enig bestuurder van [gedaagde 1] .
2.3.
Eveneens op 13 december 2011 is [gedaagde 2] opgericht door [eiseres] en [gedaagde 1] . [eiseres] en [gedaagde 1] zijn gezamenlijk bestuurder van en houden elk 50% van de aandelen in [gedaagde 2] .
2.4.
Op 1 maart 2015 heeft [gedaagde 2] alle aandelen in [naam onderneming] (hierna: [naam onderneming] ) verkregen. [gedaagde 2] is enig bestuurder van [naam onderneming] .
2.5.
[bestuurder eiseres] en [bestuurder gedaagde 1] drijven samen de onderneming van [naam onderneming] . Eind 2019/begin 2020 is de verstandhouding tussen hen beiden verstoord geraakt.
2.6.
In maart en april 2020 heeft e-mailcorrespondentie plaatsgevonden tussen (de advocaat van) [bestuurder eiseres] en [bestuurder gedaagde 1] over hun geschil en mogelijke oplossingen die [bestuurder eiseres] daarvoor had bedacht (productie 8 bij dagvaarding). [bestuurder eiseres] heeft daarbij kenbaar gemaakt dat het zijn voorkeur had dat hijzelf en [bestuurder gedaagde 1] gezamenlijk al hun aandelen in [gedaagde 2] aan een derde zouden verkopen. [bestuurder gedaagde 1] heeft [bestuurder eiseres] echter bericht dat hij zijn aandelen niet wenste te verkopen. Wel heeft hij de bereidheid getoond de aandelen van [eiseres] over te nemen.
2.7.
[eiseres] heeft de huisaccountant opdracht gegeven een indicatieve waardebepaling af te geven voor de aandelen in [naam onderneming] . Op 1 april 2020 heeft de accountant een indicatieve waarde van de aandelen per 31 december 2019 vastgesteld van tussen de € 2,9 miljoen en € 3,3 miljoen (scenario I) dan wel tussen de € 3,3 miljoen en € 4,2 miljoen (scenario II), afhankelijk van de gebruikte rekenmethode (productie 9 bij dagvaarding).
2.8.
Bij e-mail van 30 april 2020 (productie 10 bij dagvaarding) heeft [eiseres] aan [gedaagde 1] laten weten dat de onderneming op € 4 miljoen is gewaardeerd en dat zij bereid was haar aandelen tegen betaling van een koopprijs van € 2 miljoen over te dragen. [bestuurder gedaagde 1] vond dit bedrag echter te hoog.
2.9.
Medio 2020 is gesproken met derde partijen die mogelijk geïnteresseerd waren in een (gehele of gedeeltelijke) overname van [gedaagde 2] en/of [naam onderneming] . Nadat overname door een derde partij tot tweemaal toe niet was gelukt, hebben [bestuurder eiseres] en [bestuurder gedaagde 1] verder gesproken over de overname van de aandelen door [gedaagde 1] .
2.10.
Op 29 januari 2021 heeft [financieel adviseur] in opdracht van [bestuurder eiseres] en [bestuurder gedaagde 1] een concept-waardering van de onderneming uitgebracht (productie 33 bij dagvaarding). [financieel adviseur] heeft de economische waarde van de aandelen van [gedaagde 2] per 31 december 2020 gewaardeerd op een bedrag van € 2.681.000,00.
2.11.
Na de concept-waardering door [financieel adviseur] is het partijen niet gelukt overeenstemming te bereiken over een definitieve koopprijs voor de aandelen van [eiseres] .
2.12.
Bij e-mail van 9 maart 2021 (productie 37 bij dagvaarding) heeft [gedaagde 1] laten weten dat zij geen bod zal uitbrengen op de aandelen van [eiseres] in [gedaagde 2] . Zij heeft daarentegen haar eigen aandelen in [gedaagde 2] aangeboden voor een prijs van € 1,5 miljoen. Verder heeft [gedaagde 1] laten weten dat het [eiseres] vrij staat een koper te zoeken voor het gehele bedrijf en dat zij bij een marktconforme koopprijs en marktconforme voorwaarden te goeder trouw haar medewerking aan een transactie zal verlenen.
