ECLI:NL:RBGEL:2022:2718

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 mei 2022
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
C/05/391248 / FZ RK 21-2085 en C/05/396774 / FZ RK 21-3368
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de beperkte gemeenschap van goederen en echtscheiding met nevenvoorzieningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 3 mei 2022 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die in een beperkte gemeenschap van goederen waren getrouwd. De vrouw verzocht om de echtscheiding en om de verdeling van de beperkte gemeenschap van goederen. De rechtbank oordeelde dat de vrouw als enige draagplichtig is voor de terugbetaling van de ontvangen bedragen vanuit haar studiebeurs, omdat de studieschuld maandelijks ontstaat en niet pas bij het stoppen van de studie. De rechtbank had onvoldoende informatie om te beoordelen of de letselschadevergoeding van de vrouw binnen of buiten de gemeenschap valt en wees de door de man genoemde schuld aan zijn vader af wegens onvoldoende onderbouwing. De rechtbank sprak de echtscheiding uit en bepaalde dat de man het huurrecht van de woning krijgt, met de verplichting om de lasten te voldoen vanaf het moment dat de vrouw de woning verlaat. De verdeling van de inboedel en andere activa werd ook besproken, waarbij partijen grotendeels overeenstemming bereikten. De rechtbank compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Zutphen
Zaakgegevens: C/05/391248 / FZ RK 21-2085 en C/05/396774 / FZ RK 21-3368
Datum uitspraak: 3 mei 2022
beschikking echtscheiding met nevenvoorzieningen
in de zaak van
[verzoekster], hierna de vrouw,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. C.E. Mulder te Apeldoorn,
tegen
[verweerder], hierna de man,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat mr. L.J. Krijgsman te Enter.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op 23 juli 2021,
- het betekeningsexploot,
- het verweerschrift van de man met zelfstandig verzoek, ingekomen op 4 oktober 2021,
- het verweerschrift van de vrouw op het zelfstandig verzoek, ingekomen op 24 november 2021,
- het F9-formulier van de man van 11 maart 2022 met nadere stukken,
- het F9-formulier van de vrouw van 14 maart 2022 met productie 2 en 3,
- het F9-formulier van de man van 16 maart 2022 met bijlage.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 maart 2022. Daarbij zijn partijen en hun advocaten verschenen.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum] in [plaats] met elkaar getrouwd in een beperkte gemeenschap van goederen. Zij hebben de Nederlandse nationaliteit.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De vrouw verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • de echtscheiding uit te spreken,
  • te bepalen dat het huurrecht van de woning aan de [adres] toekomt aan de man, onder de verplichting van de man om per datum feitelijk vertrek van de vrouw uit de woning alle aan deze woning verbonden lasten op zich te nemen,
  • partijen te bevelen over te gaan tot verdeling van de beperkte gemeenschap van goederen met benoeming van een notaris en onzijdige personen.
3.2.
De man voert verweer en verzoekt:
Primair:
- de echtscheiding niet uit te spreken,
Subsidiair:
  • het verzoek van de vrouw over het huurrecht toe te wijzen,
  • het verzoek van de vrouw over de verdeling af te wijzen en de beperkte gemeenschap van goederen te verdelen conform zijn voorstel zoals verwoord in alinea 15 van zijn verweerschrift.
3.3.
De vrouw voert verweer tegen de door de man verzochte verdeling. Zij verzoekt de verdeling vast te stellen conform haar voorstel.

4.De beoordeling

De echtscheiding
4.1.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw toewijzen en de echtscheiding uitspreken. De rechtbank zal hieronder uitleggen waarom.
4.2.
De vrouw stelt dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De man betwist dit.
Op grond van artikel 1:151 BW is voor een echtscheiding op verzoek van één van de echtgenoten vereist dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. Een huwelijk is ‘duurzaam ontwricht’ indien de voortzetting van de samenleving ondraaglijk is geworden, zonder dat er uitzicht bestaat op herstel van behoorlijke echtelijke verhoudingen (MvT, Kamerstukken II, 10213, 3, p. 14 e.v., MvA II, 6, p. 3 e.v.).
