ECLI:NL:RBGEL:2022:2638

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
24 mei 2022
Zaaknummer
C/05/402621 / KG ZA 22-116
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van de voormalige echtelijke woning in kort geding

In deze zaak vorderen eisers, bestaande uit de ouders van eiser sub 3, in kort geding de ontruiming van de woning aan de [adres] door gedaagde, die daar zonder recht of titel verblijft. De woning is de voormalige echtelijke woning van gedaagde en eiser sub 3, die in gemeenschap van goederen waren getrouwd. Eisers stellen dat zij de woning dringend nodig hebben vanwege gezondheidsproblemen en hoge leeftijd. Gedaagde betwist dat zij de woning moet verlaten en stelt dat zij recht heeft op voortgezet gebruik van de woning, omdat deze als de voormalige echtelijke woning moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de woning inderdaad als de voormalige echtelijke woning kan worden beschouwd, maar dat gedaagde op basis van artikel 1:165 lid 1 BW recht heeft op voortgezet gebruik gedurende zes maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat gedaagde de woning uiterlijk op [datum] moet ontruimen, maar dat zij tot die datum in de woning mag blijven wonen. De vordering tot ontruiming is toegewezen met inachtneming van de belangen van beide partijen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/402621 / KG ZA 22-116
Vonnis in kort geding van 25 mei 2022
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

2.
[eiser 2],
3.
[eiser 3],
allen wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. F.R. Brouwer te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. L. van Sommeren te Nijmegen.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 12
  • het verweerschrift kort geding van de zijde van [gedaagde] met producties 1 tot en met 7
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 13 mei 2022
  • vier aanvullende bijlagen van de zijde van [eisers]
  • de pleitnota van [eisers]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Eisers sub 1 en 2 zijn de ouders van eiser sub 3 (hierna te noemen [eiser 3] ). De ouders wonen in de woning aan de [adres] . Dit is tevens het ouderlijk huis van [eiser 3] . [eiser 3] ontvangt (via zijn ouders) het persoonsgebonden budget (hierna: pgb) van zijn ouders voor hun persoonlijke verzorging en verpleging.
2.2.
[eisers] hebben in 2006 samen de woning aan de [adres] gekocht. [eiser 3] en ieder van de ouders zijn voor 1/3e onverdeeld aandeel eigenaar van deze woning.
2.3.
In de woning aan de [adres] , gelegen naast de woning aan de [adres] , woont de zus van [eiser 3] , [zus] (hierna: de zus).
2.4.
[eiser 3] heeft in september 2007 zijn ouderlijk huis gekocht van zijn ouders.
2.5.
Op 5 maart 2015 zijn [eiser 3] en [gedaagde] met elkaar gehuwd in gemeenschap van goederen.
2.6.
[gedaagde] heeft op 14 oktober 2016 aangifte gedaan tegen [eiser 3] van eenvoudige mishandeling. De politie heeft [eiser 3] in verband met deze aangifte verhoord. Uit het proces-verbaal van dat verhoor van 14 oktober 2016 blijkt dat de betreffende verbalisant [eiser 3] heeft gevraagd waar hij woont en dat [eiser 3] daarop heeft geantwoord dat hij in de woning aan de [adres] woont. De politie heeft in verband met voornoemde aangifte tevens de zus verhoord. Uit het proces-verbaal van dat verhoor van 16 oktober 2016 blijkt dat de betreffende verbalisant aan de zus heeft gevraagd of het klopt dat zij naast haar broer [eiser 3] en [gedaagde] woont en dat de zus daarop heeft geantwoord dat [eiser 3] en [gedaagde] samen naast haar wonen en dat zij getrouwd zijn.
2.7.
De burgermeester van de gemeente [woonplaats] heeft [eiser 3] bij beschikking van 14 oktober 2016 een huisverbod en contactverbod voor de woning aan de [adres] opgelegd. In voornoemde beschikking staat verder dat hoewel [eiser 3] en [gedaagde] staan ingeschreven op het adres aan de [adres] , zij feitelijk in de woning aan de [adres] wonen.
2.8.
Vanwege huwelijksproblemen tussen [eiser 3] en [gedaagde] woont [gedaagde] sinds (in ieder geval) 2016/2017 alleen in de woning aan de [adres] . [eiser 3] woont (in ieder geval) sindsdien met zijn ouders in de woning aan de [adres] .
