ECLI:NL:RBGEL:2022:2780

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
C/05/402632 / KG ZA 22-119
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering tot nakoming van aannemingsovereenkomst voor de bouw van een garage met opbouw

In deze zaak heeft eiser, eigenaar van een woning, een kort geding aangespannen tegen gedaagde, een bouwbedrijf, met het verzoek om nakoming van een aannemingsovereenkomst voor de bouw van een garage met opbouw. De eiser stelt dat er een prijsafspraak van € 35.000,00 is gemaakt, terwijl gedaagde betwist dat deze prijs is overeengekomen. De procedure is gestart na een lange periode van stilstand in de bouwwerkzaamheden, die sinds augustus 2021 niet meer zijn voortgezet. Eiser heeft verschillende betalingen aan gedaagde gedaan, maar de werkzaamheden zijn stilgevallen door onder andere weersomstandigheden en bezwaren van de buurman tegen de omgevingsvergunning.

Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat er onduidelijkheid bestaat over de prijsafspraken en de verplichtingen van beide partijen. Eiser heeft een spoedeisend belang bij zijn vordering, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat er onvoldoende bewijs is voor de door eiser gestelde prijsafspraak. De rechter concludeert dat de vorderingen van eiser moeten worden afgewezen, omdat het niet vaststaat welke prijsafspraak is gemaakt en er eerst duidelijkheid moet komen in een eventuele bodemprocedure. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die zijn begroot op € 1.692,00, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/402632 / KG ZA 22-119
Vonnis in kort geding van 2 juni 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. M. Blok te Ede,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. H.C. Uittenbogaart te Alphen aan den Rijn.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 16,
  • de brief van [gedaagde] van 10 mei 2022 met producties 1 t/m 3,
  • de e-mail van [eiser] van 11 mei 2022 met producties 17 en 18,
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 12 mei 2022,
  • de pleitnota van [eiser] ,
  • de pleitnota van [gedaagde] ,
  • de e-mail van [eiser] van 25 mei 2022, waarin is meegedeeld dat partijen niet tot een minnelijke regeling zijn gekomen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is eigenaar van de woning aan de [adres] .
2.2.
[gedaagde] is een bouwbedrijf en handelt tevens onder de naam [handelsnaam gedaagde] . [aandeelhouder/bestuurder gedaagde] (hierna: [aandeelhouder/bestuurder gedaagde] ) is (indirect) aandeelhouder en bestuurder van [gedaagde] .
2.3.
In september 2020 heeft [eiser] een advertentie geplaatst op de website ‘werkspot.nl’ om een offerte te verkrijgen voor de bouw van een garage met daarboven een hobbyruimte (hierna: garage met opbouw) bij zijn woning.
2.4.
Naar aanleiding van deze advertentie heeft [gedaagde] contact opgenomen met [eiser] . Daarna heeft een bespreking plaatsgevonden, waarbij onder andere [eiser] en namens [gedaagde] de heer [werknemer 1 gedaagde] (hierna: [werknemer 1 gedaagde] ) aanwezig waren.
2.5.
[gedaagde] heeft [eiser] na dit overleg een offerte gezonden, waarin zij de werkzaamheden aanbiedt voor een bedrag van ongeveer € 66.100,00 dan wel € 68.000,00. [eiser] is daarmee niet akkoord gegaan omdat dit bedrag boven zijn budget was.
2.6.
Daarna heeft [gedaagde] [eiser] een offerte gezonden met offertenummer 2020-054 en datum 15-09-2020, waarin zij de werkzaamheden aanbiedt voor een bedrag van € 48.524,98 inclusief btw.
2.7.
Bij e-mail van 5 november 2020 heeft [gedaagde] [eiser] het volgende meegedeeld.
Hey [eiser] ,
Hierbij de offerte. Zoals ik al zei zijn we veel meer manuur kwijt aan het bouwen.
Ik wil dat wij nu afspreken dat wij 35K contant krijgen zoals afgesproken.
Waarvan de helft bij acceptatie offerte.
Dan zullen na de 50% evalueren waar we staan met je klus en of we geen verborgen gebreken tegen zijn gekomen en of we uitkomen met de andere 50%.
Als je dit wil akkoord geven op deze mail, dan hebben we deal
En gaan we ons uiterste best doen om het voor elkaar te krijgen.
Maar het zal een grote uitdaging zijn.
Groet [handelsnaam gedaagde]
2.8.
[eiser] en [gedaagde] hebben op 11 december 2020 een aannemingsovereenkomst gesloten. Deze overeenkomst is namens [gedaagde] ondertekend door [werknemer 1 gedaagde] . In deze aannemingsovereenkomst staat onder meer:

2.Het werk

(…)
2.2.
De werkzaamheden worden uitgevoerd zoals beschreven in offerte d.d. 15-09-2020 offertenummer 2020-054.
