ECLI:NL:RBGEL:2022:2703

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 mei 2022
Publicatiedatum
30 mei 2022
Zaaknummer
05/220555-21
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van vier mannen voor ontucht met een minderjarig meisje

Op 30 mei 2022 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen vier mannen, in de leeftijd van 23 tot 27 jaar, die zich schuldig hebben gemaakt aan ontucht met een minderjarig meisje. De rechtbank heeft de mannen veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk. Daarnaast zijn zij verplicht om een schadevergoeding van € 1.500,00 te betalen aan het slachtoffer, een 14-jarig meisje, die door hun handelen in haar seksuele integriteit is aangetast. De zaak kwam aan het licht na een melding van het Centrum voor Seksueel Geweld, waarbij het slachtoffer aangaf dat zij door meerdere mannen seksueel misbruikt was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van het slachtoffer consistent en betrouwbaar zijn, en dat de mannen wisten dat zij minderjarig was. De rechtbank heeft de strafeisen van de officier van justitie, die een zwaardere straf had geëist, niet volledig overgenomen, maar heeft wel rekening gehouden met de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer. De rechtbank heeft ook de omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, maar heeft besloten dat een gevangenisstraf noodzakelijk is om de ernst van het gepleegde feit te onderstrepen en om een afschrikwekkende werking te hebben. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de schadevergoeding is vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het delict.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/220555-21
Datum uitspraak : 30 mei 2022
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1999 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsman: mr. E. Gürcan, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 mei 2022.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 oktober 2019 te Arnhem, althans in Nederland, met [benadeelde] , geboren op [geboortedag 2] 2005, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , te weten door
het brengen van zijn penis in haar vagina en/of haar te (tong)zoenen en/of zich door haar te laten aftrekken.
2.1
Tijdlijn en aanleiding
De rechtbank acht het voor de begrijpelijkheid van het vonnis van belang, dat voorafgaand aan de bewijsoverwegingen de context van de situatie waarin aangeefster zich op de in de tenlastelegging genoemde datum bevond, wordt geschetst.
Op 24 oktober 2019 werd vanuit het Centrum voor Seksueel Geweld (CSG) te Twente bij de zedenpolitie Oost-Nederland gemeld dat de 14-jarige [benadeelde] (hierna: [benadeelde] ) door meerdere personen verkracht zou zijn, dan wel seks met hen zou hebben gehad.
[benadeelde] heeft een turbulent verleden en verbleef op dat moment met een rechterlijke machtiging bij Intermetzo. Zij heeft van jongs af aan hulpverlening van verschillende instanties. Op 21 oktober 2019 is zij weggelopen omdat zij niet meer terug wilde naar Intermetzo. Door haar moeder is zij op die dag als vermist gemeld. Op 24 oktober 2019 wordt zij aangetroffen in een woning in Dordrecht. Terug bij Intermetzo heeft ze een gesprek met haar begeleidster. In dat gesprek verklaart zij de afgelopen dagen via snapchat contact te hebben gezocht met verschillende mannen en daarmee onvrijwillige seks heeft gehad. De seks zou onder andere hebben plaatsgevonden in hotels en bij de mannen thuis of in de auto op meerdere locaties door heel Nederland. Zij wordt vervolgens onderzocht door een kinderarts. Deze constateert interne beschadigingen in haar vagina.
2.2
Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte was op 21 oktober 2019 samen met [benadeelde] , geboren op [geboortedag 2] 2005, in zijn woning in Arnhem. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, nu geen sprake is geweest van enige ontuchtige handelingen van verdachte jegens [benadeelde] . De verdediging stelt zich op het standpunt dat de verklaringen van [benadeelde] inconsistent, tegenstrijdig of onaannemelijk zijn en dat de verklaring die verdachte op het politiebureau heeft afgegeven niet klopt, aangezien verdachte zo snel mogelijk naar zijn moeder wilde en daarom een onjuiste verklaring heeft afgelegd. Voorts voert de verdediging aan dat geen DNA-sporen van verdachte zijn aangetroffen.
Beoordeling door de rechtbank
De vraag die eerst voorligt aan de rechtbank is of de verklaring van [benadeelde] betrouwbaar is en vervolgens of deze in voldoende mate wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen.