2.9.
Bij brief van 24 oktober 2019 hebben de ouders [gedaagde] onder meer verzocht c.q. gesommeerd de woning aan de [adres] te ontruimen en te verlaten. [gedaagde] heeft hieraan geen gehoor gegeven en woont tot op heden in voornoemde woning.
2.10.
Bij beschikking van deze rechtbank van [datum] (hierna: de echtscheidingsbeschikking) is tussen [eiser 3] en [gedaagde] de echtscheiding uitgesproken welke vervolgens op [datum] is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand te [woonplaats] .
2.11.
Met betrekking tot de woning aan de [adres] overweegt de rechtbank in de echtscheidingsbeschikking dat deze woning gezamenlijk eigendom is van [eiser 3] en [gedaagde] . Ook gaat de rechtbank ervan uit dat partijen gedurende hun huwelijk hebben samengewoond in de woning aan de [adres] zodat voor de beoordeling van de geschilpunten tussen partijen tot uitgangspunt wordt genomen dat deze woning de echtelijke woning van partijen is geweest. De rechtbank heeft de woning aan de [adres] vervolgens aan [eiser 3] toegedeeld onder de voorwaarde dat hij de woning kan overnemen met ontslag van [gedaagde] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheek en bepaald dat als [eiser 3] niet in staat is de woning over te nemen, deze aan een derde dient te worden verkocht. Tot op heden is de woning niet door [eiser 3] overgenomen of aan een derde verkocht.
2.12.
Met betrekking tot de verdeling van de woning aan de [adres] overweegt de rechtbank in de echtscheidingsbeschikking dat, nu 2/3e onverdeeld deel van deze woning niet in de huwelijksgoederengemeenschap van [eiser 3] en [gedaagde] valt, de woning niet kan worden verdeeld en ook het aandeel van [gedaagde] daarin niet kan worden toegedeeld aan [eiser 3] .
2.13.
[eiser 3] en [gedaagde] hebben over en weer hoger beroep ingesteld tegen de echtscheidingsbeschikking.
2.14.
In het dossier bevinden zich meerdere foto’s waar [eiser 3] en [gedaagde] (al dan niet samen en/of met familieleden en derden) op staan.
2.15.
In het dossier bevinden zich tevens verklaringen van een bewoonster van de woning aan de [adres] , drie vriendinnen van [gedaagde] en twee zussen van [gedaagde] over de woonsituatie van [eiser 3] en [gedaagde] ten tijde van hun huwelijk. Volgens deze verklaringen woonden [eiser 3] en [gedaagde] vanaf de start van hun huwelijk tot het moment dat zij huwelijksproblemen kregen samen in de woning aan de [adres] .

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad op de minuut en op alle dagen en uren:
I. te bepalen dat [gedaagde] de woning aan de [adres] binnen drie weken na dit vonnis onder afgifte van alle sleutels aan [eisers] of een van hen dient te ontruimen en te verlaten en verlaten te houden en de woning zonder uitdrukkelijke toestemming van [eisers] ieder afzonderlijk of tezamen niet meer te betreden;
II. [eisers] ieder afzonderlijk of tezamen te machtigen om met behulp van de sterke arm van justitie en politie de tenuitvoerlegging van dit vonnis te bewerkstelligen indien [gedaagde] in gebreke blijft aan het ontruimen en verlaten van de woning te voldoen;
III. [gedaagde] te veroordelen om zichzelf uit te laten schrijven van het adres van de woning in de Basisregistratie Personen van de gemeente [woonplaats] , op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft met een maximum van € 25.000,00;
IV. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde] betwist dat [eisers] spoedeisend belang hebben bij hun vorderingen. Zij kan hierin niet worden gevolgd. Indien geoordeeld zou worden dat aannemelijk is dat [gedaagde] , zoals [eisers] stellen, zonder recht of titel gebruik maakt van de woning aan de [adres] , hebben [eisers] recht en belang bij hun vorderingen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dan ook met de aard van het gevorderde en het daaraan ten grondslag gelegde het spoedeisend belang bij de vorderingen van [eisers] gegeven.
4.2.