2.13.
[eiseres] en [gedaagde 1] hebben vervolgens verder onderhandeld over de prijs van de aandelen van [eiseres] in [gedaagde 2] .
2.14.
Bij e-mail van 30 maart 2021 (productie 38 bij dagvaarding) heeft de advocaat van [eiseres] aan de advocaat van [gedaagde 1] geschreven:

Beste Wybrand,
In navolging op ons telefoongesprek eerder vanmiddag zet ik hieronder de hoofdlijnen uiteen waartegen [bestuurder eiseres]( [bestuurder eiseres] – de rechtbank)
bereid is de door hem gehouden aandelen in [gedaagde 2] (de “Aandelen”) over te dragen aan [bestuurder gedaagde 1]( [bestuurder gedaagde 1] – de rechtbank)
:
  • De koopprijs van de Aandelen bedraagt EUR 1.750.000,-;
  • De koopprijs wordt in twee delen voldaan: (i) een deel ter grootte van EUR 1.500.000,- wordt voldaan bij overdracht van de Aandelen, en (ii) het restant van EUR 250.000,- wordt als verkoperslening door [bestuurder eiseres] verstrekt;
  • De verkoperslening kent de volgende onderdelen:
o
Lening zal zijn achtergesteld bij lening van de bank;
o
Rente van 2,1% per jaar over het uitstaande bedrag;
o
Aflossing in vijf (5) gelijke jaarlijkse termijnen, eerst per ultimo 2022, laatste ultimo 2026;
o
Vervroegde aflossing te allen tijde boetevrij mogelijk
o
Tot zekerheid van terugbetaling van de verkoperslening wordt ten gunste van verkoper een pandrecht gevestigd op 14% van de Aandelen (7% van het totale aandelenkapitaal);
o
Indien de aandelen in [gedaagde 2] of [naam onderneming] B.V. worden overgedragen, of indien er nieuwe aandelen in één van beide vennootschappen wordt uitgegeven, dient de verkoperslening eerst te worden afgelost.
  • Overdracht van de Aandelen vindt zo spoedig mogelijk plaats;
  • Een en ander mag worden vervat in een notariële akte;
  • Kosten van de notaris zijn voor rekening van koper.
Ik verneem graag hoe [bestuurder gedaagde 1] aankijkt tegen deze voorwaarden en zie de reactie graag tegemoet. Bel gerust als je nader wil afstemmen.
(…)”
2.15.
Bij e-mail van 9 april 2021 (eveneens productie 38 bij dagvaarding) heeft de advocaat van [bestuurder gedaagde 1] aan de advocaat van [bestuurder eiseres] laten weten:
“(…)
Zoals telefonisch al aangegeven is [bestuurder gedaagde 1] blij met het aangepaste voorstel. Er wordt zeer hard gewerkt om een transactie langs deze lijnen mogelijk te maken. Maar 1,5M ligt niet binnen een week op tafel. Ik neem aan dat jij dat ook begrijpt.
Ik bel je later vandaag voor een statusupdate en nadere afstemming. Wanneer zou je schikken?
(…)”
2.16.
[eiseres] en [gedaagde 1] hebben vervolgens nader contact gehad over de transactie. Daarbij was sprake van een derde-investeerder die wilde samenwerken met [bestuurder gedaagde 1] en de aandelen van [eiseres] en [gedaagde 1] wilde kopen met een koopholding, waarin [bestuurder gedaagde 1] vervolgens zou participeren. De onderhandelingen met de derde-investeerder zijn echter stukgelopen.
2.17.
Nadien hebben (de advocaten van) [eiseres] en [gedaagde 1] opnieuw herhaaldelijk met elkaar gecorrespondeerd. Bij brief van 18 november 2021 (productie 88 bij dagvaarding) heeft [gedaagde 1] betwist dat overeenstemming bestond over de overname van de aandelen door [gedaagde 1] . Volgens [gedaagde 1] heeft [eiseres] de aandelen weliswaar aan haar aangeboden, maar heeft [gedaagde 1] het aanbod nooit aanvaard.