[benadeelde] is meerdere malen gehoord door de politie en heeft tijdens die verhoren steeds consistent en gedetailleerd verklaard over wat er tussen haar en verdachte op 21 oktober 2019 is voorgevallen. Daarnaast komt haar verklaring, voor zover deze ziet op de gevoerde gesprekken tussen haar en verdachte, locaties en de tijdstippen, overeen met de verklaring van verdachte afgelegd tijdens het verhoor op 17 december 2019 en met de locatiegegevens die uit onderzoek in de telefoon van [benadeelde] en verdachte naar voren zijn gekomen. De verklaring van [benadeelde] en de verklaring van verdachte bij de politie komen daarnaast overeen op essentiële onderdelen, met name ten aanzien van de seks die zij met elkaar hebben gehad. Dat [benadeelde] en verdachte verschillend verklaren over de manier waarop de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden doet volgens de rechtbank niet af aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [benadeelde] , dat er seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van [benadeelde] betrouwbaar zijn en bruikbaar zijn als bewijs.
Vervolgens dient de betrouwbaarheid van de verklaring van verdachte bij de politie te worden beoordeeld. Ter terechtzitting heeft verdachte namelijk verklaard dat hij geen seks met [benadeelde] heeft gehad op 21 oktober 2019 omdat hij geen erectie kreeg. Daarnaast heeft verdachte op zitting – voor het eerst – verklaard dat hij bij de politie heeft gezegd dat hij wel seks heeft gehad met [benadeelde] omdat hij slecht tegen kleine ruimtes kon, dat angst een rol speelde en hij snel terug wilde naar zijn moeder. Zijn moeder was ziek en zag er niet goed uit sinds de dag dat hij door de politie was meegenomen.
Tijdens het verhoor op 17 december 2019 heeft verdachte gedetailleerd verklaard over de seks die hij op 21 oktober 2019 met [benadeelde] heeft gehad. Dat er seks heeft plaatsgevonden wordt een dag later, in zijn verhoor op 18 december 2019, nogmaals nadrukkelijk door hem bevestigd. Daarnaast blijkt op geen enkele wijze uit die verklaringen op 17 en 18 december 2019 dat hij alleen maar heeft bekend omdat hij slecht tegen kleine ruimtes kon, bang was of dat hij graag snel naar zijn moeder wilde omdat zij ziek was. Ook zijn advocaat rept op dat moment met geen woord erover dat klager in weerwil van de waarheid de seks met [benadeelde] heeft bekend. Gelet daarop acht de rechtbank de verklaring van verdachte ter terechtzitting, voor zover inhoudende dat hij alleen maar heeft toegegeven dat hij seks met [benadeelde] heeft gehad omdat hij snel naar huis wilde omdat zijn moeder ziek is, ongeloofwaardig.
De rechtbank neemt daarbij in overweging dat het op zijn minst opvallend is dat verdachte zich tijdens zijn verhoor op 17 december 2019 ineens herinnerde wat er op 21 oktober 2019 is gebeurd op het moment dat de verbalisant een opmerking maakt over mogelijke DNA-sporen van verdachte, waarbij hij heeft benadrukt vooral uit te willen leggen dat géén sprake was van verkrachting maar van seks met wederzijdse instemming. De rechtbank zal dan ook uitgaan van de verklaringen van verdachte zoals hij deze bij de politie op 17 – en 18 december 2019 heeft afgelegd.
[benadeelde] heeft verklaard dat zij door verdachte met de auto is opgehaald en dat zij samen naar de woning van verdachte zijn gereden. Op een gegeven moment zijn zij naar de slaapkamer van verdachte gegaan en [benadeelde] is op het bed gaan zitten. Verdachte zat aan haar been en trok haar kleding uit. [benadeelde] heeft verklaard dat zij wel weg wilde, maar dat dat niet lukte omdat verdachte op haar zat. Verdachte had zijn broek en boxershort uitgedaan en deed zijn penis in de vagina van [benadeelde] . Hij ging snel en hard heen en weer met zijn penis, waardoor [benadeelde] veel pijn had. Verdachte ging gewoon door en gebruikte geen voorbehoedsmiddel, aldus [benadeelde] . De seks duurde ongeveer 10 minuten en verdachte kwam klaar. [benadeelde] heeft verklaard dat zij zichzelf vervolgens met een doekje heeft schoongemaakt en zich weer heeft aangekleed. [benadeelde] heeft verklaard dat verdachte weet hoe oud zij is, omdat hij verslagen heeft gelezen waarin haar geboortedatum wordt genoemd. Verdachte heeft [benadeelde] naar het Leerplein in Arnhem gebracht, alwaar zij bij een andere jongen, [naam] , in de auto is gestapt. [3]
