ECLI:NL:RBGEL:2022:2605

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 mei 2022
Publicatiedatum
24 mei 2022
Zaaknummer
20/486
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor appartementencomplex in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 16 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een omgevingsvergunning voor de bouw van een appartementencomplex met 11 appartementen. De verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Neder-Betuwe, heeft de vergunning geweigerd op basis van strijd met het bestemmingsplan, aangezien er geen uitwerkingsplan was vastgesteld en er een voorlopig bouwverbod gold. De rechtbank overweegt dat de vereisten van zienswijzen en een verklaring van geen bezwaar buiten toepassing moeten worden gelaten, omdat de Wabo geen ruimte biedt voor dergelijke procedurele voorschriften. De rechtbank concludeert dat de aanvraag niet voldoet aan de beschrijving in hoofdlijnen van het bestemmingsplan en dat het aantal toegestane woningen wordt overschreden. De rechtbank oordeelt dat de weigering van de omgevingsvergunning terecht is, omdat het bouwplan niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ontwikkeling. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond en bevestigt de beslissing van de verweerder.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/486

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. W.J. Bosma),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Neder-Betuwe, verweerder (gemachtigden: mr. J. van Vulpen en mr. M.A. Bullens).

Procesverloop

Bij besluit van 20 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning geweigerd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2022. Namens eiseres is
[eiseres] verschenen met mr. S.T.J. Olierook en mr. W.J. Bosma.
Namens verweerder zijn mr. V.M.L.G. Vaessen, K. Ouburg en M.A.P. Bullens verschenen.

