ECLI:NL:RBGEL:2022:2871

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 juni 2022
Publicatiedatum
8 juni 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 4091
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vermindering van belastingaanslagen tot nihil wegens schending van de procedurele rechten van de belastingplichtige

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 8 juni 2022 uitspraak gedaan in een belastingkwestie tussen eiser, een in België woonachtige ondernemer, en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiser had bezwaar gemaakt tegen aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2013 en 2014, die ambtshalve waren opgelegd omdat eiser geen aangiften had ingediend. De inspecteur verklaarde de bezwaren van eiser niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, en de rechtbank heeft in een eerdere uitspraak op 12 mei 2021 geoordeeld dat de bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk waren verklaard. De rechtbank heeft de inspecteur opgedragen opnieuw op de bezwaren te beslissen.

Bij de nieuwe uitspraken op bezwaar heeft de inspecteur wederom de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard, waarop eiser opnieuw beroep heeft ingesteld. Tijdens de zitting op 1 april 2022 heeft de rechtbank vastgesteld dat de inspecteur niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de aanslagen naar het juiste adres zijn verzonden. Hierdoor is de bezwaartermijn pas gaan lopen toen eiser op de hoogte raakte van de aanslagen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanslagen correct zijn verzonden en dat eiser tijdig bezwaar heeft gemaakt.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2013 en 2014 ten onrechte zijn opgelegd en heeft deze verminderd tot nihil. Tevens zijn de beschikkingen belastingrente vernietigd. De rechtbank heeft de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van eiser en heeft bepaald dat het door eiser betaalde griffierecht moet worden vergoed. Deze uitspraak benadrukt het belang van de procedurele rechten van belastingplichtigen en de verplichting van de belastingdienst om de juiste procedure te volgen bij het opleggen van aanslagen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummers: AWB 21/4091 en 22/1553

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van

in de zaken tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2013 een aanslag (aanslagnummer [aanslagnummer 1] ) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.000. Tevens is bij beschikking € 183 aan belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2014 een aanslag (aanslagnummer [aanslagnummer 2] ) IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.000. Tevens is bij beschikking € 397 aan belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 1 april 2020 eisers bezwaren tegen deze aanslagen niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de wettelijke bezwaartermijn.
Bij brief van 7 april 2020 heeft eiser beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar.
Bij uitspraak van 12 mei 2021 heeft de rechtbank de beroepen gegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij verweerder opgedragen opnieuw op de bezwaren te beslissen.
Bij uitspraken op bezwaar van 20 juli 2021 heeft verweerder eisers bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV over de jaren 2013 en 2014 wederom niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de wettelijke bezwaartermijn.
Eiser heeft op 2 augustus 2021 op digitale wijze beroep ingesteld tegen deze uitspraken op bezwaar.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2022. Namens eiser is zijn gemachtigde verschenen. Namens verweerder is [persoon A] verschenen.