Verdachte heeft verklaard dat hij met [benadeelde] naar zijn slaapkamer is gegaan. Zij zijn op het bed gaan zitten. Verdachte heeft vervolgens verklaard dat [benadeelde] aan zijn geslachtsdeel zat en er aan begon te trekken. Zijn penis werd even stijf. Op een gegeven moment ging zijn penis in haar vagina. Zijn penis bleef maximaal 15 seconden in haar geslachtsdeel en werd toen weer slap. Daarna lukte het niet meer, aldus verdachte. Verdachte heeft verklaard dat hij niet is klaargekomen, omdat hij maar heel even een erectie had. Hij heeft de eerste drie minuten een condoom gebruikt, maar die gleed af omdat zijn penis slap werd. Daarna is hij niet meer met zijn penis in de vagina van [benadeelde] geweest. Na de seks heeft verdachte [benadeelde] op haar verzoek naar een andere jongen gebracht. [4]
Nu de verklaring van [benadeelde] op wezenlijke onderdelen wordt ondersteund door de verklaringen van verdachte bij de politie, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de ten laste gelegde handelingen, te weten: het brengen van zijn penis in haar vagina en zich door haar te laten aftrekken, heeft gepleegd. Daarmee is sprake van grensoverschrijdend gedrag met een seksueel karakter door verdachte dat in strijd is met sociaal-ethische normen en dat dus als ontuchtig kan worden aangemerkt. Hoewel de leeftijd van [benadeelde] geobjectiveerd is, hecht de rechtbank er in de onderhavige zaak aan op te merken dat verdachte wel degelijk wist dat [benadeelde] minderjarig was, maar dat die wetenschap hem niet van zijn grensoverschrijdend gedrag heeft weerhouden.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de hem ten laste gelegde ontucht met een minderjarige. De rechtbank ziet echter onvoldoende steunbewijs voor het (tong)zoenen en zal verdachte daarvan vrijspreken.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks21 oktober 2019 te Arnhem,
althans in Nederland,met [benadeelde] , geboren op [geboortedag 2] 2005, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , te weten door
het brengen van zijn penis in haar vagina
en/of haar te (tong)zoenenen
/ofzich door haar te laten aftrekken.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van de straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot
een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht en met als bijzondere voorwaarde op te leggen een contactverbod met [benadeelde] .
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de verdediging verzocht verdachte een geldboete op te leggen dan wel een voorwaardelijke taakstraf. De verdediging heeft daarnaast verzocht het jeugdstrafrecht toe te passen.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft seks gehad met een 14-jarig meisje en zich daarmee schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Door zijn handelen heeft de verdachte de lichamelijke en seksuele integriteit van het slachtoffer ernstig geschonden. Dat het slachtoffer uit eigen beweging contact met de verdachte heeft gelegd en de seksuele handelingen mogelijk niet (volledig) tegen de wil van het slachtoffer hebben plaatsgevonden, maakt de verdachte hierbij niet minder strafbaar. De wetgever heeft er juist voor gekozen dit soort feiten strafbaar te stellen, omdat jongeren zich in een kwetsbare ontwikkelingsfase bevinden en zij vaak onvoldoende in staat zijn om hun seksuele integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien. Slachtoffers van dit soort zedenzaken lijden vaak lang na het seksueel misbruik nog aan psychische schade en [benadeelde] is, náást de problemen die zij al had ondervonden, haar zelfvertrouwen en zelfrespect kwijt geraakt als gevolg van het seksueel misbruik dat onder andere verdachte van haar heeft gemaakt.
De rechtbank constateert dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld is en dat hij na het plegen van het onderhavige feit niet opnieuw met politie in aanraking is gekomen.
Verder houdt de rechtbank rekening met de inhoud van het reclasseringsrapport van 22 februari 2022. De rechtbank ziet, in tegenstelling tot de verdediging, geen redenen om af te wijken van het advies van de reclassering om te kiezen voor het volwassenenstrafrecht, nu hiervoor onvoldoende aanwijzingen zijn.
Ook wordt bij het bepalen van de hoogte van de straf nadrukkelijk rekening gehouden met het tijdsverloop.
De rechtbank is van oordeel dat er, gelet op de ernst van het feit dat de verdachte heeft gepleegd, niet kan worden volstaan met een andere straf dan een (deels onvoorwaardelijke) gevangenisstraf. Bovendien dient van de straf een afschrikwekkende, preventieve werking uit te gaan om de verdachte, maar ook anderen, ervan te weerhouden dit soort feiten te plegen.
Daarom zal de rechtbank aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk opleggen, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering heeft doorgebracht.
