[gedaagden] heeft als verweer gevoerd dat hem het onrechtmatig handelen niet kan worden toegerekend. Dit verweer slaagt. De rechtbank is van oordeel dat het onrechtmatig handelen niet aan [gedaagden] is toe te rekenen, op grond van de volgende feiten en omstandigheden.
Vast staat dat [naam 1] in 2005 bij notariële akte het visrecht op (onder meer) de percelen [naam 2 percelen] op zijn naam heeft laten vastleggen. [naam 1] pretendeerde daarmee rechthebbende te zijn op het visrecht. Op grond van een schriftelijke toestemming van [naam 1] heeft [gedaagden] vanaf 2011 in De Loowaard gevist. In 2013 heeft [naam 1] het visrecht op (onder meer) het deel van de Loowaard dat de percelen van [eiseressen] omvat, verkocht aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] Notaris mr. [notaris] heeft de akte van levering gepasseerd waarbij het visrecht is geleverd aan [gedaagden] mocht er daarbij van uitgaan dat de notaris zich voldoende zorgvuldig en nauwkeurig had vergewist van de vraag of [naam 1] rechthebbende was. [gedaagden] veronderstelde dan ook dat hij rechthebbende was op het visrecht. [eiseressen] beroept zich op de uitspraken van de Kamer van Toezicht voor het Notariaat van 19 augustus 2019, waarin de klachten van [eiseressen] tegen de notarissen die het visrecht van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] op de percelen van [eiseressen] hebben geregistreerd, (deels) gegrond zijn bevonden op grond dat de notarissen zich onvoldoende van de relevante omstandigheden en feiten hadden vergewist ten aanzien van het bestaan en de omvang van het visrecht, maar dit maakt niet dat [gedaagden] er destijds niet vanuit mocht gaan dat de notarissen correct handelden en aan hun informatieplicht hadden voldaan.
[eiseressen] heeft ook verwezen naar de brief die haar advocaat op 21 mei 2013 naar [gedaagden] heeft gezonden, waarin het volgende is medegedeeld:
“
(...) In uw bezwaar schrijft u over een notarieel en kadastraal beschreven oud zakelijk visrecht dat zich zou uitstrekken over de Loowaard. Kunt u mij bewijsstukken van dit beweerde visrecht toezenden: voorzover u zich beroept op een heerlijk recht, waaruit blijkt wanneer het heerlijke recht is ontstaan, door wie het heerlijke visrecht is verleend en welke territoriale omvang het heerlijke visrecht heeft. Mocht u van mening zijn dat er sprake is van een oud zakelijk visrecht dat separaat van de grond verkocht of verhandeld is voor 1834, zie ik ook graag de bewijsstukken tegemoet van ontstaansdatum, omvang en oorsprong. (...)”
De rechtbank is van oordeel dat deze brief onvoldoende is voor de conclusie dat [gedaagden] had moeten weten dat niet hij, maar [eiseressen] rechthebbende op het visrecht was. Uit de brief blijkt niet dat [eiseressen] pretendeerde rechthebbende te zijn, laat staan dat daarvoor enige onderbouwing is gegeven.
Daarnaast blijkt uit het rapport van [deskundige] dat er veel onderzoek nodig was naar de omvang van het visrecht en om te achterhalen aan wie de visrechten van de Loowaard toebehoren. Toen dat bekend werd, was [gedaagden] al gestopt met het vissen in de Loowaard. Dat [gedaagden] na de oplegging van de voorlopige maatregel door de Officier van Justitie op 12 december 2017 nog op de Loowaard heeft gevist is door [gedaagden] betwist en kan wegens onvoldoende onderbouwing niet worden aangenomen. [eiseressen] heeft ter zitting twee filmpjes getoond, waarin te zien is dat door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] vanaf een boot visactiviteiten worden uitgevoerd, maar uit die filmpjes blijkt niet op welke datum dat gebeurde en evenmin dat zij aan het vissen waren in de Loowaard.