Feiten

1. Eiser is woonachting in België.
2. Onder de naam “ [bedrijf] ” exploiteert eiser een cateringbedrijf.
3. Omdat voor de jaren 2013 en 2014 door eiser geen aangiften zijn ingediend, heeft verweerder aan eiser ambtshalve aanslagen opgelegd. Voor het jaar 2013 is de aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.000. Voor het jaar 2014 is de aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.000.
4. Verweerder heeft de tegen die aanslagen ingediende bezwaren niet-ontvankelijk verklaard. In beroep heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanslagen naar het juiste adres zijn gezonden. De bezwaartermijn is dus later aangevangen. Naar het oordeel van de rechtbank is wel tijdig bezwaar gemaakt. De rechtbank heeft in de uitspraak van 12 mei 2021 in dit kader als volgt geoordeeld:
“(…)
3. Eiser stelt dat de post met de aanslagbiljetten naar zijn oude adres is verzonden. Hij heeft geen toegang tot dat adres, waardoor hij geen kennis heeft kunnen nemen van de aanslagbiljetten. Verder verwachtte eiser geen aanslagen, omdat hij al in eerdere jaren had aangegeven dat hij niet belastingplichtig is in Nederland. Pas toen in 2020 beslag werd gelegd op zijn bankrekening, is eiser erachter gekomen dat de aanslagen waren opgelegd. Eiser heeft toen meteen actie ondernomen.
(…)
5. Omdat eiser stelt dat hij de aanslagen niet heeft ontvangen, moet verweerder de verzending naar het juiste adres aannemelijk maken. Daarvoor heeft verweerder kopieën van de aanslagbiljetten overgelegd. Daarop staat dat deze zijn verzonden naar [adresgegevens] . Op de rechtbankzitting heeft verweerder toegegeven dat hij geen verzendrapport over kan leggen. Hij kan ook niet met andere documenten aannemelijk maken dat de aanslagbiljetten daadwerkelijk in een enveloppe zijn gedaan en ter post zijn bezorgd. Naar aanleiding daarvan oordeelt de rechtbank dat verweerder de verzending van de aanslagbiljetten naar het juiste adres niet aannemelijk heeft gemaakt.
6. Dit heeft tot gevolg dat de bezwaartermijn pas is gaan lopen toen eiser erachter kwam dat de aanslagen waren opgelegd. Daarover heeft eisers gemachtigde op de zitting verklaard dat hij, toen eiser per brief in kennis werd gesteld van de beslaglegging, zo spoedig mogelijk bezwaar heeft gemaakt. Er is geen aanleiding om aan die verklaring te twijfelen. Dat brengt mee dat eiser tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de aanslagen. Concluderend oordeelt de rechtbank dat het bezwaar ten onrechte niet ontvankelijk is verklaard
7. Het voorgaande brengt mee dat het geschil inhoudelijk moet worden beoordeeld, maar de rechtbank beschikt over te weinig gegevens om dat zelf te kunnen doen. Om die reden wijst zij de zaken terug naar verweerder. Dat betekent dat verweerder nieuwe uitspraken op bezwaar moet doen.
(…).”
5. Verweerder heeft nieuwe uitspraken op bezwaar gedaan. Verweerder heeft daarbij de bezwaren wederom niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
6. Bij brief van 7 september 2021 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser doorgezonden naar verweerder.
7. Onder verwijzing naar de brief van 7 september 2021 heeft de rechtbank verweerder verzocht alle stukken die betrekking hebben op de procedure en een verweerschrift aan de rechtbank toe te sturen. In deze brief is onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
U bent verplicht om de stukken toe te sturen. Als aan deze verplichting niet wordt voldaan, kan dat voor u nadelige gevolgen hebben bij de beoordeling van het beroep (artikel 8:31 Awb).
(…)”
8. Bij e-mail van 14 maart 2022 heeft de rechtbank een rappel aan verweerder gestuurd omdat tot dat moment geen stukken en geen verweerschrift zijn ontvangen. In deze e-mail staat onder meer het volgende:
“(…)
Vanmiddag hebben wij elkaar telefonisch gesproken over zaak 21/4091. De rechtbank heeft tot op heden nog geen verweerschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken ontvangen. U hebt aangegeven deze zo spoedig mogelijk te zullen toezenden, waarvoor dank.
(…)
De rechtbank verzoekt u nadrukkelijk om in uw verweerschrift wel in te gaan op de inhoudelijke stellingen van eiser.
(…)”
9. Bij e-mail van 18 maart 2022 heeft de rechtbank een verweerschrift ontvangen. Bij dit verweerschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
1) Het verweerschrift in de eerdere procedure. Dit verweerschrift bevat de volgende bijlagen:
a. aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2013, dagtekening 27 januari 2016
b. aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2014, dagtekening 31 augustus 2016
c. bezwaarschriften tegen de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2013 en 2014, binnengekomen 24 maart 2020
d. uitspraken op het bezwaarschrift 2013 en 2014, dagtekening 1 april 2020.
2) De uitspraak van de rechtbank in de eerdere procedure.
3) De aankondiging van de tweede uitspraak op het bezwaarschrift en die tweede uitspraak op bezwaar.
4) Een overzicht van de aangiften omzetbelasting over de jaren 2013 en 2014.
5) Correspondentie over latere jaren

Geschil

10. In geschil is of verweerder de bezwaren van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Indien deze vraag ontkennend beantwoord moet worden is in geschil of de aanslagen terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd. Daarbij is tevens in geschil of eiser de vereiste aangiften heeft gedaan.
11. Eiser is primair van mening dat de bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard. Eiser stelt subsidiair dat de aanslagen ten onrechte zijn opgelegd omdat hij niet in Nederland maar in België belastingplichtig is voor zijn wereldinkomen.
12. Verweerder is primair van mening dat de bezwaren terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. Subsidiair is hij van mening dat de aanslagen terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd en stelt dat eiser de vereiste aangiften niet heeft gedaan. Verweerder stelt verder dat eiser in Nederland door middel van een vaste inrichting winst behaalt.