4.3.
De vrouw heeft ter zitting volhardt in haar stelling dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en dat voortzetting van de samenleving niet meer mogelijk is. De man heeft om religieuze redenen bezwaar tegen de echtscheiding. Volgens vaste rechtspraak is er grond voor toewijzing van het verzoek tot echtscheiding wanneer voortzetting van het huwelijk volgens één van de echtgenoten niet meer mogelijk is. Aan dat vereiste is voldaan; het principiële bezwaar van de man doet daaraan niet af. De rechtbank zal het verzoek daarom toewijzen.
Huurrecht
4.4.
Partijen zijn het erover eens dat de man het huurrecht van de woning krijgt en de aan de woning verbonden lasten zal voldoen vanaf het moment dat de vrouw de woning heeft verlaten. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw dan ook toewijzen.
Verdeling van de beperkte gemeenschap
4.5.
Partijen zijn gehuwd in de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen. De huwelijksgoederengemeenschap bestaat op grond van artikel 94, lid 2 en lid 7 van het Burgerlijk Wetboek uit de goederen en schulden die voor het huwelijk al gemeenschappelijk waren en uit de goederen die tijdens het huwelijk zijn verkregen dan wel schulden die tijdens het huwelijk zijn aangegaan, voor zover deze geen betrekking hebben op goederen die buiten de wettelijke beperkte gemeenschap vallen.
4.6.
Als peildatum voor de omvang van de beperkte gemeenschap geldt de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek. Dat is 23 juli 2021. Als peildatum voor de waardering geldt als uitgangspunt het moment van feitelijke verdeling, tenzij partijen anders overeenkomen of de redelijkheid en billijkheid tot een andere peildatum leidt.
4.7.
Partijen hebben de volgende bestanddelen opgevoerd:
Activa:
  • de inboedel,
  • het saldo op de bankrekeningen,
  • de letselschadevergoeding van de vrouw,
Passiva:
  • de schuld aan de vader van de man, bestaande uit onder andere een huurachterstand, de te veel ontvangen zorgpremie over 2019 en 2020 en de kosten van de dierenarts,
  • de studieschuld van de vrouw.
De rechtbank zal deze bestanddelen bespreken en, voor zover dit in geschil is tussen partijen, beslissen in hoeverre deze bestanddelen binnen de beperkte gemeenschap van goederen vallen en hoe de bestanddelen gewaardeerd en verdeeld moeten worden.
Bankrekeningen
4.7.1.
Partijen hebben ter zitting afgesproken dat de bankrekeningen worden toebedeeld aan degene op wiens naam de rekening staat, zonder verrekening van het saldo op die rekeningen per peildatum.
De inboedel, hond, kleding en sieraden
4.7.2.
Partijen zijn het grotendeels eens geworden over de verdeling van de inboedel, de hond, kleding en sieraden. Zij spreken af dat de volgende inboedelgoederen aan de vrouw worden toebedeeld:
  • de paspop,
  • de naaimachine,
  • de platenspeler,
  • kleding van de vrouw,
  • sieraden van de vrouw, waaronder de verlovingsring en trouwring voor zover aanwezig. Volgens de vrouw zit de trouwring in een make-up tas in de woning van de man,
  • de fiets,
  • het bestek,
  • de pannenset,
  • het tosti-ijzer.
De overige zaken worden toebedeeld aan de man, waaronder de camera, de televisie, het televisiemeubel, de droger en de tupperwareset met onderdelen.
4.7.3.
Partijen spreken af dat de vrouw de camera meegeeft aan een vriendin ( [naam 1] of [naam 2] ), die de camera zal afgeven aan de man. De man geeft dan de trouwjurk en de make-uptas van de vrouw, waar vermoedelijk haar trouwring in zit, mee aan de vriendin.
