Uitspraak
1.De procedure
2.De feiten
3.Het verzoek, het verweer en het (voorwaardelijke) tegenverzoek
4.De beoordeling
[verzoeker] wijst deze uiteenzetting resoluut van de hand en kwalificeert de beschuldigingen van [verweerder] aan het adres van [naam manager] en [naam hr generalist] als ernstig verwijtbaar gedrag.
Dat voert te ver. Partijen verschillen van mening over de achtergronden van de ziekmelding. Het beweerdelijke wanbeleid van [naam manager] speelt echter geen rol in wat [verweerder] verder in deze procedure verweten wordt. De kantonrechter laat deze specifieke omstandigheid, die door beide partijen ook niet in concrete zin is uitgewerkt, dan ook verder buiten beschouwing. Wel duidelijk is dat de kwestie die eind 2020 opspeelde over de vermeende affaire tussen [verweerder] en [naam] (hierna: [naam] ), een inmiddels vertrokken collega, [verweerder] heeft beziggehouden en nog altijd sterk bezighoudt. Dat blijkt ook uit het feit dat die kwestie voor [verweerder] aanleiding vormde om met [medewerker] en [medewerker] in gesprek te gaan. Volgens [verzoeker] was [verweerder] echter uitdrukkelijk geïnstrueerd de zaak met rust te laten. Dat [verweerder] dat niet heeft gedaan, neemt zij hem dan ook bijzonder kwalijk. [verweerder] ontkent van zijn kant dat hem dat op enig moment te verstaan is gegeven. In ieder geval heeft [verzoeker] er niets over vastgelegd. Er kan, nu aanwijzingen daartoe ontbreken, niet van uitgegaan worden dat [verzoeker] aan [verweerder] een spreekverbod heeft opgelegd.
Gelet op de gevoeligheid van de zaak kan op zich wel begrepen worden dat de kwestie [verweerder] hoog zit. Hij heeft de zaak aangezwengeld bij [medewerker] en [medewerker] . Uit de daarover door [medewerker] en [medewerker] opgemaakte gespreksverslagen moet vooral afgeleid worden dat hij op zoek is gegaan naar erkenning voor zijn verhaal. Dat getuigt niet van een professionele houding, zeker niet gelet op zijn leidinggevende positie. Uit de verslagen blijkt verder, dat [verweerder] om zijn verhaal kracht bij te zetten geschermd heeft met informatie die hij van [naam] over [medewerker] en [medewerker] zou hebben gekregen en ook dat hij ze daarmee heeft geconfronteerd. Daarbij slaat [verzoeker] er vooral op aan dat [verweerder] hen geconfronteerd heeft met bij hem bekende wetenschap omtrent hun seksuele geaardheid, maar uit de verklaringen kan niet opgemaakt worden dat het daar om te doen was. Het ging, wederom blijkens de verklaringen, om de informatie op zich ongeacht de seksuele geaardheid. Fraai is het niet dat [verweerder] het nodig vond [medewerker] en [medewerker] met informatie waarvan hij zegt dat die afkomstig is van [naam] te belasten, maar het voert te ver daarin grensoverschrijdend gedrag en ongewenste intimidatie te lezen. Dat het [medewerker] en [medewerker] een onveilig gevoel heeft gegeven, is mede gezien de door hen afgelegde schriftelijke verklaringen te zwaar aangezet. Een en ander had aanleiding moeten zijn voor een goed gesprek. Duidelijk blijkt er immers uit dat de vermeende affaire nog niet door [verweerder] is verwerkt. Volgens hem leefde het verhaal nog op de werkvloer.