ECLI:NL:RBGEL:2022:2711

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
30 mei 2022
Zaaknummer
C/05/393619 / HA ZA 21-490
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige visserij in De Loowaard en aansprakelijkheid voor schadevergoeding

In deze zaak vorderden eiseressen, gezamenlijk eigenaren van percelen in De Loowaard, schadevergoeding van gedaagden wegens onrechtmatige visserij. Gedaagden, die visrechten claimden, hebben van 2011 tot 2017 in De Loowaard gevist, wat eiseressen als onrechtmatig beschouwen. De rechtbank oordeelde dat gedaagden onrechtmatig handelden, maar dat dit onrechtmatig handelen niet aan hen kon worden toegerekend. De rechtbank concludeerde dat gedaagden in redelijkheid konden aannemen dat zij rechthebbende waren op het visrecht, gebaseerd op eerdere overeenkomsten en notariële akten. De vorderingen van eiseressen werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de complexiteit van visrechten en de verantwoordelijkheden van notarissen in dergelijke transacties.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/393619 / HA ZA 21-490
Vonnis van 1 juni 2022
in de zaak van

1.[eiseres sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eiseressen,
advocaat mr. A.J.H. Rutten te Nijmegen,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
4. de vennootschap onder firma
[gedaagde sub 4],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. D. Komen te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiseressen] en [gedaagden] genoemd worden. Gedaagden zullen afzonderlijk [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 1 december 2021
  • de akte vermindering van eis
  • de akte overlegging producties van [eiseressen]
  • de akte houdende uitlating en overlegging producties van [eiseressen]
  • de nadere akte n.a.v. het vonnis van 1 december 2021 van [gedaagden]
  • de brief van 16 maart 2022 van [eiseressen] , waarin de rechtbank verzocht wordt om [eiseressen] toe te staan ter zitting twee filmpjes te tonen
  • de nadere akte van [gedaagden]
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 7 april 2022
  • de spreekaantekeningen van [eiseressen]
  • de spreekaantekeningen van [gedaagden]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseressen] zijn gezamenlijk eigenaren van de percelen kadastraal bekend [naam 2 percelen] . Deze percelen vormen tezamen met de percelen [4 percelen] het baggergat De Loowaard (hierna: De Loowaard), ook bekend als “het gat van [naam bedrijf] ”. De laatstgenoemde vier percelen zijn eigendom van de besloten vennootschap [naam bedrijf] . (hierna: [naam bedrijf] ). De Loowaard is in de jaren 70 ontstaan en staat in open verbinding met de rivier de Nederrijn.
De Loowaard is in totaal ongeveer 37 ha groot. De percelen van [eiseressen] bestrijken ongeveer 85 % van De Loowaard en de percelen van [naam bedrijf] ongeveer 15%.
2.2.
Sinds het ontstaan wordt de beroepsvisserij in de Loowaard uitgeoefend op basis van een oud zakelijk visrecht (hierna: het visrecht).
2.3.
[gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] zijn de vennoten van [gedaagde sub 4] .
2.4.
[gedaagde sub 4] . houdt zich bezig met de beroepsmatige visserij. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] voeren de viswerkzaamheden van [gedaagde sub 4] . uit en vissen onder meer commercieel op poot- en consumptievis (waaronder paling en snoekbaars). [gedaagde sub 2] doet de administratie van [gedaagde sub 4] .
2.5.
In 2005 is op verzoek van de heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ) bij notariële akte een visrecht geregistreerd op naam van [naam 1] op (een deel van) de Loowaard, waaronder de percelen [naam 2 percelen] . Een aantal kilometers van de aan de Loowaard verbonden rivier de Nederrijn maakt ook deel uit van dat visrecht.
2.6.
In 2011 heeft [naam 1] aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] schriftelijk toestemming gegeven om (onder meer) het visrecht in de Loowaard uit te oefenen.
2.7.
In 2013 heeft [naam 1] het visrecht op (onder meer) het deel van de Loowaard dat de percelen [naam 2 percelen] omvat, verkocht aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] De levering van dit visrecht heeft plaatsgevonden bij notariële akte van 20 augustus 2013, welke is opgesteld door notaris mr. [notaris] .
2.8.
