ECLI:NL:RBGEL:2022:2698

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 maart 2022
Publicatiedatum
30 mei 2022
Zaaknummer
05/057662-21
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling en verlaten plaats ongeval door bestuurder van een voertuig

Op 31 maart 2022 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 21-jarige man uit Ede, die werd beschuldigd van zware mishandeling en het verlaten van de plaats van een verkeersongeval. De verdachte heeft op 14 oktober 2020 met zijn auto opzettelijk een wielrenner, [slachtoffer], aangereden, waardoor deze zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij het slachtoffer zou kunnen verwonden door zijn rijgedrag. De verdachte heeft na de aanrijding de plaats van het ongeval verlaten, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij letsel had veroorzaakt. De rechtbank achtte de zware mishandeling bewezen, evenals het verlaten van de plaats van het ongeval. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, een taakstraf van 240 uren en een rijontzegging van 2 jaar, waarvan 1 jaar voorwaardelijk. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de gevolgen voor het slachtoffer, die als professioneel triatleet zijn carrière door het letsel heeft moeten opgeven.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/057662-21
Datum uitspraak : 31 maart 2022
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2000 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [woonplaats] .
Raadsvrouw: mr. M. Krabben-Tmim, advocaat in Rhenen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 18 maart 2022.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 oktober 2020 te Ede, gemeente Ede, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een (forse) beperking in de linker hand en/of pols en/of een
ribbeschadiging en/of littekens aan de (linker) bovenarm, heup en/of bil en/of de (rechter) hand, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze is ontstaan, heeft toegebracht door (abrupt) met de door hem, verdachte, bestuurde personenauto naar rechts te sturen, terwijl die [slachtoffer] zich daar en toen voortbewoog op de fiets, waardoor die [slachtoffer] is geraakt en ten val is
gekomen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 oktober 2020 te Ede, in de gemeente Ede, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met de door hem, verdachte, bestuurde personenauto (abrupt) naar rechts heeft gestuurd, terwijl die [slachtoffer] zich daar en toen voortbewoog op de fiets, waardoor die [slachtoffer] is geraakt en ten val is gekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 oktober 2020 te Ede in de gemeente Ede, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een voertuig (personenauto), komende uit de richting van de N224, gaande in de richting van het station Ede-Wageningen, daarmede rijdende over de weg de Klinkenbergerweg en roekeloos, althans zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte, (opzettelijk) (abrupt) naar rechts heeft gestuurd en/of gemanoeuvreerd, terwijl [slachtoffer] zich daar en toen voortbewoog op een fiets, waardoor die fiets en/of [slachtoffer] is geraakt en ten val is gekomen, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander ( [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 oktober 2020 te Ede in de gemeente Ede, als bestuurder van een voertuig (personenauto), komende uit de richting van de N224, gaande in de richting van het station Ede-Wageningen, daarmede heeft gereden over de weg de Klinkenbergerweg en (abrupt) naar rechts heeft gestuurd en/of gemanoeuvreerd, terwijl [slachtoffer] zich daar en toen voortbewoog op een fiets, waardoor die fiets en/of [slachtoffer] is geraakt en ten val is gekomen, en door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
2
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Ede op/aan de Klinkenbergerweg, op of omstreeks 14 oktober 2020 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer] ) letsel en/of schade was toegebracht.
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder feit 1 primair en subsidiair tenlastegelegde omdat opzet op zware mishandeling niet kan worden bewezen ook niet in voorwaardelijke zin. De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 meer subsidiair tenlastegelegde en het onder 2 tenlastegelegde feit. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht. Volgens de officier van justitie is bij het plegen van feit 1 sprake geweest van aanmerkelijke onvoorzichtigheid van verdachte en van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 1 primair, subsidiair en het meer subsidiair tenlastegelegde. Daartoe is aangevoerd dat geen sprake is van (een poging tot) het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en het opzet, ook in voorwaardelijke vorm, volledig ontbreekt. Voorts is aangevoerd dat slachtoffer [slachtoffer] eigen schuld heeft gehad aan het ongeval. Ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde is aangevoerd dat verdachte geen roekeloos gedrag heeft vertoond.
