ECLI:NL:RBGEL:2022:2854

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 juni 2022
Publicatiedatum
7 juni 2022
Zaaknummer
ARN 20/6349
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder bestuursdwang en kostenverhaal in verband met de opslag van blusschuim door failliet afvalverwerkingsbedrijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 8 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de last onder bestuursdwang en kostenverhaal met betrekking tot de opslag van 1.340 ton blusschuim door een failliet afvalverwerkingsbedrijf. De eigenaar van het bedrijf heeft beroep aangetekend tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doetinchem. De rechtbank oordeelt dat het college bevoegd was om bestuursdwang toe te passen, omdat er geen sprake was van een IPPC (Integrated Pollution Prevention and Control) vergunning. De rechtbank concludeert dat er sprake is van een overtreding van de milieuvergunningen en dat de beroepsgronden van de eiser, waaronder het vertrouwensbeginsel en de onmogelijkheid om aan de last te voldoen, niet slagen. De eiser heeft niet aangetoond dat de kosten voor het verwijderen van het blusschuim onredelijk hoog waren. Het beroep van de verhuurder van het terrein faalt eveneens, omdat de termijn die het college heeft geboden om het blusschuim te verwijderen niet onredelijk is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 20/6349

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] en [eiser] , te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. R.J.G. Bäcker)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doetinchem, verweerder
(gemachtigde: mr. T.E.P.A. Lam).

Als derde-partij neemt aan het geding deel: [derde-partij] , te [woonplaats] ,

(gemachtigde: mr. H. Grootjans).

Procesverloop

In het besluit van 19 februari 2020 (primair besluit) heeft verweerder aan [derde-partij] (hierna: [derde-partij] ) en [derde-partij 2] hierna: [derde-partij 2] ) twee lasten onder bestuursdwang opgelegd.
Tegen dit besluit hebben eisers, [derde-partij] en [derde-partij 2] bezwaar gemaakt.
Op 1 mei 2020 is [derde-partij 2] failliet verklaard en op 11 augustus 2020 heeft de curator het bezwaar van [derde-partij 2] ingetrokken.
In het besluit van 21 oktober 2020 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van [derde-partij] gedeeltelijk gegrond verklaard en het bestreden besluit na toevoeging van een last, aanpassing van de wijze waarop de tweede last wordt uitgevoerd en verlenging van de begunstigingstermijnen, in stand gelaten.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 29 maart 2022 op zitting behandeld. De zaak is gevoegd behandeld met het beroep van [derde-partij] met zaaknummer 20/6365. [eiser] is verschenen, bijgestaan door gemachtigde en mr. D.G.I. Caelers.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. N. Gradisen, mr. L. Mekouar, M. Bohmer en P. Wassink. Ook [derde-partij] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en A. Förch en N. Buskop.