[eiseressen] en [naam bedrijf] hebben als eigenaren van de percelen machtigingen gegeven aan onder meer de plaatselijke visvereniging [naam visvereniging] (hierna: [naam visvereniging] ) om te vissen in de Loowaard.
2.9.
Bij brief van 11 juli 2017 heeft [gedaagden] de advocaat van [eiseressen] medegedeeld dat het uitsluitend [gedaagden] als visrechthebbende is toegestaan om visrechten te verlenen aan derden. In de brief verzoekt [gedaagden] [eiseressen] om te bevestigen dat zij geen visrechten meer aan derden verleent of zal verlenen in de Loowaard.
2.10.
Bij brief van 6 oktober 2017 heeft de advocaat van [eiseressen] [gedaagden] medegedeeld dat [eiseressen] en [naam bedrijf] als eigenaren van de Loowaard het visrecht hebben en dat [gedaagden] onrechtmatig handelt door te vissen in de Loowaard. In de brief is [gedaagden] onder meer gesommeerd om iedere visactiviteit te staken, een opgave van de vangsten te doen en de inschrijving van het visrecht in het Kadaster door te halen.
2.11.
In reactie op laatstgemelde brief heeft de advocaat van [gedaagden] bij brief van 16 oktober 2017 aan de advocaat van [eiseressen] onder meer medegedeeld dat [eiseressen] onrechtmatig handelde jegens [gedaagden] door het visrecht te verhuren aan derden en dat het uitsluitend [gedaagden] als visrechthebbende was toegestaan om visrechten in de Loowaard aan derden te verlenen.
2.12.
Op 12 december 2017 is aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] , als gevolg van het feit dat zij de dag daarvoor met hun moederschip op de Loowaard waren, door de Officier van Justitie een voorlopige maatregel opgelegd om de visserij op de Loowaard te staken en gestaakt te houden.
2.13.
[eiseressen] heeft tegen de notarissen die het visrecht op naam van [naam 1] en later op naam van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] hebben geregistreerd klachten ingediend bij de Kamer van Toezicht voor het Notariaat (hierna de KvT). De klachten zijn bij uitspraken van de KvT van 19 augustus 2019 grotendeels gegrond verklaard, waarbij onder meer is overwogen dat de notarissen zich onvoldoende zorgvuldig en nauwkeurig van de relevante omstandigheden en feiten hebben vergewist ten aanzien van het bestaan en de omvang van de door [naam 1] gestelde oud zakelijke visrechten op de aan [naam bedrijf] en [eiseressen] in eigendom toebehorende percelen.
2.14.
De advocaat van [eiseressen] heeft [gedaagden] vervolgens meerdere keren gesommeerd om de registratie van het vermeende visrecht in het Kadaster door te halen en de schade te vergoeden. [gedaagden] is daartoe niet overgegaan.
2.15.
[gedaagden] heeft op 19 november 2019 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank waarin verzocht wordt een voorlopig deskundigenbericht te bevelen. Bij (eind)beschikking van 2 november 2020 heeft de rechtbank het verzoek toegewezen en een voorlopig deskundigenbericht bevolen ter beantwoording van de volgende vragen:
1. Strekte het visrecht zoals dat in 1809 is geveild zich ook uit over de uiterwaarden van de rivier?
2. Indien u vraag 1 met ja beantwoordt, heeft het eventuele niet bevissen van deze uiterwaarden nog juridische gevolgen voor het visrecht?
De rechtbank heeft prof. dr. [deskundige] (hierna: [deskundige] ) tot deskundige benoemd om het onderzoek te verrichten.
2.16.
Op 30 juni 2021 heeft [deskundige] een rapport uitgebracht. De conclusie in het rapport is onder meer dat het visrecht van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] zich niet uitstrekt over de Loowaard. In het rapport licht [deskundige] toe dat [gedaagden] kennelijk bij de aankoop in 2013 meer percelen visrecht heeft verworven dan die [naam 1] in 2005 heeft laten vastleggen.
2.17.