4.7.4.
Partijen zijn het er ook over eens dat de hond bij de man blijft.
De letselschadevergoeding van de vrouw
4.7.5.
De vrouw heeft in 2018 een fietsongeluk gehad. Tussen partijen is niet in geschil dat er een bedrag van ongeveer € 1.700 is uitgekeerd, welk bedrag op de bankrekening van de man is gestort. Volgens de man is het bedrag vervolgens gebruikt om kosten van de huishouding mee te betalen.
4.7.6.
De vrouw heeft volstaan met de stelling dat er een letselschadevergoeding is betaald. Zij heeft niet concreet gemaakt waarom en op welke wijze hiermee bij de verdeling rekening zou moeten worden gehouden. Wat hier ook van zij, de rechtbank constateert dat er onvoldoende informatie is om vast te kunnen stellen of de vrouw een vorderingsrecht op de gemeenschap toekomt op grond van een verknochte letselschade uitkering. Er zijn geen stukken overgelegd over de letselschadevergoeding. De rechtbank weet niet wanneer het bedrag is uitgekeerd en welk deel van de vergoeding ziet op vergoeding van gemaakte (zorg)kosten, welk deel smartengeld betreft en welk deel ziet op verlies aan verdiencapaciteit. De rechtbank kan daardoor niet vaststellen of, en zo ja welk deel, van de vergoeding in de beperkte gemeenschap van partijen valt.
De schulden
4.7.7.
De rechtbank stelt voorop dat schulden niet voor verdeling in aanmerking komen, omdat een schuld geen goed is als bedoeld in artikel 3:182 BW. Het is niet mogelijk door verdelingshandelingen wijzigingen aan te brengen in de in artikel 1:102 BW neergelegde aansprakelijkheid van partijen jegens schuldeisers. In de onderlinge verhouding tussen partijen dient ieder voor de helft bij te dragen in een gemeenschapsschuld, tenzij anders wordt overeengekomen (artikel 1:100 BW). Indien één van partijen meer heeft bijgedragen in de schuld dan het gedeelte dat hem aangaat, heeft hij voor het meerdere een regresrecht op de andere partij (artikel 6:10 BW).
De studieschuld van de vrouw
4.7.8.
De vrouw verzoekt de rechtbank om vast te stellen dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor haar studieschuld, ontstaan op het moment dat zij is gestopt met haar studie in [maand] . Het gaat om een bedrag van € 15.471,94. De vrouw heeft verklaard dat zij tijdens haar studie maandelijks een beurs heeft ontvangen. Deze bedragen zouden na het behalen van haar diploma worden omgezet in een gift. Omdat de vrouw in [maand] voortijdig is gestopt met haar studie, is haar beurs niet omgezet in een gift, maar moeten de ontvangen bedragen terugbetaald worden. De vrouw zat op dat moment in het laatste jaar van haar studie.
De man stelt dat hij alleen voor de helft draagplichtig is voor het gedeelte van de schuld dat is opgebouwd binnen het huwelijk.
4.7.9.
De rechtbank volgt het standpunt van de man en zal uitleggen waarom.
Anders dan de vrouw is de rechtbank van oordeel dat de schuld niet is ontstaan op het moment dat de vrouw is gestopt met haar studie. Op dat moment is enkel de terugbetalingsverplichting ontstaan, niet de schuld zelf. Die wordt immers maandelijks opgebouwd bij de periodieke uitkering. Er is sprake van een prestatiebeurs. Dat betekent dat het een lening betreft met de verplichting tot terugbetaling onder de opschortende voorwaarde dat het diploma wordt behaald. Indien aan de opschortende voorwaarde wordt voldaan, wordt de beurs omgezet in een gift en vervalt de terugbetalingsverplichting.
4.7.10.
