ECLI:NL:RBGEL:2022:2706

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 mei 2022
Publicatiedatum
30 mei 2022
Zaaknummer
05/220560-21
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van vier mannen voor ontucht met een minderjarig meisje

Op 30 mei 2022 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen vier mannen, in de leeftijd van 23 tot 27 jaar, die zich schuldig hebben gemaakt aan ontucht met een minderjarig meisje, geboren op 20 maart 2005. De rechtbank heeft de mannen veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk. Daarnaast zijn zij verplicht om een schadevergoeding van € 1.500,00 te betalen aan het slachtoffer. De zaak kwam aan het licht na een melding van het Centrum voor Seksueel Geweld, waarbij het slachtoffer aangaf dat zij seksueel contact had gehad met meerdere mannen, waaronder de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen, waarbij het verschil in leeftijd tussen de verdachte en het slachtoffer te groot was om te concluderen dat er geen sprake was van een ontuchtig karakter. De rechtbank heeft de omstandigheden van de zaak, de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het advies van de reclassering, die het risico op recidive laag inschatte. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten tot een gevangenisstraf die lager is dan geëist door de officier van justitie, maar die wel recht doet aan de ernst van het gepleegde feit.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/220560-21
Datum uitspraak : 30 mei 2022
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1998 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsvrouw: mr. K.M.S. Bal, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 mei 2022.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks hij op of omstreeks 23 oktober 2019 te Amsterdam, althans in Nederland,
met [benadeelde] , geboren op 20 maart 2005, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , te weten door het brengen van zijn penis in haar vagina en/of haar mond en/of
haar te (tong)zoenen en/of zich door haar te laten aftrekken.
2.1
Tijdlijn en aanleiding
De rechtbank acht het voor de begrijpelijkheid van het vonnis van belang, dat voorafgaand aan de bewijsoverwegingen de context van de situatie waarin aangeefster zich op de in de tenlastelegging genoemde datum bevond, wordt geschetst.
Op 24 oktober 2019 werd vanuit het Centrum voor Seksueel Geweld (CSG) te Twente bij de zedenpolitie Oost-Nederland gemeld dat de 14-jarige [benadeelde] (hierna: [benadeelde] ) door meerdere personen verkracht zou zijn, dan wel seks met hen zou hebben gehad.
[benadeelde] heeft een turbulent verleden en verbleef op dat moment met een rechterlijke machtiging bij Intermetzo. Zij heeft van jongs af aan hulpverlening van verschillende instanties. Op 21 oktober 2019 is zij weggelopen omdat zij niet meer terug wilde naar Intermetzo. Door haar moeder is zij op die dag als vermist gemeld. Op 24 oktober 2019 wordt zij aangetroffen in een woning in Dordrecht. Terug bij Intermetzo heeft ze een gesprek met haar begeleidster. In dat gesprek verklaart zij de afgelopen dagen via snapchat contact te hebben gezocht met verschillende mannen en daarmee onvrijwillige seks heeft gehad. De seks zou onder andere hebben plaatsgevonden in hotels en bij de mannen thuis of in de auto op meerdere locaties door heel Nederland. Zij wordt vervolgens onderzocht door een kinderarts. Deze constateert interne beschadigingen in haar vagina. [benadeelde] vertelde dat zij enkele namen van deze mannen wel kende, waaronder die van verdachte.
2.2
Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde] , p. 121;
- het proces-verbaal van verhoor aangeefster, p. 162-163;
- het NFI-rapport van 17 april 2020, p. 272-278;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 16 mei 2022.
Sociaal ethische norm
De raadsvrouw heeft betwist dat de seksuele handelingen zijn te kwalificeren als ontucht, nu verdachte en het slachtoffer een gelijkwaardige relatie hadden en er dus geen strijd is met de sociaal ethische norm.
De rechtbank overweegt dat ontuchtige handelingen, handelingen van seksuele aard zijn die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. Volgens vaste jurisprudentie kan onder omstandigheden aan seksuele handelingen met een minderjarige tussen de twaalf en zestien jaren het ontuchtige karakter ontbreken. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn indien die handelingen vrijwillig plaatsvinden tussen personen die slechts in geringe mate in leeftijd verschillen en eventueel een affectieve relatie hebben. De rechtbank is van oordeel dat daarvan in de onderhavige zaak geen sprake was. Aangeefster was ten tijde van de seksuele handelingen 14 jaar en verdachte 21 jaar. De rechtbank acht dit verschil in leeftijd te groot voor de conclusie dat daarmee het ontuchtige karakter zou ontbreken. Dit wordt niet anders doordat aangeefster had gezegd dat zij 17 jaar oud was. Daar komt bij dat niet gesproken kan worden van een affectieve relatie, verdachte en aangeefster hadden slechts af en toe contact via Snapchat en zagen elkaar voor het eerst op 23 oktober 2019. Ook blijkt uit de verklaring van aangeefster dat zij de seksuele handelingen niet heeft gewild.
Dat leidt tot het oordeel dat het verweer van de raadsvrouw moet worden verworpen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan seksuele handelingen die sociaal-ethisch niet aanvaardbaar zijn en daarom een ontuchtig karakter hebben. De rechtbank acht het ten laste gelegde feit dan ook bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks hij op of omstreeks23 oktober 2019 te Amsterdam,
althans in Nederland,
met [benadeelde] , geboren op 20 maart 2005, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , te weten door het brengen van zijn penis in haar vagina en
/ofhaar mond en
/of
haar te
(tong
)zoenen en
/ofzich door haar te laten aftrekken.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van de straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot
een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht en met als bijzondere voorwaarde op te leggen een contactverbod met [benadeelde] .