3.Het geschil in de hoofdzaak

3.1.
[eiseres] vordert in conventie dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
1. [gedaagde 1] veroordeelt tot nakoming van de op 9 april 2021 tot stand gekomen overeenkomst binnen tien werkdagen na het te wijzen vonnis, door – onder meer – aanvaarding van de levering van de door [eiseres] gehouden aandelen in het kapitaal van [gedaagde 2] tegen betaling van de koopprijs van € 1.750.000,00, waarvan € 1.500.000,00 moet worden betaald door [gedaagde 1] op de kwaliteitsrekening van de notaris en het restant van de koopprijs door [eiseres] wordt verstrekt als verkoperslening, een en ander conform de door de notaris opgestelde akte van levering, althans het te wijzen vonnis onder toepassing van artikel 3:300 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in de plaats laat treden van de verklaring van [gedaagde 1] in die notariële akte en de daarbij gaande geldleningsovereenkomst, althans een door de rechtbank te bepalen instructie, dan wel [gedaagde 1] veroordeelt door te onderhandelen over de koopovereenkomst op basis van de al gemaakte afspraken, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000,00 voor elke dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde 1] niet aan deze veroordeling voldoet, tot een maximum van € 1.500.000,00 is bereikt, althans een door de rechtbank vast te stellen dwangsom;
subsidiair
2. [gedaagde 1] veroordeelt om binnen tien werkdagen na betekening van het te wijzen vonnis de door [eiseres] gehouden aandelen in het kapitaal van [gedaagde 2] over te nemen, tegen gelijktijdige betaling van een conform het hierna volgende te bepalen koopprijs aan [eiseres] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000,00 per dag dat [gedaagde 1] na ommekomst van die termijn daarmee in verzuim is, althans een door de rechtbank te bepalen dwangsom;
3. de koopprijs van de over te dragen aandelen vaststelt op € 1.750.000,00, althans een door de rechtbank vast te stellen koopprijs, een en ander te vermeerderen met een billijke verhoging op grond van artikel 2:343 lid 4 BW, althans een waarderingsdeskundige benoemt die over de koopprijs van de aandelen schriftelijk bericht moet uitbrengen en voorts, nadat de waarderingsdeskundige een bericht heeft uitgebracht, de prijs van de aandelen vaststelt conform dat bericht, te vermeerderen met een billijke verhoging op grond van artikel 2:343 lid 4 BW;
4. [gedaagde 1] veroordeelt aan [eiseres] de vastgestelde prijs te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf twee weken na de datum van het vonnis waarbij de prijs is vastgesteld en met toepassing van een nader te bepalen billijke verhoging op grond van artikel 2:343 lid 4 BW;
5. op grond van artikel 2:343 BW [gedaagde 2] naast [gedaagde 1] veroordeelt om de door [eiseres] gehouden aandelen in [gedaagde 2] over te nemen voor een door de rechtbank op grond van artikel 2:339 lid 1 juncto artikel 2:340 lid 1 BW te bepalen prijs, een en ander voorwaardelijk, te weten in het geval en voor zover [gedaagde 1] niet binnen een termijn van tien werkdagen na het te wijzen vonnis in staat is gebleken aan het subsidiair onder 2 tot en met 4 gevorderde te voldoen;
zowel primair als subsidiair
6. [gedaagde 1] veroordeelt tot betaling van de door [eiseres] gemaakte buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 6.775,00, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente;
7. [gedaagde 1] veroordeelt in de proceskosten, waaronder de kosten van een te benoemen waarderingsdeskundige, en in de nakosten, beide te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vorderingen kort gezegd ten grondslag dat zij en [gedaagde 1] overeenstemming hebben bereikt over de verkoop van de door [eiseres] gehouden aandelen in [gedaagde 2] aan [gedaagde 1] en de voorwaarden waaronder de overdracht zou plaatsvinden, maar dat [gedaagde 1] de aandelen niet betaalt en afneemt. De vordering van [eiseres] strekt primair tot nakoming van de overeenkomst tot overdracht van de aandelen. Voor zover de rechtbank niet zou oordelen dat deze overeenstemming was bereikt, bestond er volgens [eiseres] in ieder geval overeenstemming over het feit dát de aandelen zouden worden overgedragen aan [gedaagde 1] . In dat geval vordert [eiseres] dat [gedaagde 1] wordt verplicht om dóór te onderhandelen over de bereikte overeenstemming over de overdracht van de aandelen. De subsidiaire vordering strekt tot uittreding van [eiseres] en overname van haar aandelen door [gedaagde 1] . [eiseres] betoogt dat van haar niet langer kan worden gevergd dat zij aandeelhouder blijft van [gedaagde 2] .