Voor het meest subsidiair tenlastegelegde heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat de verdediging verzoekt rekening te houden met de eigen schuld van aangever.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit heeft de raadvrouw gesteld dat dit feit kan worden bewezen.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1
De rechtbank stelt de volgende feiten, waarover geen verschil van mening is, vast. Aangever [slachtoffer] fietste op 14 oktober 2020 omstreeks 12.45 uur samen met zijn trainingsmaat [getuige 2] op de Klinkerbergerweg in Ede, in de richting van Bennekom. [2] Terwijl hij daar fietste werden zij ingehaald door een Suzuki Swift. Bij het eerstvolgende stoplicht heeft [slachtoffer] de bestuurder van die auto, verdachte, aangesproken en zijn ongenoegen duidelijk gemaakt over het feit dat verdachte te dicht langs hen zou zijn gereden bij het inhalen. [3] Toen het verkeer na het stoplicht verder reed kwam [slachtoffer] op een gegeven moment met zijn racefiets weer naast de auto van verdachte te rijden. Hij maakte toen een gebaar met zijn linkerarm. [slachtoffer] fietste op dat moment ongeveer 45 kilometer per uur. Na dit gebaar maakt verdachte een stuurbeweging naar rechts. [slachtoffer] valt hierna met zijn fiets. [4] [slachtoffer] heeft bij deze val letsel opgelopen. [5]
Verder blijkt volgens de rechtbank uit de volgende bewijsmiddelen dat verdachte [slachtoffer] ook heeft geraakt met zijn auto waardoor [slachtoffer] ten val is gekomen.
Allereerst de dashcambeelden van getuige [getuige 1] . Deze beelden zijn beschreven door verbalisant [verbalisant 1] . [6] Hij heeft het volgende waargenomen:
Ik zag dat het videobestand aangaf om 12:43:45 op 14/10/2020. (…) Ik zag dat er een zilverkleurige Suzuki Swift voorzien van het kenteken [kenteken] ook rechtdoor reed met het verkeer mee. Ik zag dat een wielrenner schuin achter de Suzuki fietste. Deze wielrenner fietste op de fietsstrook. (…) Ik zag dat de fietser naast de Suzuki ging fietsen en ik zag zijn linkerarm richting de Suzuki gaan. Ik kon verder niet zien wat er gebeurde. (…) Ik zag dat de fietser schrok en dat deze een stukje naar rechts ging. Daarna reed de fietser nog steeds rechtdoor naast de Suzuki. Ik zag dat de Suzuki uit het niets abrupt naar rechts ging, waar de fietser reed. Ik zag dat de Suzuki tegen de fietser aanreed en de fietser hard ten val kwam. Ik zag dat de Suzuki gewoon rechtdoor reed richting het station en de fietser in hulpeloze toestand achterliet.Verbalisant [verbalisant 1] heeft bij hetgeen hij heeft waargenomen screenshots in het dossier gevoegd. [7]
Uit die screenshots volgt dat de armbeweging [slachtoffer] plaatsvindt om 12:44:51 uur en de aanrijding om 12:44:53 uur.
De beelden zijn getoond tijdens het onderzoek ter terechtzitting.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat de Suzuki abrupt naar rechts stuurde, in de richting van [slachtoffer] . Verder heeft hij gezien dat de Suzuki [slachtoffer] raakte en dat [slachtoffer] hard ten val kwam. [8] Getuige [getuige 3] en getuige [getuige 4] hebben verklaard dat zij hebben gezien dat een klein model auto een wielrenner aanreed. [9] In het proces-verbaal schade inpassing wordt geconcludeerd dat de Suzuki Swift en de wielrenner zeer waarschijnlijk met elkaar in botsing zijn geweest. [10] Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij enorm schrok van een klap tegen zijn voertuig en zodoende zijn stuur omgooide naar rechts. [11]
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte met zijn auto tegen [slachtoffer] is aangereden.
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte dit opzettelijk heeft gedaan.
Opzet
Verdachte heeft verklaard dat hij schrok van de klap die [slachtoffer] tegen zijn spiegel zou hebben gegeven. In zijn schrikreactie heeft hij hierop een ruk aan zijn stuur naar rechts gegeven. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen volgt dat verdachte twee seconden na de handbeweging van [slachtoffer] in de richting van zijn auto, naar rechts heeft gestuurd. Volgens de verdediging is dit een normale menselijke reactietijd. De rechtbank is echter van oordeel dat het een feit van algemene bekendheid is dat de gemiddelde reactietijd van een mens 0,2 seconde bedraagt, terwijl er in verkeerssituaties rekening moet worden gehouden met een gemiddelde reactietijd van 1 seconde. Gelet hierop, is het zeer onaannemelijk dat verdachte de stuurbeweging naar rechts heeft gemaakt uit schrik. Het zou bovendien meer in de lijn der verwachting hebben gelegen dat verdachte dan een stuurbeweging naar links zou hebben gemaakt, van het schrikveroorzakende feit af. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dan ook ongeloofwaardig en gaat hieraan voorbij.
