In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, hebben twee buren een geschil over de uitoefening van het ladderrecht, zoals vastgelegd in artikel 5:56 BW. De eisers, die een dakopbouw willen realiseren, hebben de gedaagde, hun buurman, gevraagd hen toestemming te geven om zijn dak te gebruiken voor de uitvoering van de werkzaamheden. De gedaagde heeft deze toestemming geweigerd, omdat hij zich zorgen maakt over het rendement van zijn zonnepanelen, die hij op zijn dak heeft geplaatst. De eisers hebben een vergunning voor de dakopbouw verkregen, maar de gedaagde heeft bezwaar gemaakt, dat door de gemeente ongegrond is verklaard. De eisers hebben de politie ingeschakeld en aangifte gedaan wegens vernieling, nadat de gedaagde de werkzaamheden had verhinderd en materialen had verwijderd.
De voorzieningenrechter heeft in deze kort geding procedure geoordeeld dat de gedaagde geen gewichtige redenen heeft om het gebruik van zijn dak door de eisers te weigeren. De rechter heeft vastgesteld dat de eisers een spoedeisend belang hebben bij de afronding van de werkzaamheden, terwijl de gedaagde niet voldoende heeft onderbouwd dat hij schade lijdt door de dakopbouw. De vordering van de eisers is toegewezen, en de gedaagde is veroordeeld om de eisers toegang te verlenen tot zijn dak, onder het opleggen van een dwangsom bij niet-nakoming. In reconventie heeft de gedaagde een voorschot op schadevergoeding gevorderd, maar deze vordering is afgewezen, omdat niet is aangetoond dat de eisers onrechtmatig handelen.