ECLI:NL:RBGEL:2022:2704

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 mei 2022
Publicatiedatum
30 mei 2022
Zaaknummer
05/220557-21
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van vier mannen voor ontucht met een minderjarig meisje

Op 30 mei 2022 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen vier mannen, in de leeftijd van 23 tot 27 jaar, die zich schuldig hebben gemaakt aan ontucht met een minderjarig meisje. De rechtbank heeft de mannen veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk. Daarnaast zijn zij verplicht om een schadevergoeding van € 1.500,00 te betalen aan het slachtoffer, een 14-jarig meisje, dat slachtoffer is geworden van seksuele handelingen door de mannen.

De zaak kwam aan het licht na een melding van het Centrum voor Seksueel Geweld, waarin werd aangegeven dat het meisje door meerdere mannen verkracht zou zijn. Het slachtoffer had een turbulent verleden en verbleef onder toezicht bij een instelling. Tijdens het onderzoek bleek dat zij op verschillende locaties in Nederland seksuele contacten had gehad met meerdere mannen, waaronder de verdachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen, maar heeft onvoldoende bewijs gevonden voor het seksueel binnendringen van de mond van het slachtoffer, waardoor hij daarvan is vrijgesproken.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte, ondanks het feit dat het slachtoffer mogelijk niet volledig tegen haar wil heeft gehandeld, strafbaar is. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij het slachtoffer recht heeft op smartengeld en wettelijke rente vanaf de datum van het strafbare feit.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/220557-21
Datum uitspraak : 30 mei 2022
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1995 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsman: mr. E.M. Steller, advocaat te Schiphol.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 mei 2022.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 en/of 22 oktober 2019 te Dieren, gemeente Rheden, althans in Nederland,
met [benadeelde] , geboren op 20 maart 2005, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , te weten door het brengen van zijn penis in haar vagina en/of haar mond;
2.1
Tijdlijn en aanleiding
De rechtbank acht het voor de begrijpelijkheid van het vonnis van belang, dat voorafgaand aan de bewijsoverwegingen de context van de situatie waarin aangeefster zich op de in de tenlastelegging genoemde datum bevond, wordt geschetst.
Op 24 oktober 2019 werd vanuit het Centrum voor Seksueel Geweld (CSG) te Twente bij de zedenpolitie Oost-Nederland gemeld dat de 14-jarige [benadeelde] (hierna: [benadeelde] ) door meerdere personen verkracht zou zijn, dan wel seks met hen zou hebben gehad.
[benadeelde] heeft een turbulent verleden en verbleef op dat moment met een rechterlijke machtiging bij Intermetzo. Zij heeft van jongs af aan hulpverlening van verschillende instanties. Op 21 oktober 2019 is zij weggelopen omdat zij niet meer terug wilde naar Intermetzo. Door haar moeder is zij op die dag als vermist gemeld. Op 24 oktober 2019 wordt zij aangetroffen in een woning in Dordrecht. Terug bij Intermetzo heeft ze een gesprek met haar begeleidster. In dat gesprek verklaart zij de afgelopen dagen via snapchat contact te hebben gezocht met verschillende mannen en daarmee onvrijwillige seks heeft gehad. De seks zou onder andere hebben plaatsgevonden in hotels en bij de mannen thuis of in de auto op meerdere locaties door heel Nederland. Zij wordt vervolgens onderzocht door een kinderarts. Deze constateert interne beschadigingen in haar vagina. [benadeelde] vertelde dat zij enkele namen van deze mannen wel kende, waaronder die van verdachte.
2.2
Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde] , p. 120-121;
- het proces-verbaal van verhoor aangeefster, p. 139-142;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 16 mei 2022.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de hem ten laste gelegde ontucht met een minderjarige. De rechtbank ziet echter onvoldoende steunbewijs voor het brengen van zijn penis in haar mond en zal verdachte daarvan vrijspreken.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks 21 en/of22 oktober 2019 te Dieren, gemeente Rheden,
althans in Nederland,
met [benadeelde] , geboren op 20 maart 2005, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , te weten door het brengen van zijn penis in haar vagina
en/of haar mond.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van de straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot
een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht en met als bijzondere voorwaarde op te leggen een contactverbod met [benadeelde] .
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om aan de verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd dat hij in verzekering heeft doorgebracht. De verdediging acht de oplegging van een taakstraf passend.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft seks gehad met een 14-jarig meisje en zich daarmee schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Door zijn handelen heeft de verdachte de lichamelijke en seksuele integriteit van het slachtoffer ernstig geschonden. Dat het slachtoffer uit eigen beweging contact met de verdachte heeft gelegd en de seksuele handelingen mogelijk niet (volledig) tegen de wil van het slachtoffer hebben plaatsgevonden, maakt de verdachte hierbij niet minder strafbaar. De wetgever heeft er juist voor gekozen dit soort feiten strafbaar te stellen, omdat jongeren zich in een kwetsbare ontwikkelingsfase bevinden en zij vaak onvoldoende instaat zijn om hun seksuele integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien. Slachtoffers van dit soort zedenzaken lijden vaak lang na het seksueel misbruik nog aan psychische schade en [benadeelde] is, náást de problemen die zij al had ondervonden, haar zelfvertrouwen en zelfrespect kwijtgeraakt als gevolg van het seksueel misbruik dat onder andere verdachte van haar heeft gemaakt.
De rechtbank constateert dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld is dat hij na het plegen van het onderhavige feit niet opnieuw voor een zedendelict met politie in aanraking is gekomen.
Verder houdt de rechtbank rekening met de inhoud van het reclasseringsrapport. De reclassering schat het risico op recidive laag in en adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden, omdat zij daar thans onvoldoende aanknopingspunten voor zien.