De rechtbank is van oordeel dat de gedraging van verdachte, het abrupt naar rechts sturen in de richting van [slachtoffer] , naar haar uiterlijke verschijningsvorm, was gericht op het opzettelijk aanrijden van [slachtoffer] . Verdachte heeft zijn auto op deze manier als een wapen gebruikt. Door met zijn auto in te rijden op [slachtoffer] die als fietser, een onbeschermde, veel lichtere en daardoor kwetsbare verkeersdeelnemer was, terwijl beiden ongeveer 45 km per uur reden, was de kans groot dat [slachtoffer] daardoor zwaar ten val zou komen en heeft verdachte in ieder geval bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [slachtoffer] daarmee zwaar lichamelijk letsel zou kunnen toebrengen.
Letsel
[slachtoffer] heeft ten gevolge van de aanrijding een fractuur aan zijn hand/pols (het handwortelbeentje) opgelopen. [12] [slachtoffer] ervaart dagelijks pijn en krachtverlies in deze hand. De fractuur is een zogenaamde ‘non union’, een niet genezende breuk. Een operatie is nodig om de breuk te genezen, met de kans op zenuwschade in de hand/pols. Zonder operatie is er geen uitzicht op volledig herstel. [13] Ook heeft hij schaafwonden en daarna littekens overgehouden aan de botsing op zijn linker bovenarm, linker heup, linker bil en rechter hand. [14]
Uit de rapportage arbeidsdeskundig onderzoek, volgt dat de belemmeringen aan de linkerhand van [slachtoffer] het meest prominent zijn en zijn carrière hinderen. [slachtoffer] heeft als professioneel triatleet en topsporter door de achterstand in 2020-2021 niet aan alle kwalificatiewedstrijdenkunnen deelnemen en minder kunnen presteren op deze wedstrijden. In juni 2021 heeft hij zijn A-status, zijn topsporttoelage, zijn sponsorcontracten en daarmee zijn inkomen verloren. De arbeidsdeskundige concludeert dat het niet in volle kracht en omvang kunnen deelnemen aan trainingen en wedstrijden is te beschouwen als arbeidsongeschiktheid voor zijn werk als topsporter. [15] De rechtbank is van oordeel dat het letsel dat [slachtoffer] heeft opgelopen gelet op het voorgaande als zwaar lichamelijk letsel dient te worden gekwalificeerd.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk zwaar heeft mishandeld.
Feit 2
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte, p. 11-14;
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 maart 2022.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, primair, en onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks14 oktober 2020 te Ede, gemeente Ede, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een
(forse
)beperking in de linker hand en
/ofpols
en/of een
ribbeschadiging en/of littekens aan de (linker) bovenarm, heup en/of bil en/of de (rechter) hand, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze is ontstaan,heeft toegebracht door
(abrupt
)met de door hem, verdachte, bestuurde personenauto naar rechts te sturen, terwijl die [slachtoffer] zich daar en toen voortbewoog op de fiets, waardoor die [slachtoffer] is geraakt en ten val is
gekomen.
2.
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Ede op
/aande Klinkenbergerweg, op
of omstreeks14 oktober 2020 de
(voornoemde
)plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij
wist ofredelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer] ) letsel en
/ofschade was toegebracht.