3.3.
[gedaagde 1] voert verweer in conventie en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiseres] in haar vorderingen, althans tot afwijzing van die vorderingen, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten en in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.4.
Tegen [gedaagde 2] is verstek verleend.
3.5.
In reconventie vordert [gedaagde 1] dat de rechtbank bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat [eiseres] door haar gedragingen het belang van [gedaagde 2] zodanig schaadt of heeft geschaad dat het voortduren van haar aandeelhouderschap in redelijkheid niet kan worden geduld;
[eiseres] beveelt binnen tien werkdagen na het te wijzen vonnis de door haar in [gedaagde 2] gehouden aandelen over te dragen aan [gedaagde 1] tegen een door de rechtbank overeenkomstig de artikelen 2:339 en 2:340 BW te bepalen prijs, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000,00 per dag of dagdeel waarop geen gehoor wordt gegeven aan dit bevel met een maximum van de prijs voor de aandelen;
op grond van artikel 2:340 lid 1 BW bepaalt dat:
i. primair: [eiseres] zowel in geval van toewijzing van de vordering tot uittreding in conventie als in geval van toewijzing van de vordering tot uitstoting in reconventie, de kosten van het deskundigenbericht moet dragen;
ii. subsidiair: [gedaagde 2] zowel in geval van toewijzing van de vordering tot uittreding in conventie als in geval van toewijzing van de vordering tot uitstoting in reconventie, de kosten van het deskundigenbericht moet dragen;
voor recht verklaart dat artikel 14 van de aandeelhoudersovereenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde 1] van overeenkomstige toepassing is op uittreding en uitstoting conform de geschillenregeling zoals opgenomen in afdeling 1, titel 8 van boek 2 BW in het algemeen en/of op de vordering tot uittreding in conventie en de vordering tot uitstoting in reconventie in het bijzonder;
voor recht verklaart dat de woorden “
tot genoegen van de aanbiedende Aandeelhouders” in artikel 14 lid 1 van de aandeelhoudersovereenkomst niet als een subjectieve grond kunnen worden uitgelegd, maar als een objectieve grond moeten worden uitgelegd in die zin dat daaraan is voldaan indien schriftelijk is aangetoond dat tijdig een financieringsaanvraag is ingediend bij ten minste twee te goeder naam en faam bekende geldverstrekkende instellingen tegen marktconforme condities, en beide instellingen de aanvraag schriftelijk hebben afgewezen;
[eiseres] beveelt artikel 14 van de aandeelhoudersovereenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde 1] na te leven bij de uitvoering van het te wijzen vonnis inzake de vordering tot uittreding in conventie en de vordering tot uitstoting in reconventie, dus indien en voor zover is voldaan aan de in artikel 14 van de aandeelhoudersovereenkomst genoemde criteria, de aldaar opgenomen betalingsregeling te bieden en dit niet tegen te werpen aan de uitvoering van het bevel tot overdracht zoals hiervoor onder b bedoeld;
met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten en in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.6.
[gedaagde 1] legt aan haar vorderingen kort gezegd ten grondslag dat de gedragingen van [bestuurder eiseres] en daarmee [eiseres] het belang van [naam onderneming] en daarmee [gedaagde 2] zodanig schaden en hebben geschaad, dat het voortduren van het aandeelhouderschap van [eiseres] in redelijkheid niet langer kan worden geduld, zodat [gedaagde 1] gerechtigd is te vorderen dat [eiseres] haar aandelen overdraagt (artikel 2:336 BW).