(…)
5. Aanneemsom
5.1.
De totale overeengekomen aanneemsom bedraagt € 18.988,08 inclusief btw
(…)
2.9.
[eiser] heeft de volgende betalingen aan [gedaagde] gedaan:
- € 5.000,00 12 december 2020
- € 4.950,00 14 december 2020
- € 2.229,00 26 februari 2021
- € 5.000,00 8 maart 2021.
2.10.
Vanwege de weersomstandigheden en het door de buurman van [eiser] aangetekende bezwaar tegen de omgevingsvergunning zijn de bouwwerkzaamheden pas in maart 2021 gestart.
2.11.
Op 16 april 2021 heeft [eiser] € 2.500,00 aan [gedaagde] voldaan.
2.12.
Op enig moment in april 2021 – na het storten van de fundering – heeft [werknemer 1 gedaagde] [eiser] meegedeeld ‘dat hij niet uitkomt met het budget’ en heeft hij [eiser] verzocht om een aanvullende betaling van € 26.000,00. [eiser] heeft daartegen direct bezwaar gemaakt en contact opgenomen met [aandeelhouder/bestuurder gedaagde] om te praten over de gang van zaken. Een dag later heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [eiser] en [aandeelhouder/bestuurder gedaagde] in aanwezigheid van de zwager van [eiser] .
2.13.
Vanaf april 2021 is de heer [werknemer 2 gedaagde] (hierna: [werknemer 2 gedaagde] ), namens [gedaagde] , betrokken bij de werkzaamheden.
2.14.
In een whatsappbericht van 19 mei 2021 heeft [werknemer 1 gedaagde] het volgende aan [eiser] geschreven:
Amigo, hoe is het. We alles uitgevogeld en we gaan gewoon verder met jou budget. We moeten nu t staal bestellen en die komt en dan komen 4 man tegelijk werken om zsm project af te ronden.
2.15.
Op 1 juni 2021 heeft [eiser] een aanvullende betaling van € 7.000,00 aan [gedaagde] voldaan.
2.16.
Op 8 juli 2021 heeft een overleg plaatsgevonden tussen [eiser] en [gedaagde] . Namens [gedaagde] waren [aandeelhouder/bestuurder gedaagde] , [werknemer 1 gedaagde] en [werknemer 2 gedaagde] aanwezig. Ook de vader van [eiser] was aanwezig. Partijen hebben toen nadere afspraken gemaakt over nog te verrichten werkzaamheden. Deze afspraken zijn door [werknemer 2 gedaagde] schriftelijk vastgelegd en bij e-mail van 12 juli 2021 aan [eiser] gezonden.
2.17.
In de zomermaanden heeft [monteur] (hierna: [monteur] ) metselwerkzaamheden verricht aan de garage.
2.18.
Bij e-mail van 30 juli 2021 bericht [monteur] aan [eiser] en [werknemer 2 gedaagde] onder meer het volgende.
(…) ik heb [eiser] aan de telefoon gehad en afgesproken dat er naar mij 5300 euro 1300 euro van de vloerplaten die ik betaald heb en de rest voor verder te bouwen van het project.
ik ga verder met vloeren leggen staal zetten blokken lijmen vloerverwarming etc
ik neem geen verantwoording op me ik zorg dat alles gebouwd wordt
voorlopig kunnen we verder bouwen en wordt kortgesloten met [werknemer 1 gedaagde] en [werknemer 2 gedaagde] over planning en de dingen die opgelost moeten worden (…) Mvg [monteur]
2.19.
Op 30 juli 2021 heeft [eiser] € 4.000,00 aan [monteur] voldaan.
2.20.
Sinds eind augustus 2021 liggen de werkzaamheden aan de garage met opbouw stil.
2.21.
Bij brief van 24 september 2021 heeft de gemachtigde van [eiser] [gedaagde] gesommeerd om binnen 8 dagen schriftelijk te bevestigen dat [gedaagde] haar verplichtingen uit de aannemingsovereenkomst zal nakomen, de werkzaamheden binnen 14 dagen te hervatten en het werk binnen 8 weken deugdelijk op te leveren.
2.22.
In reactie daarop heeft de gemachtigde van [gedaagde] [eiser] bij brief van 15 oktober 2021 onder meer het volgende geschreven:
(…) In 2020 zijn partijen met elkaar in overleg getreden over het realiseren van een luxe aanbouw met badkamer. Cliënte heeft toen een offerte uitgebracht om deze aanbouw te realiseren voor een bedrag ad € 66.101,90. Dit paste echter niet binnen het budget van uw client.
Cliënte heeft daarom voorgesteld om te proberen het werk zo goedkoop mogelijk uit te voeren, onder andere door goedkopere materialen van Hornbach te gebruiken en wat niet-vaste krachten. Om die reden is overeengekomen dat in ieder geval een bedrag ad € 35.000,00 contant zou worden voldaan (en de rest dus eventueel giraal).