[eisers] stellen dat [gedaagde] zonder recht of titel gebruik maakt van de woning aan de [adres] en dat zij de woning daarom binnen drie weken dient te ontruimen. Deze woning is niet de voormalige echtelijke woning van [eiser 3] en [gedaagde] en zij heeft de woning slechts tijdelijk mogen bewonen, aldus [eisers] De ouders hebben de woning thans dringend zelf nodig gelet op hun gezondheidsproblemen en hoge leeftijd.
4.3.
[gedaagde] betwist op zichzelf niet dat zij de woning aan de [adres] op enig moment moet verlaten. Volgens [gedaagde] moet de woning aan de [adres] echter worden aangemerkt als de voormalige echtelijke woning van haar en [eiser 3] , zodat zij gedurende een periode van (minimaal) twaalf maanden, dan wel totdat zij een andere woning heeft gevonden, althans gedurende een door de voorzieningenrechter te bepalen redelijke termijn, het voortgezet gebruik daarvan zou moeten krijgen. [gedaagde] betaalt naar eigen zeggen alle gemeentelijke belastingen, de kosten voor gas, water en licht en ook lichte reparaties en [eisers] worden volgens [gedaagde] niet benadeeld als zij in ieder geval nog enige tijd gebruik zou mogen maken van de woning.
4.4.
Voorop moet worden gesteld dat [eiser 3] en de ouders ieder voor 1/3e onverdeeld aandeel eigenaar zijn van de woning aan de [adres] . Het onverdeeld aandeel van [eiser 3] in de eigendom van deze woning viel tot het moment dat het huwelijk van [eiser 3] en [gedaagde] werd ontbonden op [datum] in de tussen hen bestaande huwelijksgoederengemeenschap. Door de ontbinding van het huwelijk is dit eigendomsdeel een eenvoudige gemeenschap geworden tussen [eiser 3] en [gedaagde] . Zij kan hierop aanspraken doen gelden. [gedaagde] is echter geen mede-eigenaar van voornoemde woning nu de woning niet (mede) aan haar is geleverd, zodat [gedaagde] uit dien hoofde geen aanspraak kan maken op het (voortdurende) gebruik van de woning. Op grond van artikel 1:165 lid 1 BW kan de rechter echter wel op verzoek van een echtgenoot die ten tijde van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking een woning bewoont die geheel of deels aan de andere echtgenoot toebehoort bepalen dat de verzoekende echtgenoot gedurende zes maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de woning mag blijven wonen.
4.5.
Het is binnen het bestek van dit kort geding voldoende aannemelijk geworden dat de woning aan de [adres] moet worden aangemerkt als de voormalig echtelijke woning van [eiser 3] en [gedaagde] , mede gelet op de door [gedaagde] in het geding gebrachte foto’s, de processen-verbaal van het verhoor van de politie van de zus en [eiser 3] zelf (zie 2.6) en het aan [eiser 3] opgelegde huis- en contactverbod dat ziet op de woning aan de [adres] (zie 2.7.). Zo verklaren zowel de zus als [eiser 3] zelf bij de politie dat [eiser 3] en [gedaagde] ten tijde van hun huwelijk in de woning aan de [adres] hebben gewoond en dit blijkt ook met zoveel woorden uit de beschikking waarbij [eiser 3] een huis- en contactverbod is opgelegd. Ook uit de door [gedaagde] in het geding gebrachte verklaringen van haar buurvrouw, vriendinnen en zussen blijkt genoegzaam dat [eiser 3] en [gedaagde] gedurende hun huwelijk samen in deze woning hebben gewoond. De rechtbank heeft in de echtscheidingsbeschikking op basis van de gegevens uit de Basisregistratie Personen weliswaar de woning aan de [adres] als de voormalige echtelijke woning van [eiser 3] en [gedaagde] aangemerkt in het kader van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, maar dat was blijkens de echtscheidingsbeschikking met name gelegen in de omstandigheid dat de verklaringen van partijen op dit punt lijnrecht tegenover elkaar stonden en partijen hun standpunten te dien aanzien ook niet nader hadden onderbouwd. Uit de echtscheidingsbeschikking blijkt verder niet dat de thans door [gedaagde] in het geding gebrachte processen-verbaal en verklaringen in dit verband zijn meegewogen. Daarnaast heeft [gedaagde] (ook) op dit punt hoger beroep ingesteld tegen de echtscheidingsbeschikking, zodat dit tussen partijen nog immer in geschil is.
4.6.
