In deze zaak vorderen eisers, bestaande uit de ouders van eiser sub 3, in kort geding de ontruiming van de woning aan de [adres] door gedaagde, die daar zonder recht of titel verblijft. De woning is de voormalige echtelijke woning van gedaagde en eiser sub 3, die in gemeenschap van goederen waren getrouwd. Eisers stellen dat zij de woning dringend nodig hebben vanwege gezondheidsproblemen en hoge leeftijd. Gedaagde betwist dat zij de woning moet verlaten en stelt dat zij recht heeft op voortgezet gebruik van de woning, omdat deze als de voormalige echtelijke woning moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de woning inderdaad als de voormalige echtelijke woning kan worden beschouwd, maar dat gedaagde op basis van artikel 1:165 lid 1 BW recht heeft op voortgezet gebruik gedurende zes maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat gedaagde de woning uiterlijk op [datum] moet ontruimen, maar dat zij tot die datum in de woning mag blijven wonen. De vordering tot ontruiming is toegewezen met inachtneming van de belangen van beide partijen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.