Uw client verdraait deze afspraak nu zodanig dat hij stelt dat die € 35.000,00 de volledige aanneemsom zou zijn voor het realiseren van de volledige aanbouw.
(…)
Op grond van het voorgaande heeft cliënte in het kader van de gemaakte afspraak, de stand van zaken geëvalueerd om vast te kunnen stellen voor welk bedrag het werk kan worden afgerond. Dit betreft een bedrag van € 28.756,46. (…)
2.23.
Daarna hebben partijen nog met elkaar gecorrespondeerd, maar dat heeft niet tot een oplossing geleid.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen:
om de verplichtingen op grond van de met [eiser] gesloten aanneemovereenkomst na te komen en wel zodanig dat [gedaagde] binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de werkzaamheden met betrekking tot de bouw van een garage met opbouw, het een en ander conform de tussen partijen op basis van de offerte met nummer 2020-054 gesloten aanneemovereenkomst, te hervatten zodat het werk conform de eisen van een goed en deugdelijk werk binnen acht weken na de hervatting daarvan, althans binnen een door de voorzieningenrechter in redelijkheid vast te stellen termijn, is afgerond en wordt opgeleverd aan [eiser] ,
tot betaling van een dwangsom van € 250,00 per dag, met een maximum van € 25.000,00, voor iedere dag dat [gedaagde] na ommekomst van de termijn van twee dagen na betekening van dit vonnis nalaat de werkzaamheden te hervatten;
tot betaling van een dwangsom van € 250,00 per dag, met een maximum van € 25.000,00, voor iedere dag dat [gedaagde] na ommekomst van een termijn van acht weken, althans na ommekomst van een door de voorzieningenrechter in redelijkheid te bepalen termijn, na hervatting van de werkzaamheden het werk niet afrondt en oplevert aan [eiser] ,
in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis tot betaling wordt overgegaan.
3.2.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van [eiser] , dan wel afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen zeven dagen na vonnisdatum tot betaling wordt overgegaan.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering, aangezien de bouw van de garage met opbouw al sinds augustus 2021 stilligt. In zoverre is hij dan ook ontvankelijk in zijn vorderingen.
4.2.
[eiser] vordert in dit kort geding - kort gezegd - nakoming van de met [gedaagde] gesloten overeenkomst van aanneming van werk. Kern van het geschil tussen partijen is welke prijsafspraak is gemaakt voor het bouwen van de garage met opbouw.
4.3.
In deze procedure moet worden beoordeeld of de vordering van [eiser] in een eventuele bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat toewijzing gerechtvaardigd is. Gelet op het voorlopige karakter van de kort gedingprocedure past geen uitgebreid onderzoek naar de feiten en is er geen plaats voor nadere bewijslevering. De voorzieningenrechter baseert de beslissing daarom op feiten die erkend of onweersproken zijn of die voorshands aannemelijk zijn geworden.
4.4.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat partijen een vaste aanneemsom van € 35.000,00 zijn overeengekomen, dan wel een richtprijs van € 35.000,00, die met niet meer dan 10% mag worden overschreden. Hoewel [gedaagde] de werkzaamheden aanvankelijk voor een (veel) hoger bedrag had geoffreerd, heeft [eiser] overleg gehad met [gedaagde] en duidelijk gemaakt dat zijn budget beperkt was tot een bedrag van € 35.000,00. Volgens [eiser] heeft [gedaagde] uiteindelijk toegezegd dat zij de werkzaamheden kon verrichten voor een totaalbedrag van € 35.000,00. Ter onderbouwing van deze afspraak wijst [eiser] op de hiervoor in 2.7. weergegeven e-mail.
4.5.
[gedaagde] heeft daarentegen uitdrukkelijk betwist dat een vaste aanneemsom of richtprijs van € 35.000,00 is overeengekomen. Volgens [gedaagde] hebben partijen afgesproken dat [eiser] in ieder geval een bedrag ad € 35.000,00 zonder factuur zou betalen en dat na het realiseren van 50% van de bouw een evaluatie zou plaatsvinden over de afbouw en de verdere kosten. Het was de bedoeling van partijen om aan de hand van het tussentijdse resultaat te beoordelen voor welk bedrag de garage met opbouw kon worden afgerond. Deze bedoeling volgt volgens [gedaagde] uit de tekst van de in 2.7. weergegeven e-mail. Volgens [gedaagde] bleek bij de tussentijdse evaluatie dat de garage met opbouw niet kon worden gerealiseerd voor een totaalbedrag van € 35.000,00. [eiser] is meermalen gewaarschuwd dat de kosten veel hoger uitvielen en dat een totale aanneemsom van € 35.000,00 niet realistisch en haalbaar was.