Overwegingen

1. [eiseres] is eigenaar van het perceel [locatie] te [woonplaats] en [eiser] is enig bestuurder van dit bedrijf. [eiseres] verhuurde het terrein sinds 1 november 2010 aan [derde-partij 2] . [derde-partij 2] exploiteerde op het perceel een inrichting voor het demonteren van brandblussers en noodverlichting en het sorteren van diverse kunststoffen en metalen. Zij beschikte over een milieuvergunning (thans: omgevingsvergunning voor de activiteit “milieu”) van 4 mei 2010 voor het oprichten en in werking hebben van deze inrichting en een omgevingsvergunning van 31 juli 2012 voor het uitbreiden van de acceptatiecapaciteit van reeds vergunde afvalstoffen, het accepteren van nieuwe afvalstoffen, het machinaal demonteren van brandblussers en het verwerken van blusschuim. Dit blusschuim werd in afwachting van verwerking opgeslagen in Intermediate Bulk Containers (IBC’s).
2. Omdat in strijd met de omgevingsvergunningen voor de activiteit “milieu” (hierna: milieuvergunning) werd gehandeld heeft verweerder bij besluit van 16 augustus 2019 aan [derde-partij 2] vijf lasten onder dwangsom opgelegd. Tegen dit besluit heeft [derde-partij 2] verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Deze verzoeken zijn door de voorzieningenrechter van deze rechtbank op 25 september 2019 (ECLI:NL:RBGEL:2019:4298) en door de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) op 28 oktober 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3612) afgewezen. In de bodemzaken zijn de beroepen van [derde-partij 2] niet-ontvankelijk verklaard vanwege het vervallen van procesbelang. [1]
3. Omdat de geconstateerde overtredingen niet zijn beëindigd heeft verweerder op 19 februari 2020 aan eiser en [derde-partij 2] een last onder bestuursdwang opgelegd en gelast:
1) de overtreding van artikel 2.1 lid 1, aanhef en onder e, sub 2° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en voorschrift 2.2.4 van de omgevingsvergunning (onderdeel milieu) van 4 mei 2010 te beëindigen en beëindigd te houden.
Dit kan door niet meer dan 10 ton aan blusschuim/schuimwater binnen de inrichting op te slaan en het meerdere dan 10 ton opgeslagen blusschuim/schuimwater uit de inrichting te verwijderen naar een daartoe erkende afvalinzamelaar.
Voor 20 maart 2020 moet aan deze last worden voldaan.
2) de overtreding van voorschrift 1 van de omgevingsvergunning (onderdeel milieu) van 31 juli 2012 te beëindigen en beëindigd te houden.
Dit kan door afvalstoffen die niet in een geschikte verpakking en/of op een deugdelijke wijze zijn verpakt alsnog in een geschikte verpakking en op een deugdelijke wijze te verpakken. Eiser kan de overtreding ook beëindigen door de betreffende verpakte afvalstoffen uit de inrichting te verwijderen naar een erkende inzamelaar.
Voor 20 maart 2020 moet aan deze last worden voldaan.
Verweerder heeft in deze last onder bestuursdwang opgenomen dat hij na het verstrijken van de begunstigingstermijn overgaat tot het treffen van maatregelen:
Last 1.
Verweerder zal een bedrijf inschakelen dat het teveel aan aanwezige opslag van blusschuim/schuimwater op het terrein gaat verwerken. De opslag van blusschuim/schuimwater binnen de inrichting aan de [locatie] te [woonplaats] wordt hierbij door het ingeschakelde bedrijf teruggebracht tot de maximaal vergunde hoeveelheid van 10 ton. Hiertoe wordt het blusschuim/schuimwater vanuit de IBC’s overgepompt in grote containers op het terrein waarna de vloeistoffen worden gefilterd. De vervuilde filters worden afgevoerd naar een erkende verwerker en het resterende water zal ter plekke worden geloosd op de riolering.
Last 2.
Van de aanwezige opslag worden de goede IBC’s geselecteerd tot de vergunde opslag van 10 ton. De overige IBC’s worden geleegd in de grote container, daarna gereinigd en vervolgens op het perceel aan de [locatie] opgeslagen.
De gewijzigde last onder bestuursdwang
4. In de heroverweging van de primaire besluiten naar aanleiding van het bezwaar van eiser heeft verweerder in het bestreden besluit I de lasten aangepast. Verweerder is tot de conclusie gekomen dat filtering van de inhoud van de IBC’s en vervolgens afvoer via riolering niet mogelijk is. Omdat de veroorzaakte bodem- en grondwaterverontreiniging toeneemt, is het van belang dat stabilisatie op korte termijn plaatsvindt om verdere milieuschade te voorkomen. Veel IBC’s zijn in slechte staat en er zijn lekkages en verontreiniging van de bodem aangetroffen. Dit maakt ingrijpen op korte termijn noodzakelijk, aldus verweerder. Daarom heeft verweerder er in bezwaar voor gekozen de bestuursdwang in fasen op te leggen en eerst te gelasten dat de lekkages en verdere verontreiniging van het milieu worden gestopt door de inhoud van de IBC’s over te pompen in grote bassins op een vloeistofdichte opstelplaats op het perceel. Zo ontstaat in de bassins een homogeen mengsel, wat de kans op kostenefficiënte verwerking verhoogt: het vergemakkelijkt de monstername en door de homogeniteit kan het gehele mengsel op dezelfde manier verwerkt worden. Door het overpompen in bassins ontstaat bovendien een stabiele situatie, van waaruit het blusschuim/schuimwater op een kostenefficiënte manier verwijderd kan worden.
Om ervoor te zorgen dat op korte termijn een aanvang met het beëindigen van de overtreding wordt gemaakt heeft verweerder een last toegevoegd.
De lasten die in bezwaar zijn opgelegd luiden:
1) de overtreding van artikel 2.1 lid 1, aanhef en onder e. sub 2° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en voorschrift 2.2.4. van de omgevingsvergunning (onderdeel milieu) van 4 mei 2010 te beëindigen en beëindigd te houden.
