ECLI:NL:RBGEL:2022:2712

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
30 mei 2022
Zaaknummer
C/05/384042 / HZ ZA 21-65
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake onverschuldigde betaling en bewijs volmachten in contractuele geschil tussen Clean Energy B.V. en gedaagde

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 25 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Clean Energy B.V. en een gedaagde partij. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde niet in staat was te bewijzen dat hij beschikte over toereikende volmachten voor het aangaan van de contracten die aan Clean Energy in rekening zijn gebracht. Dit volgde uit een bewijsopdracht die aan de gedaagde was gegeven, waarin hij moest aantonen dat hij de benodigde volmachten had. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde niet kon aantonen dat de handtekening op de volmacht authentiek was, en dat de getuigenverklaringen van de betrokken partijen niet voldoende waren om de echtheid van de handtekening te bevestigen.

De rechtbank concludeerde dat Clean Energy onverschuldigd had betaald aan de gedaagde, en dat de gedaagde een verbintenis had tot ongedaanmaking van deze betaling. Clean Energy vorderde een bedrag van € 111.501,50, waarvan € 96.558,00 werd toegewezen, na aftrek van een bedrag dat betrekking had op een contract dat niet was geannuleerd. Daarnaast werden de beslagkosten en proceskosten aan de zijde van Clean Energy toegewezen, terwijl de gedaagde grotendeels in het ongelijk werd gesteld. De rechtbank heeft ook de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten afgewezen, omdat Clean Energy niet voldoende had aangetoond dat zij werkzaamheden had verricht die voor vergoeding in aanmerking kwamen.

De uitspraak benadrukt het belang van het bewijs van volmachten in contractuele relaties en de gevolgen van onterecht handelen in het kader van contractuele verplichtingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/384042 / HZ ZA 21-65
Vonnis van 25 mei 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CLEAN ENERGY B.V.,
gevestigd te Groningen,
eiseres,
advocaat mr. R.M.J. Muit te Amsterdam,
tegen
[gedaagde] h.o.d.n. [gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. J. van de Worp te Apeldoorn.
Partijen zullen hierna Clean Energy en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 6 oktober 2021 (hierna: het tussenvonnis)
- de brief van mr. Van de Worp namens [gedaagde] van 13 januari 2022 met bijgevoegd de producties 9 en 10
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 28 januari 2022
- de conclusie na enquête van [gedaagde]
- de conclusie na enquête van Clean Energy
- de antwoordconclusie na enquête van [gedaagde]
- de conclusie van antwoord na enquête van Clean Energy.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij het tussenvonnis heeft de rechtbank [gedaagde] opgedragen te bewijzen dat hij ten tijde van het aangaan van de energiecontracten voor [naam stichting] die hij aan Clean Energy in rekening heeft gebracht beschikte over daartoe toereikende volmachten.
2.2.
Ter voldoening aan deze bewijsopdracht heeft [gedaagde] om te beginnen twee aanvullende producties in het geding gebracht. Productie 9 bevat schermafdrukken van WhatsApp-berichten die in de periode van 22 mei 2019 tot en met 18 juli 2019 zijn gewisseld tussen [gedaagde] en de heer [naam 1] van [naam stichting] . Productie 10 omvat een aantal ondertekende formulieren op naam van diverse locaties van [naam stichting] , met als opschrift “
Volmacht Multisites – voor zakelijke aansluitingen”. De formulieren hebben betrekking op een overstap van de betreffende locaties naar NLE dan wel Engie.
2.3.
Daarnaast heeft [gedaagde] drie getuigen laten horen, namelijk de heer [naam 1] , mevrouw [naam 2] en mevrouw [naam 3] , alle drie locatiecoördinator bij [naam stichting] .
2.4.
In feite is hier alleen de verklaring van de getuige [naam 1] relevant. Zoals de rechtbank in het tussenvonnis onder 4.4 heeft overwogen, heeft [gedaagde] namelijk bij het aangaan van de contracten met Clean Energy uitsluitend van de volmacht op naam van [naam 1] gebruik gemaakt en niet van de volmachten die zouden zijn afgegeven door de getuigen [naam 2] en [naam 3] . De getuigen [naam 2] en [naam 3] hebben over de volmacht op naam van [naam 1] niets verklaard.
2.5.
De getuige [naam 1] heeft onder meer het volgende verklaard:
“(…)
U toont mij een volmacht waar mijn naam op staat en een handtekening van 17 april 2019 (2e productie bij de conclusie van antwoord) de handtekening die erop staat is niet van mij en heb ik niet gezet. De naam die erop staat is wel mijn handschrift maar die heb ik er niet zelf opgeschreven.