3.7.
[eiseres] heeft nog niet geantwoord in reconventie.

4.Het geschil in het incident

4.1.
[gedaagde 1] vordert in het incident dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair: voor de duur van het geding een door de rechtbank te bepalen persoon benoemt tot (tijdelijk) bestuurder van [gedaagde 2] met de bepaling dat het salaris en de kosten van deze bestuurder ten laste komen van [gedaagde 2] , alsmede met de bepaling dat het vonnis in de plaats treedt van de daartoe in de algemene vergadering uit te brengen stemmen dan wel het door de algemene vergadering daartoe te nemen besluit;
subsidiair: [eiseres] beveelt binnen vijf dagen na het te wijzen vonnis over te gaan tot ondertekening en afgifte aan [gedaagde 1] van het als productie K7 door [gedaagde 1] overgelegde besluit buiten vergadering tot benoeming voor de duur van het geding van een door de rechtbank te bepalen persoon tot (tijdelijk) bestuurder van [gedaagde 2] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 voor iedere dag of dagdeel waarop [eiseres] in gebreke blijft aan dit bevel gehoor te geven;
met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten en in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
[gedaagde 1] legt aan haar incidentele vordering ten grondslag dat binnen [naam onderneming] en daarmee [gedaagde 2] sprake is van een zeer onwenselijke situatie. Binnen het bestuur bestaat een ernstige “incompabilité d’humeur”, waarbij de statutair bestuurders langs elkaar heen werken en een patstelling ontstaat. Intussen is volgens [gedaagde 1] sprake van gedragingen die een sterk negatieve invloed hebben op de medewerkers van de onderneming en – mede daarmee – op de onderneming zelf. In het belang van de beide aandeelhouders, de onderneming en vooral ook de medewerkers, vraagt deze situatie volgens [gedaagde 1] om een voorlopige voorziening waarbij een onafhankelijke (derde) bestuurder wordt benoemd. Deze bestuurder kan de bestuursvergaderingen als onafhankelijk voorzitter begeleiden, een positief stimulerende rol vervullen voor de onderlinge verhouding en de gedragingen van de bestuurders, en daar waar nodig een doorslaggevende stem uitoefenen, aldus [gedaagde 1] .
4.3.
[eiseres] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de incidentele vordering, met veroordeling van [gedaagde 1] in de proceskosten van het incident.
4.4.
De rechtbank zal hierna nader ingaan op de stellingen van partijen, voor zover voor de beoordeling van belang.

5.De beoordeling in het incident

5.1.
De incidentele vordering strekt ertoe dat een tijdelijke bestuurder van [gedaagde 2] wordt benoemd. Uitgangspunt daarbij is dat benoeming van een tijdelijke bestuurder van een besloten vennootschap in beginsel is voorbehouden aan de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam. Dat volgt uit artikel 2:349a lid 2 en 3 BW en artikel 2:355 juncto artikel 2:356 sub c BW. Dat geldt ook voor een benoeming bij wijze van onmiddellijke voorlopige voorziening. Benoeming van een tijdelijke bestuurder is volgens laatstgenoemde bepalingen aan de orde indien het door de Ondernemingskamer gelaste onderzoek wanbeleid door de zittende bestuurder aan het licht heeft gebracht. De Ondernemingskamer kan, volgens eerstgenoemde bepaling, ook voorafgaand aan een onderzoek, bij wijze van voorlopige voorziening een tijdelijke bestuurder benoemen. Deze voorziening moet wel – gelet op de belangen van de rechtspersoon en degenen die op grond van de wet en de statuten bij zijn organisatie zijn betrokken – noodzakelijk zijn in verband met de toestand van de rechtspersoon of in het belang van het onderzoek. Deze voorziening kan, voorafgaand aan dat onderzoek, slechts worden getroffen indien er naar voorlopig oordeel van de rechter gegronde redenen zijn om aan een juist beleid of juiste gang van zaken te twijfelen.