Op 24 september 2021 heeft [gedaagden] de kadastrale registratie van het visrecht op naam van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] ten aanzien van de percelen van [eiseressen] ( [naam 2 percelen] ) doorgehaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiseressen] vordert – na vermindering van eis – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
1. voor recht zal verklaren dat [gedaagden] jegens [eiseressen] onrechtmatig heeft gehandeld door vanaf 2011 tot en met 2017 in de Loowaard te vissen en eisers te belemmeren hun visrecht uit te (laten) oefenen,
2. voor recht zal verklaren dat [gedaagden] hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die [eiseressen] heeft geleden door het onder 1. omschreven onrechtmatig handelen,
3. [gedaagden] hoofdelijk zal veroordelen aan [eiseressen] schadevergoeding te betalen, welke schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van betaling, abstract zal worden geschat op een in goede justitie te bepalen bedrag op grond van artikel 6:104 BW,
4. [gedaagden] zal veroordelen om aan [eiseressen] te betalen de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 6.954,82 te vermeerderen met 21 % btw, althans een in goede justitie vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening,
5. [gedaagden] zal veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
[eiseressen] legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag. [gedaagden] maakt inbreuk op de visrechten van [eiseressen] door zonder recht of titel visactiviteiten uit te oefenen en vis te onttrekken in de Loowaard en de eigenaren te verhinderen zelf te (laten) (be)vissen. Door dit onrechtmatig handelen van [gedaagden] heeft [eiseressen] schade geleden. [gedaagden] heeft jaarlijks grote hoeveelheden vis uit de Loowaard gevist en daardoor heeft hij voordeel genoten. Op grond van artikel 6:104 BW vordert [eiseressen] vergoeding van dit voordeel. Omdat [gedaagden] heeft geweigerd de vangstgegevens over te leggen, moet het voordeel worden geschat. Volgens berekening van [eiseressen] heeft [gedaagden] tussen 2011 en 2017 door de visvangst in de Loowaard zeker € 120.000,00 voordeel genoten. Dit voordeel dient aan [eiseressen] en [naam bedrijf] te worden afgedragen in de verhouding 85% voor [eiseressen] en 15 % voor [naam bedrijf] . Ook dient [gedaagden] de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 6.954,82, te vermeerderen met btw, te voldoen.
3.3.
[gedaagden] voert verweer. [gedaagden] concludeert dat [eiseressen] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vorderingen, althans dat die vorderingen moeten worden afgewezen, met veroordeling van [eiseressen] , uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten en in de nakosten, beide vermeerderd met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van het te wijzen vonnis.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagden] heeft aangevoerd dat [eiseressen] niet-ontvankelijk is in haar vorderingen jegens [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] ., omdat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] . geen rechthebbende zijn van het visrecht en niet in de Loowaard hebben gevist.
Dit verweer faalt, omdat de gestelde onrechtmatige gedraging, te weten het vissen, een (bedrijfs)activiteit is van [gedaagde sub 4] . [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] voeren in hun hoedanigheid van vennoten de visserij-activiteiten van [gedaagde sub 4] . uit. De gedragingen van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] moeten daarom als gedragingen van de vennootschap worden aangemerkt. [gedaagde sub 2] is als medevennoot – naast [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 1] – hoofdelijk aansprakelijk voor de verbintenissen van [gedaagde sub 4] . [eiseressen] is daarom ontvankelijk in haar vorderingen jegens [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] .
4.2.
[gedaagden] heeft betwist onrechtmatig te hebben gehandeld jegens [eiseressen] [gedaagden] heeft aangevoerd dat hij een aantal jaren met het moederschip heeft overnacht op de Loowaard en dat hij enkele keren heeft getracht de visserij op de Loowaard uit te oefenen, maar niet op de percelen van [eiseressen]
De rechtbank acht het verweer van [gedaagden] dat hij niet of slechts enkele keren op de Loowaard heeft gevist, ongeloofwaardig. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] hebben het visrecht op de Loowaard in 2013 gekocht met het doel om daar (beroepsmatig) visserijactiviteiten te gaan uitoefenen. In 2013 hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] bezwaar gemaakt bij de Kamer voor de Binnenvisserij tegen de door [eiseressen] verleende toestemming aan een beroepsvisser (de heer [naam 2] ) om in de Loowaard te vissen, omdat de doelmatigheid van bevissing door [gedaagden] daardoor belemmerd werd. Ook zijn [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] in november 2017 een kortgedingprocedure begonnen tegen [naam visvereniging] om hen te verbieden visactiviteiten uit te voeren in de Loowaard, waarbij zij hebben gesteld dat de visserij in de Loowaard beroepshalve voor hen van groot belang was. Daarnaast is aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] op 12 december 2017, als gevolg van het feit dat zij de dag daarvoor met hun moederschip op de Loowaard waren, door de Officier van Justitie een voorlopige maatregel opgelegd om de visserij op de Loowaard te staken en gestaakt te houden.