Binnen de beperkte gemeenschap van goederen blijft wat voor het huwelijk privé was ook na sluiting van het huwelijk privé. De studieschuld bestaat voor het grootste gedeelte (op drie maandbedragen na) uit bedragen die de vrouw voor het huwelijk in privé heeft ontvangen. Zij is dan ook als enige draagplichtig voor de terug te betalen bedragen die zien op de voorhuwelijkse periode. Voor de bedragen die zijn ontvangen binnen de huwelijkse periode, dus na [datum] zijn beide partijen voor de helft draagplichtig.
De schuld aan de vader van de man
4.7.11.
De man verzoekt de rechtbank te bepalen dat partijen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schuld aan zijn vader ter hoogte van € 35.664,01. Deze schuld bestaat volgens de man grotendeels uit een opgebouwde huurachterstand. Partijen hebben nooit de huur van € 700 per maand aan zijn vader betaald. Voor het overige bestaat de schuld uit andere kosten van partijen die door de vader van de man zijn betaald, waaronder bedragen voor de bruiloft van partijen, een nota van de dierenarts en terug te betalen zorgpremies.
4.7.12.
De vrouw betwist dat er sprake is van een schuld aan de vader van de man. De vrouw stelt dat uit de overgelegde stukken niet kan worden afgeleid dat er sprake is van een overeenkomst van geldlening. Ook blijkt niet dat de overgelegde bankoverschrijvingen zien op kosten van partijen zelf. De vrouw mist onderliggende facturen, nota’s of andere bewijsstukken. Daarnaast blijkt niet dat de bedragen, voor zover die al kosten van partijen zelf betreffen, een lening betreffen en geen gift zijn.
4.7.13.
De rechtbank wijst het verzoek van de man af om te bepalen dat partijen ieder voor de helft de schuld aan zijn vader moeten dragen. De rechtbank acht het bestaan van de schuld onvoldoende onderbouwd, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw. Het is onduidelijk welke bedragen door de vader van de man precies zijn betaald en waar de betalingen op zien. De bij- en afschrijvingen zijn niet te koppelen aan onderliggende facturen of nota’s op naam van partijen. Deze onduidelijkheid bestaat ook voor wat betreft de huurschuld. Niet is gebleken dat er daadwerkelijk sprake is van een huurachterstand en dat de vader van de man partijen aanspreekt op betaling van achterstallige huurtermijnen. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw had het op de weg van de man gelegen om inzichtelijk te maken welke betalingen (voorgeschoten) kosten van partijen betreffen en aan te tonen dat het gaat om een lening en niet om een gift van een ouder die bereid is financieel bij te springen.
4.7.14.
Met in acht neming van het voorgaande zal de rechtbank beslissen. Nu partijen echtgenoten zijn, zal de rechtbank de proceskosten compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen die met elkaar zijn getrouwd op [datum] in [plaats] ;
5.2.
bepaalt dat de man de huurder zal zijn van de woning aan het adres [adres] , met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
5.3.
verstaat dat de man de verplichting op zich neemt om per datum feitelijk vertrek van de vrouw uit de woning alle aan deze woning verbonden lasten te voldoen;
5.4.
gelast de wijze van verdeling van de beperkte gemeenschap van goederen als volgt:
  • aan de vrouw wordt toebedeeld: de paspop, de naaimachine, de platenspeler, haar kleding, haar sieraden, waaronder de verlovingsring en trouwring voor zover aanwezig, de fiets, het bestek, de pannenset, het tosti-ijzer,
  • aan de man wordt toebedeeld: de hond en de overige inboedel, waaronder de camera, de televisie, het televisiemeubel, de droger en de tupperwareset met onderdelen,
  • ieder zet de bankrekening voort op zijn of haar eigen naam, zonder verrekening van het saldo;
  • verstaat dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor het gedeelte van de studieschuld van de vrouw dat is opgebouwd binnen de huwelijkse periode;
5.5.
verklaart onderdeel 5.2, 5.3 en 5.4 uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
compenseert de kosten van deze procedure zo dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.7.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.E.M. Overkamp, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Cox-Weber als griffier en in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2022.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.