Ook wordt bij het bepalen van de hoogte van de straf nadrukkelijk rekening gehouden met het tijdsverloop.
De rechtbank is van oordeel dat er, gelet op de ernst van het feit dat de verdachte heeft gepleegd, niet kan worden volstaan met een andere straf dan een (deels onvoorwaardelijke) gevangenisstraf. Bovendien dient van de straf een afschrikwekkende, preventieve werking uit te gaan om de verdachte, maar ook anderen, ervan te weerhouden dit soort feiten te plegen.
Daarom zal de rechtbank aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk opleggen, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering heeft doorgebracht.
Door een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen aan de verdachte, wil de rechtbank enerzijds de ernst van het door de verdachte gepleegde strafbare feit tot uitdrukking brengen en anderzijds verdachte ervan weerhouden om opnieuw een strafbaar feit te plegen. De rechtbank legt hierbij een proeftijd van 2 jaren op. Aan het voorwaardelijk strafdeel wordt geen bijzondere voorwaarde in de vorm van een contactverbod gekoppeld. De rechtbank ziet, gelet op het tijdsverloop en dat verdachte geen contact heeft gezocht met het slachtoffer, geen reden om een contactverbod op te leggen.
Deze straf is lager dan door de officier van justitie geëist, maar in overeenstemming met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank ziet – anders dan de officier van justitie – geen reden aansluiting te zoeken bij straffen die doorgaans worden opgelegd voor een verkrachting. Op de eerste plaats wordt verdachte in de tenlastelegging geen verkrachting verweten. Op de tweede plaats volgt uit het dossier niet (althans niet voldoende) dat [benadeelde] de seks onder dwang heeft ondergaan. Zij heeft uit eigen beweging contact gezocht met de mannen. Dat uit het dossier blijkt dat het slachtoffer in die periode met tenminste vier mannen seksueel contact heeft gehad, is onvoldoende om te concluderen dat dit contact tegen haar zin plaatsvond.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [benadeelde] heeft in verband met het feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 1.500,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden gematigd, nu sprake is van een zekere mate van eigen schuld en dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De verdediging verzoekt de rechtbank om niet over te gaan tot oplegging van de wettelijke rente, nu verdachte op de dag van het ontstaan van de schade nog niet had kunnen betalen omdat hij niet wist wat hij moest betalen.
Overweging van de rechtbank
De benadeelde partij maakt aanspraak op vergoeding van immateriële schade. Dat [benadeelde] als gevolg van het handelen van de verdachte ‘op andere wijze’ in haar persoon is aangetast, is voldoende onderbouwd en komt uit het dossier ook evident naar voren. De verdachte heeft immers seks gehad met [benadeelde] terwijl zij slechts 14 jaren oud was. De aard en ernst van dit handelen door de verdachte is dusdanig dat voor de hand ligt dat [benadeelde] hier nadelige gevolgen van heeft ondervonden en dat zij in haar persoon is aangetast. Voor het niet toekennen van enige schadevergoeding in verband met mogelijke eigen schuld aan de zijde van [benadeelde] acht de rechtbank geen grond. Zij was toen minderjarig en ook al heeft zij uit eigen beweging contact met de verdachte gelegd en hebben de seksuele handelingen mogelijk niet volledig tegen haar wil plaatsgevonden, dit maakt niet dat van eigen schuld van haar kan worden gesproken, waarbij de rechtbank opnieuw memoreert dat minderjarigen onvoldoende in staat worden geacht om hun seksuele integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien. Specifiek voor [benadeelde] geldt nog dat zij tot de seksuele handelingen lijkt te zijn gekomen, in een poging aan haar overige problemen te ontsnappen. Omdat volgens vaste jurisprudentie moet worden geaccepteerd dat de mogelijkheid bestaat dat een slachtoffer al andere problematiek had, voorafgaand aan de verweten gedragingen, betekent dit handelen van [benadeelde] niet dat het bewezenverklaarde haar eigen schuld is.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het gevorderde bedrag aan schadevergoeding, mede gelet op vergelijkbare jurisprudentie, redelijk is. De rechtbank acht een vergoeding van € 1.500,00 passend en billijk voor de door [benadeelde] geleden schade als gevolg van het handelen van de verdachte en zal daarom het gevorderde bedrag in zijn geheel toewijzen.
Voor het bepalen van de ingangsdatum van de wettelijke rente gaat de rechtbank uit van de grondslag voor de vordering van wettelijke rente die is gelegen in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De wettelijke rente is verschuldigd vanaf de dag dat het strafbare feit heeft plaatsgevonden tot en met de dag der algehele voldoening. Het toegewezen bedrag dient dan ook te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum, zijnde 22 oktober 2019, tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen voor het bedrag van € 1.500,00, opdat de inning van het verschuldigde bedrag de benadeelde partij uit handen wordt genomen door de Staat. Ook dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2019.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 245 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
  • bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten 4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren schuldig heeft maakt aan een strafbaar feit;
  • beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde] van € 1.500,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2019 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde] , een bedrag te betalen van € 1.500,00 aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2019 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 25 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.E. Venema (voorzitter), mr. Y.H.M. Marijs en
mr. M. Duifhuizen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Brouwer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 mei 2022.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Eenheid Oost-Nederland, Dienst Regionale Recherche – Zeden, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 2021291510, onderzoek 08Vlinder/ ONRBC19717 gesloten op 24 juli 2021 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.