De voorzieningenrechter ziet gelet op het voorgaande aanleiding om aansluiting te zoeken bij de in artikel 1:165 lid 1 BW opgenomen regeling omtrent het voortgezet gebruik van de (voormalige) echtelijke woning. Dat betekent dat aan [gedaagde] gedurende zes maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking het voortgezette gebruik van de woning aan de [adres] toekomt en dat zij er nu dus niet zonder recht of titel verblijft. Voor een langer voortgezet gebruik van deze woning door [gedaagde] bestaat geen grond. Nu de echtscheidingsbeschikking op [datum] is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [woonplaats] , mag [gedaagde] tot en met [datum] in de woning aan de [adres] blijven wonen.
4.7.
Ook een afweging van de belangen van [eisers] enerzijds en [gedaagde] anderzijds kan niet tot een ander oordeel leiden. Vaststaat dat [eiser 3] en zijn ouders op dit moment in de woning aan de [adres] wonen, [eiser 3] thans persoonsgebonden budget ontvangt voor zijn inwonende ouders en voor hen zorgt. Tevens is niet gebleken dat de woning aan de [adres] geschikter is voor de ouders dan de woning aan de [adres] in verband met hun gezondheidstoestand en hoge leeftijd. Anderzijds staat vast dat [gedaagde] (nog) niet over vervangende woonruimte beschikt en het is dan ook aannemelijk dat zij bij ontruiming binnen de door [eisers] gevorderde termijn geen andere woning zal hebben gevonden. Bij die stand van zaken weegt het belang van [gedaagde] bij voortzetting van het gebruik van de woning tot en met [datum] zwaarder dan het belang van [eisers] bij ontruiming van de woning binnen drie weken na dit vonnis.
4.8.
Het voorgaande betekent dat de vordering onder I. zal worden toegewezen met dien verstande dat zal worden bepaald dat [gedaagde] de woning uiterlijk op [datum] dient te ontruimen en te verlaten en verlaten te houden onder afgifte van de sleutels aan [eisers] De vordering onder III. zal eveneens worden toegewezen met dien verstande dat [gedaagde] een termijn van twee weken na voornoemde datum zal worden gegund om zich van het adres aan de [adres] in de Basisregistratie Personen van de gemeente [woonplaats] uit te schrijven. De in dat verband gevorderde dwangsom zal worden afgewezen nu [gedaagde] ter zitting te kennen heeft gegeven vrijwillig aan enige veroordeling te zullen voldoen en de voorzieningenrechter geen aanleiding ziet om hieraan te twijfelen.
4.9.
De onder II. gevorderde machtiging om, voor zover dit nodig blijkt, het vonnis ten uitvoer te leggen met behulp van de sterke arm van politie en justitie vloeit voort uit het bepaalde in de artikelen 556 lid 1 en 557 Rv en zal worden toegewezen.
4.10.
De voorzieningenrechter ziet in de uitkomst van de procedure en het gegeven dat [eiser 3] en [gedaagde] ex-echtgenoten zijn aanleiding om de proceskosten tussen partijen te compenseren, in die zin dat partijen ieder de eigen kosten dragen.
4.11.
Het vonnis zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Nu [eisers] niet hebben gesteld dat en waarom zij exploot willen doen tussen acht uur ’s avonds en zeven uur ’s ochtends of op zondag of een algemeen erkende feestdag, zal de vordering om het vonnis op de voet van artikel 64 Rv op alle dagen en uren uitvoerbaar te verklaren worden afgewezen. Ook de gevorderde uitvoerbaarverklaring van het vonnis op de minuut zal worden afgewezen, nu [eisers] niet de minuut maar een grosse van dit vonnis zullen ontvangen en daarom in zoverre geen belang hebben bij dit verzoek.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
bepaalt dat [gedaagde] uiterlijk op [datum] de woning aan de [adres] dient te ontruimen, te verlaten en verlaten te houden onder afgifte van de sleutels aan [eisers] ,
5.2.
machtigt [eisers] om met behulp van de sterke arm van justitie en politie de tenuitvoerlegging van dit vonnis te bewerkstelligen, indien [gedaagde] in gebreke blijft aan het onder 5.1. van dit vonnis bepaalde te voldoen,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om zich uiterlijk twee weken na [datum] , te weten op [datum] , uit te schrijven van het adres van de woning aan de [adres] in de Basisregistratie Personen van de gemeente [woonplaats] ,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in de zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2022.