In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 23 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een timmerman, en het UWV over de vaststelling van zijn arbeidsongeschiktheidspercentage. Eiser had zich op 18 februari 2019 ziekgemeld vanwege klachten aan zijn linkerknie en had een WIA-aanvraag ingediend. Het UWV had in eerste instantie vastgesteld dat eiser voor 29,03% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot afwijzing van zijn WIA-aanvraag. Na bezwaar had het UWV het percentage verhoogd naar 36,13% en eiser een WIA-uitkering toegekend vanaf 17 februari 2021. Eiser was het niet eens met deze beoordeling en stelde dat hij 45% arbeidsongeschikt geacht moest worden om in aanmerking te komen voor zijn hypotheekbeschermer.
De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen beoordeeld en geconcludeerd dat deze zorgvuldig tot stand zijn gekomen en voldoen aan de vereisten. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiser 36,13% arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder zijn verzoek om een hoger percentage, verworpen. De rechtbank heeft wel geoordeeld dat het UWV het griffierecht van € 49,- aan eiser moet vergoeden, maar verklaarde het beroep van eiser ongegrond.
De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische beoordeling in arbeidsongeschiktheidszaken en bevestigt dat de rechtbank niet kan afwijken van de wettelijke bepalingen omtrent het vaststellen van arbeidsongeschiktheid.