Gelet op het vorenstaande moet worden aangenomen dat [gedaagden] (beroepsmatig) in de Loowaard heeft gevist in de periode tussen 2011 en 2017. De stelling van [gedaagden] dat voormelde gronden in de procedures in kort geding en bij de Kamer voor de Binnenvisserij zijn aangevoerd in het licht van de belanghebbendheid respectievelijk de spoedeisendheid, leidt niet tot een ander oordeel, omdat de vraag is waarom [gedaagden] de procedures zou zijn gestart als er geen (beroepsmatig) belang zou zijn van [gedaagden] bij het vissen in de Loowaard. Op grond van het vorenstaande moet als vaststaand worden aangenomen dat [gedaagden] beroepsmatig in de Loowaard heeft gevist.
4.3.
In artikel 21 lid 1 van de Visserijwet 1963 is bepaald dat het, behoudens de in het tweede lid vermelde uitzonderingen, verboden is om in een binnenwater te vissen voor zover een ander rechthebbende is op het visrecht van dat viswater. Als hoofdregel geldt dat de eigenaar van de grond onder het water de rechthebbende is op het visrecht van het water boven deze grond (artikel 5:21 BW). Vast staat dat [eiseressen] gezamenlijk eigenaren zijn van de percelen [naam 2 percelen] , welke onderdeel zijn van de Loowaard, waarin [gedaagden] heeft gevist. [deskundige] heeft in zijn rapport geconcludeerd dat het visrecht van [gedaagden] zich niet uitstrekte over de Loowaard. [gedaagden] heeft deze conclusie niet betwist. Naar aanleiding van het rapport heeft [gedaagden] de kadastrale registratie van het visrecht op naam van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] ten aanzien van voormelde percelen ook doorgehaald. Aan [eiseressen] komt als eigenaar van de grond onder het water dus het visrecht toe. [gedaagden] was gelet op het voorgaande niet bevoegd om te vissen in de Loowaard boven de percelen van [eiseressen] Door het uitoefenen van die visactiviteiten heeft [gedaagden] onrechtmatig gehandeld jegens [eiseressen]
4.4.
Artikel 6:162 lid 1 BW bepaalt dat hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, welke hem kan worden toegerekend, verplicht is de schade die de ander dientengevolge lijdt, te vergoeden. In artikel 6:162 lid 3 BW is opgenomen dat een onrechtmatige daad aan de dader kan worden toegerekend, indien zij te wijten is aan zijn schuld of aan een oorzaak welke krachtens de wet of de in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt. Schuld moet in dit verband te worden opgevat als verwijtbaarheid.
4.5.
[gedaagden] heeft als verweer gevoerd dat hem het onrechtmatig handelen niet kan worden toegerekend. Dit verweer slaagt. De rechtbank is van oordeel dat het onrechtmatig handelen niet aan [gedaagden] is toe te rekenen, op grond van de volgende feiten en omstandigheden.
Vast staat dat [naam 1] in 2005 bij notariële akte het visrecht op (onder meer) de percelen [naam 2 percelen] op zijn naam heeft laten vastleggen. [naam 1] pretendeerde daarmee rechthebbende te zijn op het visrecht. Op grond van een schriftelijke toestemming van [naam 1] heeft [gedaagden] vanaf 2011 in De Loowaard gevist. In 2013 heeft [naam 1] het visrecht op (onder meer) het deel van de Loowaard dat de percelen van [eiseressen] omvat, verkocht aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] Notaris mr. [notaris] heeft de akte van levering gepasseerd waarbij het visrecht is geleverd aan [gedaagden] mocht er daarbij van uitgaan dat de notaris zich voldoende zorgvuldig en nauwkeurig had vergewist van de vraag of [naam 1] rechthebbende was. [gedaagden] veronderstelde dan ook dat hij rechthebbende was op het visrecht. [eiseressen] beroept zich op de uitspraken van de Kamer van Toezicht voor het Notariaat van 19 augustus 2019, waarin de klachten van [eiseressen] tegen de notarissen die het visrecht van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] op de percelen van [eiseressen] hebben geregistreerd, (deels) gegrond zijn bevonden op grond dat de notarissen zich onvoldoende van de relevante omstandigheden en feiten hadden vergewist ten aanzien van het bestaan en de omvang van het visrecht, maar dit maakt niet dat [gedaagden] er destijds niet vanuit mocht gaan dat de notarissen correct handelden en aan hun informatieplicht hadden voldaan.