5.2.
In de aanloop naar een dergelijke enquêteprocedure bij de Ondernemingskamer kan ook de voorzieningenrechter in kort geding bij wijze van ordemaatregel of, indien – zoals in deze zaak – al een bodemprocedure aanhangig is gemaakt, de rechtbank in incident bij wijze van provisionele voorziening een tijdelijk bestuurder benoemen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde 1] in dit geval voldoende processueel belang bij de incidentele vordering. De gevraagde voorlopige voorziening hangt samen met de hoofdvordering en is gericht op een voorziening die voor de duur van de aanhangige bodemprocedure kan worden gegeven, zodat is voldaan aan de vereisten van artikel 223 Rv. Daarom moet de rechtbank vervolgens beoordelen of een afweging van de materiële belangen van partijen de gevorderde ordemaatregel rechtvaardigt.
5.3.
De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend en overweegt daartoe het volgende.
5.4.
Uitgangspunt is dat de rechtbank bij de beoordeling van de incidentele vordering tot benoeming van een tijdelijk bestuurder in beginsel dezelfde maatstaf moet toepassen die geldt voor de Ondernemingskamer en zoals die hiervoor in 5.1 is uiteengezet. Dat betekent dat er gegronde redenen moeten zijn voor de rechtbank om aan te nemen dat [eiseres] zich als bestuurder schuldig heeft gemaakt aan wanbeleid. Het is aan [gedaagde 1] om dat voldoende aannemelijk te maken.
5.5.
[gedaagde 1] stelt in dat kader dat sprake is van gedragingen die een sterk negatieve invloed hebben op de medewerkers van de onderneming en daarmee ook op de onderneming zelf. Daarmee doelt [gedaagde 1] kennelijk op paragraaf 8.3.8 van haar conclusie. Daar zet zij uiteen dat binnen het bestuur en de aandeelhoudersvergadering sprake is van disfunctioneren als gevolg van de gedragingen van [bestuurder eiseres] . Zo is volgens [gedaagde 1] sprake van een verstoorde onderlinge verhouding tussen [bestuurder eiseres] en [bestuurder gedaagde 1] , waardoor constructief overleg niet mogelijk is, en heeft [bestuurder eiseres] een coachingstraject beëindigd dat ter verbetering van de situatie was gestart. Daarnaast wekt [bestuurder eiseres] volgens [gedaagde 1] polarisatie in de hand door [bestuurder gedaagde 1] – ten onrechte – te beschuldigen van onbehoorlijk bestuur en aandeelhoudersvergaderingen uit te schrijven waarin over het ontslag van [bestuurder gedaagde 1] als bestuurder van [gedaagde 2] zou moeten worden beslist. Verder heeft [bestuurder eiseres] [bestuurder gedaagde 1] – nadat [bestuurder gedaagde 1] zich had ziekgemeld en niet (snel genoeg) reageerde op een verzoek van [bestuurder eiseres] om overleg te hebben over de overdracht van lopende zaken gedurende zijn ziekte – gedreigd schade op hem persoonlijk te verhalen omdat hij – [bestuurder gedaagde 1] – als bestuurder bij arbeidsongeschiktheid niet zomaar zou kunnen wegblijven. Voorts heeft [bestuurder eiseres] volgens [gedaagde 1] paniek gezaaid door een faillissementsaanvraag van [gedaagde 2] te agenderen voor besluitvorming binnen de algemene vergadering. Ten slotte zou [bestuurder eiseres] op onaangename wijze hebben geprobeerd zijn zin door te drijven wat betreft het houden van een bestuursvergadering onder leiding van een onafhankelijke – door hem aangewezen – voorzitter.