U toont mij ondertekende formulieren voor de eerste overstap naar NLE van 17 april 2019 (productie 10 van de conclusie van antwoord), de paraaf die daarop staat is wel door mij gezet en ook mijn naam heb ik daar zelf opgeschreven. Ik weet dat nog omdat deze formulieren zien op de locaties in [plaats] en ik zou de energiecontracten voor de locaties in [plaats] regelen.
Mijn bevoegdheid om energiecontracten af te sluiten strekt zich alleen uit tot de locaties in [plaats] . [locatie 1] en [locatie 2] . Ik ben locatie coördinator voor de locatie [locatie 3] en ik ben ook verantwoordelijk voor de locaties in [plaats] omdat sprake is van een samenwerkingsverband. Ik ben in die hoedanigheid verantwoordelijk voor het aannemen van personeel, het opstellen van plannen in samenwerking met begeleiders voor mensen met een verstandelijke beperking en ik ben verantwoordelijk voor het huishoudboekje van de locatie. Dat wil zeggen dat ik de inkomsten en uitgaven coördineer. Ik ben ook bevoegd tot het sluiten van contracten tot maximaal €5.000,-.
Ik kan mij niet herinneren dat ik de handtekening heb gezet op de volmacht van 17 april 2019 (2e productie bij de conclusie van antwoord). Ik was niet bevoegd om contracten af te sluiten voor andere locaties dan de locaties in [plaats] . Ik heb met meneer [gedaagde] besproken dat hij het oversluiten van energiecontracten zou regelen voor de locaties in [plaats] . Het werd voor mij verwarrend toen ik e-mails binnenkreeg over contracten van andere locaties dan die in [plaats] . Ik heb met meneer [gedaagde] besproken dat wij een overstap zouden maken naar een andere energiemaatschappij om vervolgens weer terug te keren naar Nuon Vattenfall voor de locaties in [plaats] . U vraagt mij of er is gesproken over meerdere keren overstappen. Dat is niet het geval. Ik heb niet met meneer [gedaagde] besproken dat hij bevoegd was om namens mij contracten te tekenen. Wij hebben gesproken over een overstap naar NLE en daarvoor heb ik ook getekend. Vervolgens zouden wij weer terug overstappen naar Nuon Vattenfall. De communicatie over de contracten zou verlopen via de locatie email adressen van de betreffende locaties in [plaats] .
Ongeveer een jaar geleden heb ik het stuk wat ik als eerste onder ogen heb gekregen voor het eerste gezien (2e productie bij de conclusie van antwoord). Ik kreeg dit via een collega uit Twente.
Op vragen van mr. van de Worp antwoord ik als volgt:
(…)
Toen ik de volmacht (2e productie bij de conclusie van antwoord) onder ogen kreeg heb ik contact opgenomen met de financiële administratie zij hebben in overleg met de directeur een brief voor de heer [gedaagde] opgesteld waarin volgens mij stond dat hij niet bevoegd was om contracten namens ons te ondertekenen. Onder de locaties in [plaats] valt ook de [locatie 4] . U toont mij Whatsapp berichten verstuurd tussen mij en meneer [gedaagde] (productie 9 van de conclusie van antwoord) en u vraagt mij waarom ik in die Whatsapp correspondentie spreek over locaties waar ik niet de locatie coördinator van ben. Ik spreek over die locaties omdat ik op het locatie emailadres van de [locatie 3] correspondentie over contracten ontving van andere locaties zoals de [locatie 5] , [locatie 6] en [locatie 7] .
U toont mij de e-mail 20 januari 2021 (productie 9 bij de dagvaarding) en vraagt mij of ik voorafgaand aan het versturen van deze e-mail heb geverifieerd bij de betreffende locatie coördinatoren of het klopt dat [gedaagde] energiecontracten heeft overgesloten namens die locaties. Ik antwoord dat ik mij dat niet kan herinneren u vraagt mij waarom ik in die mail oproep om contracten te annuleren als ik alleen maar bevoegd ben voor de locaties in [plaats] . Ik had van meerdere collega’s gehoord dat zij slecht contact kregen met [gedaagde] en ik heb hen geschreven dat zij de zaken moesten regelen voor hun locaties. Ik had gehoord dat [gedaagde] bij meerdere locaties is geweest. U vraagt mij met wie ik heb gesproken dat waren mijn collega locatie coördinatoren, ik bedoel [naam 4] en [naam 5] en [naam 6] en misschien ook [naam 7] . U vraagt mij hoe ik de afspraak heb gemaakt met [gedaagde] voor het afsluiten van de energiecontracten ten behoeve van de overstap naar NLE en weer terug naar Nuon Vattenfall voor de locaties in [plaats] . Dat is telefonisch geweest en via Whatsapp.