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair om vrijspraak verzocht. Subsidiair verzoekt de raadsvrouw om te volstaan met artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht of oplegging van een geldboete. De raadsvrouw verzoekt rekening te houden met overschrijding van de redelijke termijn en nadrukkelijk in het vonnis op te nemen dat het niet wenselijk is dat verdachte in verband met deze strafzaak geen verklaring omtrent gedrag kan krijgen.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft seks gehad met een 14-jarig meisje en zich daarmee schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Door zijn handelen heeft de verdachte de lichamelijke en seksuele integriteit van het slachtoffer ernstig geschonden. Dat het slachtoffer uit eigen beweging contact met de verdachte heeft gelegd en de seksuele handelingen mogelijk niet volledig tegen de wil van het slachtoffer hebben plaatsgevonden, maakt de verdachte hierbij niet minder strafbaar. De wetgever heeft er juist voor gekozen dit soort feiten strafbaar te stellen, omdat jongeren zich in een kwetsbare ontwikkelingsfase bevinden en zij vaak onvoldoende instaat zijn om hun seksuele integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien.
De rechtbank constateert dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld is dat hij na het plegen van het onderhavige feit niet opnieuw voor een zedendelict met politie in aanraking is gekomen.
Verder houdt de rechtbank rekening met de inhoud van het reclasseringsrapport van 10 december 2021. De reclassering schat het risico op recidive laag in en adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden, omdat zij geen mogelijkheden zien om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen.
Ook wordt bij het bepalen van de hoogte van de straf nadrukkelijk rekening gehouden met het tijdsverloop.
De rechtbank is van oordeel dat er, gelet op de ernst van het feit dat de verdachte heeft gepleegd, niet kan worden volstaan met een andere straf dan een (deels onvoorwaardelijke) gevangenisstraf. Bovendien dient van de straf een afschrikwekkende, preventieve werking uit te gaan om de verdachte, maar ook anderen, ervan te weerhouden dit soort feiten te plegen.
Daarom zal de rechtbank aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk opleggen, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering heeft doorgebracht.
Door een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen aan de verdachte, wil de rechtbank enerzijds de ernst van het door de verdachte gepleegde strafbare feit tot uitdrukking brengen en anderzijds verdachte ervan weerhouden om opnieuw een strafbaar feit te plegen. De rechtbank legt hierbij een proeftijd van 2 jaren op. Aan het voorwaardelijk strafdeel wordt geen bijzondere voorwaarde in de vorm van een contactverbod gekoppeld. De rechtbank ziet, gelet op het tijdsverloop en dat verdachte geen contact heeft gezocht met het slachtoffer, geen reden om een contactverbod op te leggen.
Deze straf is lager dan door de officier van justitie geëist, maar in overeenstemming met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank ziet – anders dan de officier van justitie – geen reden aansluiting te zoeken bij straffen die doorgaans worden opgelegd voor een verkrachting. Op de eerste plaats wordt verdachte in de tenlastelegging geen verkrachting verweten. Op de tweede plaats volgt uit het dossier niet (althans niet voldoende) dat [benadeelde] de seks onder dwang heeft ondergaan. Zij heeft uit eigen beweging contact gezocht met de mannen. Dat uit het dossier blijkt dat het slachtoffer in die periode met tenminste vier mannen seksueel contact heeft gehad, is onvoldoende om te concluderen dat dit contact tegen haar zin plaatsvond.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [benadeelde] heeft in verband met het feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 1.500,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Subsidiair heeft de verdediging opgemerkt dat het causaal verband tussen de verdenking van het strafbare feit en de verzochte schade ontbreekt en dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De vordering van de benadeelde partij moet volgens de verdediging niet-ontvankelijk worden verklaard.
Overweging van de rechtbank
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert zodat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Dat bij [benadeelde] al sprake was van psychische schade, voordat de ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden, doet hier niets aan af. Volgens vaste jurisprudentie moet immers worden geaccepteerd dat de mogelijkheid bestaat dat een slachtoffer al andere problematiek had, voorafgaand aan de verweten gedragingen.
De benadeelde partij maakt aanspraak op vergoeding van immateriële schade. Dat [benadeelde] als gevolg van het handelen van de verdachte ‘op andere wijze’ in haar persoon is aangetast, is voldoende onderbouwd en komt uit het dossier ook evident naar voren. De verdachte heeft immers seks gehad met [benadeelde] terwijl zij slechts 14 jaren oud was. De aard en ernst van dit handelen door de verdachte is dusdanig dat voor de hand ligt dat [benadeelde] hier nadelige gevolgen van heeft ondervonden en dat zij in haar persoon is aangetast. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het gevorderde bedrag aan schadevergoeding, mede gelet op vergelijkbare jurisprudentie, redelijk is. De rechtbank acht een vergoeding van € 1.500,00 passend en billijk voor de door [benadeelde] geleden schade als gevolg van het handelen van de verdachte en zal daarom het gevorderde bedrag in zijn geheel toewijzen.
Het toegewezen bedrag dient dan ook te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum, zijnde 23 oktober 2019, tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen voor het bedrag van € 1.500,00, opdat de inning van het verschuldigde bedrag de benadeelde partij uit handen wordt genomen door de Staat. Ook dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 oktober 2019.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 245 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
  • bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten 4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren schuldig heeft maakt aan een strafbaar feit;
  • beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde] van € 1.500,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 oktober 2019 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde] , een bedrag te betalen van € 1.500,00 aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 oktober 2019 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 25 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.E. Venema (voorzitter), mr. Y.H.M. Marijs en
mr. M. Duifhuizen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Brouwer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 mei 2022.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Eenheid Oost-Nederland, Dienst Regionale Recherche – Zeden, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 2021291510, onderzoek 08Vlinder/ ONRBC19717 gesloten op 24 juli 2021 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.