Dit kan door niet meer dan 10 ton aan blusschuim/schuimwater binnen de inrichting op te slaan en het meerdere dan 10 ton opgeslagen blusschuim/schuimwater uit de inrichting te verwijderen naar een daartoe erkende afvalinzamelaar.
Binnen zes maanden na de dag van het verzenden van het besluit moet aan deze last worden voldaan.
2) de overtreding van voorschrift 1. van de omgevingsvergunning (onderdeel milieu) van 31 juli 2012 te beëindigen en beëindigd te houden. Dit kan door afvalstoffen die niet in een geschikte verpakking en/of op een deugdelijke wijze zijn verpakt over te pompen in grote bassins op een vloeistofdichte opstelplaats op het terrein.
Binnen tien weken na de dag van het verzenden van de beslissing moet aan deze last worden voldaan.
3) aangevangen moet worden met de beëindiging van de overtreding van voorschrift 1. van de omgevingsvergunning (onderdeel milieu) van 31 juli 2012.
Dit kan door aan te vangen met het overpompen van afvalstoffen die niet in een geschikte verpakking en/of op een deugdelijke wijze zijn verpakt, in grote bassins op een vloeistofdichte opstelplaats op het perceel.
Binnen zes weken na de dag van het verzenden van de beslissing moet aan deze last worden voldaan.
Begunstigingstermijn
5. Op het terrein stonden ongeveer 1340 IBC’s met daarin blusschuim. Eisers willen dat deze zo snel mogelijk worden verwijderd. Zij betogen dat de in het bestreden besluit gewijzigde begunstigingstermijn wezenlijk langer was dan noodzakelijk om de overtreding te kunnen opheffen en dat deze verlenging ook onvoldoende is gemotiveerd.
Eisers betogen voorts dat het verlengen van de begunstigingstermijn in strijd is met artikel 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), en dat verweerder zich hiermee onttrekt aan zijn verplichting om de aangezegde bestuursdwang toe te passen.
5.1.
Artikel 5:24, tweede lid, van de Awb luidt:
“De last onder bestuursdwang vermeldt de termijn waarbinnen zij moet worden uitgevoerd.”
5.2.
Aan verweerder komt bij het bepalen van de lengte van de begunstigingstermijn enige vrijheid toe. Echter, bij het bepalen van de lengte van de begunstigingstermijn geldt als uitgangspunt dat deze termijn niet wezenlijk langer mag worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen. [2]
5.3.
Verweerder heeft aangegeven dat tijdens de behandeling van de bezwaren van [derde-partij] en [derde-partij 2] tegen de aan hen opgelegde lasten onder bestuursdwang is gebleken dat de in de lasten onder bestuursdwang opgenomen begunstigingstermijnen te kort waren om aan de lasten te voldoen en verwezen naar verklaring tijdens de hoorzitting bij de commissie bezwaarschriften:
“Mevrouw Groothedde legt uit dat burgemeester en wethouders de procedure hebben uitbesteed aan een derde. Deze derde heeft een offerte gemaakt voor het opruimen van de niet toegestane hoeveelheid vaten boven de 10 ton. Dit zou binnen een maand opgeruimd kunnen worden. Hiertoe waren een aantal monsters geanalyseerd. Deze derde is gedurende korte tijd met het opruimen van de vaten bezig geweest, maar het werk is vrij snel weer gestopt omdat er teveel vaten met PFOS bleken te zijn.”
En ook:
“Volgens mevrouw Groothedde hebben burgemeester en wethouders hun uiterste best gedaan om te onderzoeken wat de inhoud van de vaten is en wat de beste oplossing voor het opruimen van de vaten zou zijn. Niemand had kunnen vermoeden dat er in de vaten zoveel PFOS aanwezig zou zijn. Zij vertelt dat burgemeester en wethouders met de wetenschap van nu een langere termijn dan een maand zouden hebben gegeven.”
Verweerder heeft aangegeven dat het gelet hierop niet mogelijk was om binnen een maand aan de lasten onder bestuursdwang te voldoen en dat verweerder daarom in het bestreden besluit de begunstigingstermijnen heeft verlengd.
5.4.
De rechtbank acht de verlenging van de begunstigingstermijn niet onredelijk. Op het terrein staan ongeveer 1340 IBC’s, wat neerkomt op ongeveer 1340 ton aan blusschuim. Dit is een afvalstof die ook PFOS blijkt te bevatten en die ook enkel bij een erkende afvalinzamelaar mag worden afgevoerd. Gelet op de aard van de maatregelen die moeten worden getroffen om de ongeveer 1340 IBC’s te verwijderen, acht de rechtbank de begunstigingstermijn om de desbetreffende maatregelen te treffen niet wezenlijk langer dan noodzakelijk om de overtreding te kunnen opheffen.
Nu verweerder ook feitelijk bestuursdwang heeft toegepast mist de stelling van eiser dat verweerder zich hiermee onttrekt aan zijn verplichting om de aangezegde bestuursdwang toe te passen feitelijke grondslag. Van strijd met het verbod op détournement de pouvoir is geen sprake.
De beroepsgrond slaagt niet.
Goede procesorde
6. Eerst ter zitting hebben eisers ook aangegeven het niet eens te zijn met de wijze van uitvoering van de bestuursdwang. De rechtbank ziet aanleiding om deze beroepsgrond buiten beschouwing te laten vanwege strijd met de goede procesorde. Eisers hadden deze beroepsgrond eerder kunnen en moeten indienen.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, voorzitter, en mr. A.L.M. Steinebach – de Wit en mr. G.M. van den Broek, leden, in aanwezigheid van mr. E. Mengerink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
De voorzitter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 1 juni 2021 (ECLI:NL:RBGEL:2021:2660) en de uitspraak van de Afdeling van 26 mei 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1115).
2.Zie ter vergelijking de uitspraak van de Afdeling van 18 oktober 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2804).