(…)
Op vragen van mr. Muit antwoord ik als volgt:
U vraagt mij of er is gesproken over een constructie die er op neer komt dat er een overstap zou worden gemaakt van Nuon naar NLE en weer terug om vervolgens weer over te stappen naar Clean Energy. Dat is niet besproken.
Na de terugkeer van NLE naar Nuon verkeerde ik in de veronderstelling dat het klaar was en de relatie met de heer [gedaagde] daarmee klaar was omdat de contracten waren afgesloten.
2.6.
De rechtbank stelt bij de waardering van het bewijs het volgende voorop. [gedaagde] voert in zijn antwoordconclusie na enquête aan dat hij gelet op de formulering van de bewijsopdracht alleen de omvang van de volmachten moet bewijzen en niet zozeer het bestaan ervan, omdat dit laatste voldoende vaststaat. Dat standpunt is onjuist. Aan [gedaagde] is opgedragen te bewijzen dat hij beschikte over toereikende volmachten. “Toereikend” impliceert zowel het bestaan als de omvang van de volmachten.
2.7.
De getuige [naam 1] heeft verklaard dat hij de volmacht met daarop zijn naam niet heeft ondertekend. Op grond van artikel 159 lid 2 Rv levert een onderhandse akte waarvan de ondertekening door de partij tegen welke zij dwingend bewijs zou opleveren stellig wordt ontkend, geen bewijs op zolang niet is bewezen van wie de ondertekening afkomstig is. Dit brengt mee dat de partij die de akte inroept tegen de partij die de echtheid van de ondertekening niet erkent, de echtheid van de handtekening moet bewijzen. De bewijslast van de stelling dat de handtekening onder de volmacht in productie 1 bij conclusie van antwoord afkomstig is van [naam 1] rust dus op [gedaagde] .
2.8.
[gedaagde] wijst er bij conclusie na enquête op dat [naam 1] verklaart dat het niet zijn handtekening is, maar wel zijn handschrift. [gedaagde] voert aan dat hij niet beter weet dan dat dit de handtekening is van [naam 1] . Voor zover [naam 1] impliceert dat de handtekening door iemand anders zou zijn geplaatst of nagemaakt, is dit volgens [gedaagde] volstrekt ongeloofwaardig. De handtekening is geplaatst dóór het getypte woord “Handtekening” en dat kan niet met digitaal knip- en plakwerk, aldus [gedaagde] .
2.9.
In reactie hierop voert Clean Energy bij antwoordconclusie na enquête aan dat [gedaagde] wel degelijk gebruik heeft gemaakt van knip- en plakwerk. Clean Energy vergelijkt de handtekening op de volmacht die zou zijn afgegeven door [naam 1] in productie 1 bij conclusie van antwoord en de handtekening op de eerste pagina van de “
Volmacht Multisites – voor zakelijke aansluitingen” van [naam 1] in productie 10 van [gedaagde] . Als de twee handtekeningen naast elkaar worden gelegd, is het volgens Clean Energy duidelijk dat het identieke handtekeningen zijn. Clean Energy wijst daarbij op de positie van de letter C van “ [naam 1] ” en de letter c in “ [naam 1] ”.
2.10.
De rechtbank onderschrijft deze constatering van Clean Energy. De beide handtekeningen lijken – in ieder geval op de door Clean Energy genoemde onderdelen, maar ook voor het overige – identiek. Dit wekt op zijn minst de schijn dat sprake is van knip- en plakwerk. Daartegenover heeft [gedaagde] zijn stelling, dat dit niet mogelijk is omdat de handtekening op de volmacht dóór het getypte woord “Handtekening” is geplaatst, onvoldoende onderbouwd. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat [naam 1] heeft verklaard dat hij de volmacht waarover het hier gaat pas een jaar geleden – dat wil zeggen een jaar voorafgaand aan het getuigenverhoor op 28 januari 2022 – voor het eerst heeft gezien, terwijl deze is gedateerd op 17 april 2019. Verder is relevant dat [naam 1] heeft verklaard niet bevoegd te zijn om contracten af te sluiten voor andere locaties dan de locaties in [plaats] en dat hij niet met [gedaagde] heeft besproken dat hij – [gedaagde] – bevoegd was om namens [naam 1] contracten te tekenen. Volgens [naam 1] is met [gedaagde] gesproken over een overstap van Nuon Vattenfall naar NLE en heeft hij – [naam 1] – daarvoor getekend. [naam 1] verwijst naar de “
Volmacht Multisites – voor zakelijke aansluitingen” in productie 10 van [gedaagde] . Er is volgens [naam 1] niet gesproken over een constructie die inhield dat een overstap zou worden gemaakt van Nuon Vattenfall naar NLE en weer terug om vervolgens weer over te stappen naar Clean Energy. Ook dit alles duidt erop dat de handtekening op de volmacht niet door [naam 1] is gezet.
