Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.[gedaagde 1] ,
[gedaagde 2],
thans niet langer vertegenwoordigd.
1.De procedure
- het tussenvonnis van 29 december 2021,
- het verkorte proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 26 januari 2022,
- de akte van [eiser] van 16 februari 2022.
2.De feiten
Artikel 21. De Geldlening is rentedragend.
De looptijd van deze overeenkomst tot geldlening bedraagt 104 maanden, ingaande bij ondertekening, juni 2016 en eindigt van rechtswege op 20 januari 2025.
De aflossing zal starten op 20 juni 2016 en vervolgens elke 20e van de maand, waarbij in de maanden juni 2016 tot en met december 2016 een termijnbedrag van € 1.580,00 geldt, vervolgens vanaf januari 2017 een termijnbedrag van € 4.000,00 per maand. De 104e en laatste termijn in januari 2025 zal € 780,82 groot zijn. […]
De leenovereenkomst eindigt zodra het gehele leenbedrag is afgelost / terugbetaald, doch uiterlijk 20 januari 2025. Indien per 20 januari 2025 de Leningnemer niet aan zijn totale betalingsverplichting van de hoofdsom heeft voldaan, zal het alsdan verschuldigde, inclusief daarover nog niet in rekening gebrachte rente, direct en volledig opeisbaar zijn zonder dat hiervoor een nadere ingebrekestelling is vereist.
2. In ieder van de hierboven in lid 1 onder A t/m C genoemde gevallen zal het totaalsaldo van het verleende krediet voor Kredietverstrekker direct en volledig opeisbaar zijn, inclusief de tot op dat moment verschuldigde rente[…].
Tot zekerheid voor correcte en volledige nakoming van haar verplichtingen zal Leningnemer voor ondertekening van deze overeenkomst, een recht van hypotheek verlenen en doen inschrijven ten bedrage van de hoofdsom € 395.840,92[…]
vermeerderd met de rente en kosten voor uitwinning van de zekerheid (rente + kosten begroot op 40% van de hoofdsom).
De kosten van deze hypothecaire zekerheid zijn voor rekening van Leningnemer. Deze inschrijving is voorwaardelijk aan het sluiten van deze overeenkomst.
Het recht van hypotheek zal alsdan worden gevestigd op alle aan[…]
[Bedrijf gedaagden] toebehorende onroerende zaken.[…]
Indien, ongeacht de reden, geen recht van hypotheek gevestigd kan worden, behoudt Leninggever zich het recht voor deze overeenkomst te ontbinden en per direct de vordering op te eisen.
) stellen zich vanaf de ingangsdatum van de Overeenkomst jegens [eiser] onherroepelijk garant voor een maximumbedrag van totaal € 150.000,- voor nakoming van alle verplichtingen voortvloeiend uit deze Overeenkomst, waarbij partij II.2 (lees: [gedaagde 1] ,Rb
) zich garantstelt voor een bedrag van maximaal € 50.000,- en partij II.3 (lees: [gedaagde 2] ,Rb
) voor een bedrag van maximaal € 100.000,-. De garantstelling is van toepassing op alle reeds bestaande en op alle toekomstige verplichtingen uit dien hoofde.”
3.Het geschil
in conventie en in reconventie
primair
Op een bepaald moment merkten de [gedaagden] dat de prijzen veel te hoog waren, ook hoger dan andere varkenshouderijen betaalden. Per jaar betaalden de [gedaagden] € 54.000,00 te veel. Gedurende de looptijd van de overeenkomst komt dat neer op € 270.000,00. Collega’s kregen kortingen, maar [eiser] niet. De [gedaagden] zagen zich genoodzaakt om voer bij een derde af te nemen. De prijzen bij MijnVoer (zie onder 2.6) bleken lager te liggen en de varkens groeiden sneller met minder voer. Voor [eiser] was dit onbespreekbaar. Ook de rente van 6% draagt bij aan het misbruik. Door het aanbieden van een lening, houdt [eiser] haar eigen afzetmarkt in stand. Dit is in strijd met het mededingingsrecht.
4.De beoordeling in conventie en in reconventie
De onderhavige procedure heeft thans slechts betrekking op de op borgstelling gebaseerde vordering in conventie jegens de [gedaagden] en op vorderingen in reconventie, voor zover deze door de [gedaagden] zijn ingesteld.
Dat geldt ook voor zover zij van oordeel zijn dat [eiser] zich jegens hen heeft schuldig gemaakt aan misbruik van omstandigheden door een borgstelling te bedingen terwijl zij wist dat [Bedrijf gedaagden] op dat moment geen kant op kon. Daartoe is het navolgende redengevend.
De slotsom van dit alles is dat het verweer dat de [gedaagden] in conventie doen op een wilsgebrek toen zij zich jegens [eiser] tot borg stelden, wordt verworpen. Voor zover de vordering in reconventie zich richt op vernietiging van de borgstelling, is die vordering op gelijke gronden niet toewijsbaar.