5.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde 1] hiermee onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van wanbeleid aan de kant van [eiseres] . Uit hetgeen [gedaagde 1] heeft aangevoerd blijkt niet, en ook overigens is niet gesteld of gebleken, dat en op welke onderwerpen de besluitvorming binnen het bestuur van [gedaagde 2] is of wordt geblokkeerd door [eiseres] en dat daardoor de bedrijfsvoering en de bestendige toekomst van de vennootschap in het gedrang komen. De door [gedaagde 1] aangevoerde omstandigheden zijn slechts omstandigheden die voortvloeien uit de verstoorde verhoudingen tussen [bestuurder eiseres] en [bestuurder gedaagde 1] . Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, duiden zij niet op een impasse in de uitoefening van de taak van het bestuur van [gedaagde 2] . [eiseres] heeft aangevoerd dat de besluitvorming niet wordt belemmerd door de slechte verhouding tussen [bestuurder eiseres] en [bestuurder gedaagde 1] en dat deze – hoewel dit niet van harte gaat – nog altijd plaatsvindt, zodat het bestuur van [gedaagde 2] nog wel degelijk functioneert. Daarnaast voldoet het bestuur volgens [eiseres] aan haar verplichtingen, zoals het opstellen, laten goedkeuren en deponeren van de jaarrekeningen. [gedaagde 1] heeft niet gesteld dat dit niet het geval zou zijn.
5.7.
De slotsom is dat de rechtbank onder de gegeven omstandigheden onvoldoende redenen ziet om aan te nemen dat [eiseres] zich als bestuurder van [gedaagde 2] schuldig heeft gemaakt aan wanbeleid. De rechtbank ziet daarom geen grond om in te grijpen en bij wijze van voorlopige maatregel een tijdelijk bestuurder te benoemen.
5.8.
Ook afgezien van het bovenstaande is de vordering niet toewijsbaar. Met het aanstellen van een derde-bestuurder wordt ingegrepen in de meest wezenlijke rechten van de bestuurders en aandeelhouders van (in dit geval) [gedaagde 2] , zodat sprake moet zijn van zeer bijzondere omstandigheden om deze aanstelling te rechtvaardigen (vgl. Hof ’s-Hertogenbosch 8 september 1993, ECLI:NL:GHSHE:1993:AC0507). De omstandigheid dat tussen de beide aandeelhouders een “incompabilité d’humeur” is ontstaan is niet een dergelijke, zeer bijzondere omstandigheid die rechtvaardigt dat wordt ingegrepen op de manier zoals nu wordt gevorderd. Het aanstellen van een derde als bestuurder zal de “incompabilité d’humeur” niet oplossen. [eiseres] wijst er in dit verband terecht op dat [bestuurder eiseres] en [bestuurder gedaagde 1] al vele alternatieve oplossingen hebben geprobeerd, waaronder het inschakelen van een coach om de onderlinge verhoudingen te verbeteren, maar dat deze niet tot resultaat hebben geleid. Zonder nadere onderbouwing, die [gedaagde 1] niet heeft gegeven, valt dan niet in te zien op welke wijze het benoemen van een derde-bestuurder enige garantie geeft op een verbetering van de verstandhouding. Bovendien vindt binnen het bestuur van [gedaagde 2] zoals gezegd nog steeds besluitvorming plaats en zou het benoemen van een derde-bestuurder uitsluitend meer kosten meebrengen voor de vennootschap. Dat is niet in het belang van [gedaagde 2] en ook niet in het belang van [eiseres] en [gedaagde 1] .
5.9.
Gezien al het voorgaande zal de rechtbank de incidentele vordering afwijzen, omdat de aangevoerde gronden die vordering niet kunnen dragen.
5.10.
[gedaagde 1] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten in het incident dragen. De rechtbank begroot deze kosten aan de kant van [eiseres] op € 563,00 voor salaris advocaat (1 punt × tarief € 563,00).

6.De beoordeling in de hoofdzaak

6.1.
De rechtbank zal de zaak verwijzen naar de rol om [eiseres] in de gelegenheid te stellen een conclusie van antwoord in reconventie te nemen.
6.2.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

7.De beslissing

De rechtbank
in het incident
7.1.
wijst het gevorderde af,
7.2.
veroordeelt [gedaagde 1] in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 563,00,
in de hoofdzaak
7.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
20 juli 2022voor conclusie van antwoord in reconventie,
7.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.A.M. Vrendenbarg-Elsbeek en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2022.
JE/Vr