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
Zware mishandeling;
feit 2:
Overtreding van artikel 7 Wegenverkeerswet 1994.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot het verrichten van 120 uren werkstraf subsidiair 60 dagen hechtenis. Voorts vordert de officier van justitie een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 6 maanden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat verdachte schuldig dient te worden verklaard zonder oplegging van een straf of maatregel. Subsidiair heeft zij bepleit dat aan verdachte een geldboete van € 1000,- voor het eerste feit en € 1000,- voor het tweede feit dient te worden opgelegd. De raadsvrouw heeft daartoe onder meer gewezen op de eigen schuld van aangever, de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het behouden van zijn baan.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling van [slachtoffer] door met zijn auto bewust tegen de fiets van [slachtoffer] aan te rijden. [slachtoffer] is als gevolg van deze aanrijding zwaar ten val gekomen en heeft daar zwaar lichamelijk letsel aan overgehouden dat er toe heeft geleid dat hij zijn werk als topsporter niet meer kan uitoefenen. Door de beperking in zijn hand/pols haalt hij zijn niveau van voor de aanrijding niet meer. De aanleiding voor het handelen van verdachte was een woordenwisseling over het rijgedrag van verdachte. De gevolgen voor [slachtoffer] zijn enorm tot op de dag van vandaag, maar de omstanders die het feit zagen gebeuren geloofden hun ogen ook niet. Het vertonen van de beelden ter zitting bracht een oprechte schrikreactie teweeg vanuit de perstribune. Dit illustreert hoe uitzonderlijk het verkeersgedrag van verdachte is geweest. Dat dergelijk gedrag op de weg wordt vertoond, versterkt gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij. Dat de schokkende beelden van de aanrijding op het internet te vinden zijn is in dit verband ook veelzeggend. Verdachte heeft zijn auto als een wapen gebruikt en hiermee op uitzonderlijk grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] en heeft op geen enkele wijze rekening gehouden met wat zijn handelen teweeg kon brengen bij het slachtoffer. Bovendien is verdachte na de aanrijding direct naar huis gereden zonder zich te bekommeren om [slachtoffer] . Ter zitting leek hij de impact van zijn handelen nog niet helemaal te hebben begrepen en wees hij vooral naar [slachtoffer] die het aan zichzelf te wijten zou hebben. Voor zijn verklaring dat hij bang was voor de fietsers die als dollemannen achter hem aan zouden hebben gereden is geen enkel aanknopingspunt te vinden in het dossier en ook niet in de videobeelden. Het heeft er alle schijn van dat verdachte [slachtoffer] een lesje wilde leren. En zelfs als hij al bang zou zijn geweest, gaat zijn reactie alle perken te buiten. Voor het gedrag van verdachte bestaat geen enkele rechtvaardiging.
Gelet op de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf passend en geboden is. De rechtbank zal aan verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden opleggen met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft een onvoorwaardelijke straf overwogen maar de persoonlijke omstandigheden van verdachte en zijn blanco strafblad hebben ertoe geleid dat het bij een voorwaardelijke straf is gebleven. Zij zal daarnaast een taakstraf opleggen voor de duur van 240 uur. De rechtbank acht de maximale taakstraf op zijn plaats gezien haar oordeel dat sprake is geweest van een zeer kwalijk feit. De rechtbank zal verder een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren opleggen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22b, 22c, 57 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 7, 176 en 179a van de Wegenverkeerswet 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
 bepaalt dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 veroordeelt verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen
;
 ontzegt verdachte ten aanzien van het bij feit 1 primair tenlastegelegde feit de
bevoegdheid motorrijtuigente besturen voor de duur van
2 (twee) jaren;
 bepaalt dat de
bevoegdheid motorrijtuigente besturen voor de duur van
1 (een) jaar niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.D. Jacobs (voorzitter), mr. M.E. Snijders en mr. P. Verkroost, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Teger, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 maart 2022.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 2] van de politie Eenheid Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2020543826, gesloten op 27 november 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal aangifte, p. 11.
3.Proces-verbaal aangifte, p. 12-13, verklaring verdachte ter zitting van 18 maart 2022.
4.Proces-verbaal aangifte, p. 13; Proces-verbaal van bevindingen p. 33, verklaring verdachte ter zitting van 18 maart 2022.
5.Geneeskundige verklaring, p. 22.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 33.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 33-39 (inclusief screenshots).
8.Proces-verbaal verhoor getuige, p. 25.
9.Proces-verbaal verhoor getuige, p. 27 en p. 29.
10.Proces-verbaal schade inpassing, p. 52.
11.Proces-verbaal aangifte door verdachte, p. 53-55; proces-verbaal verhoor verdachte, p. 58-68; verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 18 maart 2022.
12.Aanvullende stukken: Brief van [arts] , arts, d.d. 26 april 2021 (bijlage 3 bij brief van 4 maart 2022 van mr. Pernot).
13.Aanvullende stukken: Advies Medischadviesbureau Triage, 22 juni 2021 (bijlage 5 bij brief van 4 maart 2022 van mr. Pernot).
14.Geneeskundige verklaring, p. 22.
15.Aanvullende stukken: Rapportage arbeidsdeskundig onderzoek van 14 december 2021 (bijlage 7 bij brief van 4 maart 2022 van mr. Pernot).