Overwegingen

Ontvankelijkheid bezwaar
13. In de uitspraak van 12 mei 2021 heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder de bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft verweerder daarbij opgedragen opnieuw op de bezwaren van eiser te beslissen. Verweerder heeft tegen deze uitspraak geen hoger beroep aangetekend. Dit heeft tot gevolg dat de uitspraak van de rechtbank, en daarmee ook het oordeel van de rechtbank dat de bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard, onherroepelijk vast is komen te staan. In een dergelijk geval staat het verweerder niet vrij om bij het doen van nieuwe uitspraken op bezwaar de bezwaren wederom niet-ontvankelijk te verklaren. Verweerder heeft de bezwaren dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
Aanslagen
14. Verweerder heeft de aanslagen IB/PVV over de jaren 2013 en 2014 ambtshalve vastgesteld. Verweerder stelt tevens dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard omdat de vereiste aangiften niet gedaan zouden zijn.
15. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd. Er is geen enkel stuk overgelegd over de totstandkoming van de aanslagen IB/PVV 2013 en 2014. Evenmin zijn de uitnodigingen, herinneringen en aanmaningen voor het doen van aangifte IB/PVV 2013 en 2014 overgelegd, terwijl verweerder zich er wel op beroept dat de vereiste aangiften niet gedaan zouden zijn.
16. Op zitting heeft verweerder erkend dat niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken zijn overgelegd. Desgevraagd heeft verweerder op zitting geen reactie en/of verklaring gegeven waarom hij niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd.
17. Artikel 8:42, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) luidt als volgt:
Binnen vier weken na de dag van verzending van de gronden van het beroepschrift aan het bestuursorgaan zendt dit de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de bestuursrechter en kan het een verweerschrift indienen. Indien de bestuursrechter om een verweerschrift heeft verzocht, dient het bestuursorgaan binnen vier weken een verweerschrift in.
18. Artikel 8:31 van de Awb luidt als volgt:
Indien een partij niet voldoet aan de verplichting te verschijnen, inlichtingen te geven, stukken over te leggen of mee te werken aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8:47, eerste lid, kan de bestuursrechter daaruit de gevolgtrekkingen maken die hem geraden voorkomen.
19. De rechtbank zal aan het niet overleggen van alle op de zaak betrekking hebben stukken in dit geval consequenties verbinden. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
20. Het bepaalde in artikel 8:42 van de Awb dient er, onder meer, toe dat de belastingrechter zich een oordeel kan vormen over de stukken die verweerder ten grondslag legt of heeft gelegd aan, in dit geval, de aanslagen. Zonder overlegging van dergelijke stukken zijn de feitelijke gegevens de belastingrechter niet bekend, zodat zij door eiser niet kunnen worden weerlegd en door de belastingrechter niet op juistheid kunnen worden getoetst. Door het ontbreken van de relevante stukken met betrekking tot de totstandkoming van de aanslagen heeft de rechtbank zich geen goed oordeel kunnen vormen over de juistheid van de aanslagen. [1]
21. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser in België woont en evenmin dat eiser in België voor zijn wereldinkomen wordt belast. Verweerder, die zich op het standpunt stelt dat eiser beschikt over een vaste inrichting in Nederland, heeft echter geen stukken in geding gebracht over het bestaan van een vaste inrichting in de in geschil zijnde jaren. Verweerder heeft evenmin stukken in het geding gebracht waaruit blijkt dat eiser is uitgenodigd, herinnerd en aangemaand om aangifte te doen zodat evenmin beoordeeld kan worden of eiser de vereiste aangiften niet heeft gedaan, en evenmin of eiser de aangiften wel had moeten doen. Al deze omstandigheden brengen de rechtbank in dit geval tot het oordeel dat de aanslagen verminderd moeten worden tot nihil. De rechtbank is zich bewust van het risico dat daarmee materieelrechtelijk een onjuiste beslissing wordt genomen, aangezien er wellicht aanleiding zou zijn geweest de aanslagen (gedeeltelijk) in stand te houden als de relevante stukken wel zouden zijn overgelegd. Dit risico dient echter in dit geval voor rekening en risico van verweerder te blijven.
22. Gelet op het voorgaande dienen de beroepen gegrond te worden verklaard en dienen de aanslagen te worden verminderd tot nihil. Eiser heeft geen afzonderlijke beroepsgronden tegen de beschikkingen belastingrente aangevoerd. Omdat de aanslagen worden verminderd tot nihil, dienen de beschikkingen belastingrente te worden vernietigd.
23. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.518 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
24. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- verklaart de bezwaren ontvankelijk;
- vermindert de belastingaanslagen tot nihil;
- vernietigt de beschikkingen belastingrente;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 1.518;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 49 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.L van Benthem, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. L. Ketner, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Vgl. gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, 8 april 2011, ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ9051, r.o. 4.9.