Door een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen aan de verdachte, wil de rechtbank enerzijds de ernst van het door de verdachte gepleegde strafbare feit tot uitdrukking brengen en anderzijds verdachte ervan weerhouden om opnieuw een strafbaar feit te plegen. De rechtbank legt hierbij een proeftijd van 2 jaren op. Aan het voorwaardelijk strafdeel wordt geen bijzondere voorwaarde in de vorm van een contactverbod gekoppeld. De rechtbank ziet, gelet op het tijdsverloop en de omstandigheid dat verdachte geen contact heeft gezocht met het slachtoffer, geen reden om een contactverbod op te leggen.
Deze straf is lager dan door de officier van justitie geëist, maar in overeenstemming met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank ziet – anders dan de officier van justitie – geen reden aansluiting te zoeken bij straffen die doorgaans worden opgelegd voor een verkrachting. Op de eerste plaats wordt verdachte in de tenlastelegging geen verkrachting verweten. Op de tweede plaats volgt uit het dossier niet (althans niet voldoende) dat [benadeelde] de seks onder dwang heeft ondergaan. Zij heeft uit eigen beweging contact gezocht met de mannen. Dat uit het dossier blijkt dat het slachtoffer in die periode met tenminste vier mannen seksueel contact heeft gehad, is onvoldoende om te concluderen dat dit contact tegen haar zin plaatsvond.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [benadeelde] heeft in verband met het feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 1.500,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair voert de verdediging aan dat de rechtbank in redelijkheid niet kan toekomen aan het toekennen van enige schadevergoeding nu in het kader van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) sprake is van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij en de vordering een onevenredige belasting oplevert voor het strafgeding en zich niet leent voor behandeling in deze strafzaak.
Overweging van de rechtbank
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert zodat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
De benadeelde partij maakt aanspraak op vergoeding van immateriële schade. Dat [benadeelde] als gevolg van het handelen van de verdachte ‘op andere wijze’ in haar persoon is aangetast, is voldoende onderbouwd en komt uit het dossier ook evident naar voren. De verdachte heeft immers seks gehad met [benadeelde] terwijl zij slechts 14 jaren oud was. De aard en ernst van dit handelen door de verdachte is dusdanig dat voor de hand ligt dat [benadeelde] hier nadelige gevolgen van heeft ondervonden en dat zij in haar persoon is aangetast. Voor het niet toekennen van enige schadevergoeding in verband met mogelijke eigen schuld aan de zijde van [benadeelde] acht de rechtbank geen grond. Zij was toen minderjarig en ook al heeft zij zelf contact met verdachte gezocht en hebben de seksuele handelingen mogelijk niet volledig tegen de wil van [benadeelde] plaatsgevonden, dit maakt niet dat van eigen schuld van haar kan worden gesproken, waarbij de rechtbank opnieuw memoreert dat minderjarigen onvoldoende in staat worden geacht om hun seksuele integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien. Specifiek voor [benadeelde] geldt nog dat zij tot de seksuele handelingen lijkt te zijn gekomen, in een poging aan haar overige problemen te ontsnappen. Omdat volgens vaste jurisprudentie moet worden geaccepteerd dat de mogelijkheid bestaat dat een slachtoffer al andere problematiek had, voorafgaand aan de verweten gedragingen, betekent dit handelen van [benadeelde] niet dat het bewezenverklaarde haar eigen schuld is.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het gevorderde bedrag aan schadevergoeding, mede gelet op vergelijkbare jurisprudentie, redelijk is. De rechtbank acht een vergoeding van € 1.500,00 passend en billijk voor de door [benadeelde] geleden schade als gevolg van het handelen van de verdachte en zal daarom het gevorderde bedrag in zijn geheel toewijzen.
Het toegewezen bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum, zijnde 21 oktober 2019, tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen voor het bedrag van € 1.500,00, opdat de inning van het verschuldigde bedrag de benadeelde partij uit handen wordt genomen door de Staat. Ook dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 oktober 2019.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 245 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
  • bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten 4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren schuldig heeft maakt aan een strafbaar feit;
  • beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde] van € 1.500,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 oktober 2019 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde] , een bedrag te betalen van € 1.500,00 aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 oktober 2019 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 25 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.E. Venema (voorzitter), mr. Y.H.M. Marijs en
mr. M. Duifhuizen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Brouwer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 mei 2022.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Eenheid Oost-Nederland, Dienst Regionale Recherche – Zeden, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 2021291510, onderzoek 08Vlinder/ ONRBC19717 gesloten op 24 juli 2021 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van verhoor aangeefster, p. 135-137 en proces-verbaal van bevindingen, p. 186-187.
3.Proces-verbaal van verhoor aangeefster, p. 137-139.
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 502-504.