[eiseressen] heeft ook verwezen naar de brief die haar advocaat op 21 mei 2013 naar [gedaagden] heeft gezonden, waarin het volgende is medegedeeld:

(...) In uw bezwaar schrijft u over een notarieel en kadastraal beschreven oud zakelijk visrecht dat zich zou uitstrekken over de Loowaard. Kunt u mij bewijsstukken van dit beweerde visrecht toezenden: voorzover u zich beroept op een heerlijk recht, waaruit blijkt wanneer het heerlijke recht is ontstaan, door wie het heerlijke visrecht is verleend en welke territoriale omvang het heerlijke visrecht heeft. Mocht u van mening zijn dat er sprake is van een oud zakelijk visrecht dat separaat van de grond verkocht of verhandeld is voor 1834, zie ik ook graag de bewijsstukken tegemoet van ontstaansdatum, omvang en oorsprong. (...)
De rechtbank is van oordeel dat deze brief onvoldoende is voor de conclusie dat [gedaagden] had moeten weten dat niet hij, maar [eiseressen] rechthebbende op het visrecht was. Uit de brief blijkt niet dat [eiseressen] pretendeerde rechthebbende te zijn, laat staan dat daarvoor enige onderbouwing is gegeven.
Daarnaast blijkt uit het rapport van [deskundige] dat er veel onderzoek nodig was naar de omvang van het visrecht en om te achterhalen aan wie de visrechten van de Loowaard toebehoren. Toen dat bekend werd, was [gedaagden] al gestopt met het vissen in de Loowaard. Dat [gedaagden] na de oplegging van de voorlopige maatregel door de Officier van Justitie op 12 december 2017 nog op de Loowaard heeft gevist is door [gedaagden] betwist en kan wegens onvoldoende onderbouwing niet worden aangenomen. [eiseressen] heeft ter zitting twee filmpjes getoond, waarin te zien is dat door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] vanaf een boot visactiviteiten worden uitgevoerd, maar uit die filmpjes blijkt niet op welke datum dat gebeurde en evenmin dat zij aan het vissen waren in de Loowaard.
4.6.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat [gedaagden] in redelijkheid geen verwijt van zijn handelen kan worden gemaakt. [gedaagden] pretendeerde rechthebbende te zijn op het visrecht. Dat later is gebleken dat hij niet bevoegd was om te vissen kan hem niet worden verweten. Daarnaast is niet gesteld of gebleken dat de daad te wijten is aan een oorzaak die op grond van de wet of verkeersopvattingen voor zijn rekening komt. De onrechtmatige daad kan daarom niet aan [gedaagden] worden toegerekend. Dit heeft tot gevolg dat op [gedaagden] niet de verplichting rust om de schade die [eiseressen] heeft geleden, te vergoeden. De vorderingen zullen worden afgewezen.
4.7.
[gedaagden] heeft betwist dat [eiseressen] ook vorderingsrechten overgedragen heeft gekregen van hun rechtsvoorgangers. Daarnaast heeft hij aangevoerd dat de schadevergoedingsvordering is verjaard. Deze punten behoeven geen bespreking, omdat zij enkel in het kader van een beoordeling van de schade van belang zijn en van schadevergoeding geen sprake is. [gedaagden] is niet aansprakelijk voor de schade, nu de onrechtmatige daad hem niet kan worden toegerekend.
4.8.
[eiseressen] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht 2.076,00
- salaris advocaat
1.407,50(2,5 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 3.483,50
4.9.
Aangezien [eiseressen] in het ongelijk is gesteld en ten voordele van [gedaagden] een kostenveroordeling zal worden uitgesproken, zullen ook de door [gedaagden] gevorderde – onweersproken – nakosten worden toegewezen als na te melden.
4.10.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten is niet weersproken en zal eveneens worden toegewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseressen] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 3.483,50, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiseressen] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseressen] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.H.A. Heenk en in het openbaar uitgesproken op
1 juni 2022.
sa/kh