4.6.
Tussen partijen bestaan meerdere geschilpunten over de inhoud en uitvoering van de aannemingsovereenkomst en met name over de prijs die [eiser] gehouden is te betalen.
Dat een vaste aanneemsom, dan wel een richtprijs van € 35.000,00 is overeengekomen, zoals [eiser] stelt, is op basis van de stellingen en de in het geding gebrachte stukken voorshands niet aannemelijk geworden. Hoewel in de e-mail van 5 november 2020 van [gedaagde] is vermeld dat een bedrag van € 35.000,00 contant moest worden betaald, zou uit de daaropvolgende tekst kunnen worden afgeleid – zoals [gedaagde] betoogt – dat halverwege de werkzaamheden een evaluatie zou plaatsvinden om te bezien voor welk bedrag het werk kon worden afgerond. Ook de door beide partijen ondertekende aannemingsovereenkomst biedt onvoldoende onderbouwing voor de door [eiser] gestelde vaste, dan wel richtprijs van € 35.000,00. In deze aannemingsovereenkomst is enkel een totale aanneemsom van € 18.988,08 inclusief btw vermeld en partijen zijn het erover eens dat laatstgenoemde prijs niet is overeengekomen. [eiser] verwijst weliswaar naar het whatsappbericht van [werknemer 1 gedaagde] van 19 mei 2021, waarin staat ‘we alles uitgevogeld en we gaan gewoon verder met jou budget’, maar enkel op basis van deze uitlating is onvoldoende aannemelijk geworden dat de prijsafspraak van € 35.000,00 is gemaakt, zoals [eiser] stelt.
Om te kunnen beoordelen welke prijsafspraak is gemaakt – en wie van partijen dus het gelijk aan haar zijde heeft – is nadere bewijslevering noodzakelijk. Daarvoor is in een kort geding naar haar aard geen plaats.
4.7.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van [eiser] dienen te worden afgewezen. Nu in deze procedure niet kan worden vastgesteld welke prijsafspraak is gemaakt, zou toewijzing van de vordering van [eiser] tot nakoming van de aannemingsovereenkomst ertoe kunnen leiden dat [gedaagde] gehouden is de garage met opbouw af te bouwen, terwijl niet valt uit te sluiten dat de rechter in een eventueel te voeren bodemprocedure zal oordelen dat [eiser] daarvoor een veel hoger totaalbedrag dan € 35.000,00 dient te betalen. Niet aannemelijk is dat [eiser] financieel gezien in staat zal zijn om een veel hoger totaalbedrag aan [gedaagde] te voldoen. Gelet op dit reële betalingsrisico met een mogelijk executiegeschil tot gevolg, ziet de voorzieningenrechter vooralsnog geen aanleiding om de gevorderde (vergaande) voorziening te treffen. Eerst moet in een bodemprocedure duidelijkheid worden verkregen over de gemaakte prijsafspraak, alvorens mogelijk van [gedaagde] kan worden gevergd de werkzaamheden te hervatten.
4.8.
Verder heeft [gedaagde] nog als verweer aangevoerd dat zij niet gebonden is aan de aannemingsovereenkomst, indien wordt geoordeeld dat een vaste aanneemsom, dan wel een richtprijs van € 35.000,00 is overeengekomen. Volgens [gedaagde] was [werknemer 1 gedaagde] in dat geval niet bevoegd om [gedaagde] te vertegenwoordigen. Indien dus zou komen vast te staan dat partijen een prijs van € 35.000,00 zijn overeengekomen, rijst de vraag of [gedaagde] – ondanks een eventuele ontbrekende volmacht – toch gebonden is aan de door [werknemer 1 gedaagde] , in naam van [gedaagde] , verrichte rechtshandeling op grond van de schijn van volmachtverlening dan wel vanwege een eventuele bekrachtiging van de rechtshandeling. Op dit punt is eveneens bewijslevering noodzakelijk, waarvoor in de onderhavige procedure geen plaats is.
4.9.
Al hetgeen partijen overigens over en weer hebben aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden en behoeft daarom geen bespreking.
4.10.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. Voor een integrale kostenveroordeling zoals door [gedaagde] gevorderd, wordt evenwel geen aanleiding gezien. De omstandigheden die [gedaagde] heeft aangevoerd, zijn onvoldoende voor het aannemen van misbruik van recht of onrechtmatig handelen door [eiser] en nopen ook anderszins niet tot een veroordeling in de volledige proceskosten. De voorzieningenrechter zal de proceskosten daarom berekenen met inachtneming van het liquidatietarief. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen, met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.
De proceskosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris gemachtigde
1.016,00
Totaal € 1.692,00.
4.11.
De gevorderde nakosten zullen als niet weersproken worden toegewezen als na te melden.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] , tot op heden begroot op € 1.692,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2022.