2.11.
In het licht van de betwisting door Clean Energy en gezien de verklaring van [naam 1] levert hetgeen [gedaagde] aanvoert geen bewijs op van de echtheid van de handtekening. [gedaagde] heeft hiervan op zichzelf ook geen bewijs aangeboden. (Nadere) bewijslevering is dus niet aan de orde. Omdat de echtheid van de handtekening van [naam 1] op de volmacht gezien het voorgaande niet komt vast te staan, terwijl deze volmacht de enige volmacht is die [gedaagde] heeft gebruikt bij het aangaan van de energiecontracten met Clean Energy, is [gedaagde] er niet in geslaagd te bewijzen dat hij ten tijde van het aangaan van de energiecontracten voor [naam stichting] die hij aan Clean Energy in rekening heeft gebracht beschikte over daartoe toereikende volmachten.
2.12.
Gezien het voorgaande staat als onvoldoende gemotiveerd weersproken vast dat Clean Energy onverschuldigd aan [gedaagde] heeft betaald. Zoals de rechtbank in het tussenvonnis onder 4.7 heeft overwogen, gaat het daarbij (uitsluitend) om alle
geannuleerdecontracten. Vast staat dat alle in het tussenvonnis onder 4.3-4.5 genoemde contracten zijn geannuleerd, met uitzondering van het contract van de locatie [locatie 8] in [plaats] . Met betrekking tot dat contract bestaat dus wél een grondslag voor de betaling door Clean Energy. Volgens de factuur van 22 september 2020 (productie 5 bij dagvaarding) gaat het om een bedrag van € 12.350,00 exclusief btw, oftewel € 14.943,50 inclusief btw. Dit bedrag strekt dan ook in mindering op het totaalbedrag van € 111.501,50 dat Clean Energy als onverschuldigd betaald terugvordert van [gedaagde] .
2.13.
De slotsom is dat Clean Energy een bedrag van € 96.558,00 (€ 111.501,50 -/- € 14.943,50) onverschuldigd aan [gedaagde] heeft betaald. Op [gedaagde] rust ten aanzien van deze prestatie dan ook een verbintenis tot ongedaanmaking. De rechtbank zal de vordering van Clean Energy tot terugbetaling tot dit bedrag toewijzen en voor het overige afwijzen.
2.14.
De rechtbank zal de door Clean Energy gevorderde buitengerechtelijke incassokosten afwijzen. Clean Energy heeft in dit kader uitsluitend aangevoerd dat zij haar vordering uit handen heeft moeten geven omdat [gedaagde] heeft geweigerd tot terugbetaling over te gaan. Hieruit blijkt onvoldoende dat Clean Energy voorafgaand aan de procedure werkzaamheden heeft verricht waarvoor een eventuele proceskostenveroordeling geen vergoeding pleegt in te sluiten.
2.15.
Clean Energy vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 931,03 voor verschotten (explootkosten 264,03 + griffierecht € 667,00) en € 1.770,00 voor salaris advocaat (1 rekest × € 1.770,00), samen € 2.701,03.
2.16.
[gedaagde] wordt grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen. De rechtbank begroot de kosten aan de zijde van Clean Energy op:
- dagvaarding € 108,22
- griffierecht 3.533,00 (exclusief beslag)
- salaris advocaat
5.310,00(3,0 punten × tarief € 1.770,00)
Totaal € 8.951,22
2.17.
De door Clean Energy gevorderde nakosten zijn toewijsbaar als vermeld onder de beslissing.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Clean Energy te betalen een bedrag van € 96.558,00 (zesennegentigduizend vijfhonderdachtenvijftig euro),
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 2.701,03,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Clean Energy tot op heden begroot op € 8.951,22,
3.4.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
3.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.T. Boks en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2022.
JE/DB