Overwegingen

Waar gaat deze procedure over?
1. Op 1 juli 2019 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een appartementencomplex met 11 appartementen en het aanleggen van een uitweg in het plan [plan] op de locatie [locatie] in [woonplaats]. [1]
1.1.
Het bouwplan ligt binnen de grenzen van de bestemmingsplannen “Kern [woonplaats] 2001” en “Parapluregeling Parkeren”. Het perceel heeft de bestemming “Woondoeleinden (nader uit te werken) II”.
1.2.
Verweerder heeft de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geweigerd omdat de activiteit volgens verweerder in strijd is met het bestemmingsplan “Kern Opheusden 2001” omdat er niet wordt voldaan aan de beschrijving in hoofdlijnen van artikel 7 van de planregels. In dat artikel is onder andere bepaald dat als doelstellingen van het plan ten aanzien van het nieuwe woongebied [plan] (woondoeleinden nader uit te werken II) worden aangemerkt: het realiseren van een woongebied dat qua karakter aansluit op de bestaande kern van Opheusden en dat met directe verbindingen aansluit op het dorp met zijn voorzieningen. Verweerder vindt dat het bouwplan niet binnen het karakter van de bestaande kern Opheusden past. Daarnaast heeft verweerder aangegeven dat sprake is van een voorlopig bouwverbod op grond van artikel 10 van de planregels, aangezien door het college van burgemeester en wethouders geen uitwerkingsplan is vastgesteld.
1.3.
De welstandscommissie heeft in het advies van 29 oktober 2019 geconcludeerd dat het bouwplan niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand.
1.4.
Verweerder wil niet afwijken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12. eerste lid, aanhef en onder a, onder 3° van de Wabo omdat:
  • De gemeenteraad weigert een verklaring van geen bedenkingen te verlenen omdat zij vindt dat het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
  • De locatie niet voldoet aan de typering landelijk wonen en in strijd is met de Structuurvisie 2018.
  • Het bouwplan de stedenbouwkundige structuur van de omgeving ontwricht.
  • In het bestemmingsplan is vastgelegd dat nieuwe ontwikkelingen moeten aansluiten op de bestaande structuur van de omgeving. Dat doet dit plan niet.
Voorbereidingsprocedure
2. Eiseres voert aan dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan. Daarom is ten onrechte de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure toegepast. De gevraagde omgevingsvergunning is daardoor volgens eiseres al van rechtswege verleend zodat het bestreden besluit onbevoegd is genomen.
2.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure van toepassing is. Dit volgt volgens verweerder uit artikel 3.10, onder a en e van de Wabo. De aanvraag is volgens verweerder in strijd met het bestemmingsplan en de redelijke eisen van welstand. Omdat er niet binnenplans of met de kruimelregeling kan worden afgeweken van het bestemmingsplan heeft verweerder beoordeeld of kan worden afgeweken met artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° van de Wabo. Op die procedure is de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing.
2.2.
Om te kunnen beoordelen of verweerder de juiste voorbereidingsprocedure heeft gevolgd zal de rechtbank eerst moeten beoordelen of de aanvraag past binnen het bestemmingsplan. Als de aanvraag niet past binnen het bestemmingsplan zal worden beoordeeld of van het bestemmingsplan kan worden afgeweken en welke voorbereidingsprocedure daarvoor van toepassing is.
Is het voorlopig bouwverbod van toepassing?
3. Eiseres voert aan dat het bouwverbod zoals opgenomen in artikel 10, tweede lid, onder 3 van de planvoorschriften buiten toepassing moet blijven omdat het geen inhoudelijke, maar slechts procedurele voorschriften bevat. De enige beperking is een zienswijzeprocedure en dat van Gedeputeerde Staten een verklaring van geen bezwaar is ontvangen. Deze procedurele voorschriften vormen een aanvulling op de procedurele bepalingen die op grond van de Wabo op de behandeling van een aanvraag van toepassing zijn. De Wabo biedt daar echter geen ruimte voor.
3.1.
In artikel 10 van de planregels staat:
1 doeleinden
De gronden op de plankaart aangewezen voor “woondoeleinden (nader uit te werken) I en II” zijn bestemd voor:
a woningen (...)
2 nader uit te werken
1 Burgemeester en wethouders werken de in lid 1 omschreven bestemming nader uit met toepassing van het bepaalde in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
2 Bij de nadere uitwerking als bedoeld in sub 1 worden de volgende voorwaarden in acht genomen:
b op de gronden aangewezen voor “woondoeleinden (nader uit te werken) II” mag het aantal woningen maximaal 123 bedragen;
(...)
3 Zolang en voor zover de in sub 1 bedoelde nadere uitwerking nog niet van kracht is geworden mogen bouwwerken slechts worden gebouwd indien belanghebbenden in de gelegenheid zijn gesteld hun zienswijze kenbaar te maken en van Gedeputeerde Staten een verklaring van geen bezwaar ter zake is ontvangen.
3.2.
Vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) is dat het opnemen van een bouwverbod bij een uit te werken bestemming ertoe strekt dat geen omgevingsvergunningen voor het bouwen behoeven te worden verleend zolang er geen uitwerkingsplan is. Zonder zo'n verbod zouden in de uitwerkingsregels passende aanvragen van omgevingsvergunningen voor het bouwen gehonoreerd moeten worden, terwijl er nog geen uitwerkingsplan is. Dit zou de bedoeling van de uit te werken bestemming om de gedetailleerde, planologische invulling nader te bepalen, doorkruisen. De Afdeling acht het daarom in beginsel niet onredelijk dat de raad in afwachting van het uitwerkingsplan een bouwverbod in de planregels opneemt. [2]
3.3.
De rechtbank stelt vast dat een uitwerkingsplan voor de voorliggende locatie ontbreekt. In artikel 10, derde lid van de planregels is een bouwverbod opgenomen om te voorkomen dat er in afwachting van de genoemde ontwikkelingen ongewenste dingen gebeuren. In het verbod staat dat bouwwerken slechts mogen worden gebouwd indien belanghebbenden in de gelegenheid zijn gesteld hun zienswijze kenbaar te maken en van Gedeputeerde Staten een verklaring van geen bezwaar ter zake is ontvangen. Zoals eiseres terecht opmerkt voorziet de Wabo in een geval als dit niet in een regeling waarbij zienswijzen en een verklaring van geen bezwaar van Gedeputeerde Staten vereist zijn. De planvoorschriften moeten op dit punt dan ook buiten toepassing worden gelaten. [3]
3.4.
Dit laat echter onverlet dat het nog altijd aan verweerder is om te beoordelen of een concreet bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan en of hij daar medewerking aan wil verlenen. Voor zover eiseres betoogt dat verweerder bij het vervallen van de procedurele voorschriften van het bouwverbod geen ruimte meer heeft om de aanvraag te weigeren, volgt de rechtbank dat niet. Dit kan niet uit de formulering van het bouwverbod worden afgeleid. Daarbij merkt de rechtbank op dat de lezing van eiseres ertoe zou leiden dat bij een concrete aanvraag zonder dat een uitwerkingsplan tot stand is gekomen, verweerder geen mogelijkheid zou hebben zelf een afweging te maken. Slechts Gedeputeerde Staten zouden de mogelijkheid hebben een ontwikkeling tegen te gaan, door een verklaring van geen bezwaar te weigeren. Dit strookt niet met het karakter van het bestemmingsplan waarbij het initiatief voor het uitwerken van de bestemming nu juist bij verweerder is gelegd.
3.5.
Dit betekent dat verweerder ook een bouwplan dat is ingediend zonder dat een uitwerkingsplan voor het betreffende deel tot stand is gekomen kan toetsen. De vraag is dan aan welke voorschriften in het bestemmingsplan verweerder een dergelijke aanvraag kan toetsen. Naar het oordeel van de rechtbank dient daarbij uitgangspunt te zijn dat de planwetgever aan verweerder de ruimte heeft gegeven om, binnen bepaalde begrenzingen, tot een wenselijke uitwerking te komen. Deze grenzen dienen dan onverkort te gelden als verweerder, voordat een dergelijk uitwerking tot stand is gekomen, een concrete aanvraag moet toetsen.
3.6.
Verweerder heeft de aanvraag getoetst aan de beschrijving in hoofdlijnen en het in artikel 10, tweede lid genoemde maximum van 123 toegestane woningen, en geconcludeerd dat het bouwplan daarmee in strijd is. Eiseres betwist dat de beschrijving in hoofdlijnen en artikel 10, tweede lid van de planvoorschriften normen bevatten waaraan getoetst kan worden.
Kan aan de beschrijving in hoofdlijnen worden getoetst?
4. Eiseres voert aan dat een voorschrift uit de beschrijving in hoofdlijnen uitsluitend een rechtstreekse toetsingsnorm kan zijn als dat voorschrift voldoende concreet en objectief bepaalbaar is. De neergelegde doelstelling in artikel 7, derde lid, onder 2 van de planvoorschriften is volgens eiseres niet concreet en evenmin objectief bepaalbaar. Er is sprake van een doelstelling die wordt nagestreefd, daarom kan geen sprake zijn van een norm waaraan een bouwplan getoetst kan worden.
4.1.
De rechtbank volgt het betoog van eiseres niet. Doorslaggevend is dat artikel 7, tweede lid ("status van de beschrijving in hoofdlijnen"), van de planregels bepaalt dat de beschrijving op hoofdlijnen in de eerste plaats een toetsingsfunctie heeft. Het gestelde in de beschrijving op hoofdlijnen dient volgens het tweede lid, onder 1, uitdrukkelijk door het gemeentebestuur te worden betrokken bij zowel (a) de beoordeling van aanvragen om bouwvergunning als (b) de beoordeling van activiteiten die slechts toelaatbaar zijn op grond van een (…) uitwerking van het plan. Hoewel uit de tekst van artikel 7, tweede lid, onder 1, bij b) niet direct duidelijk is dat verweerder ook bij het maken van een uitwerkingsplan zelf gebruik moet maken van de beschrijving in hoofdlijnen volgt dat wel uit de toelichting bij artikel 7.
4.2.
Nu verweerder bij de formulering van een uitwerkingsplan gebonden is aan de omschrijving in hoofdlijnen, kan hij een concrete aanvraag in afwachting daarvan, ook aan die omschrijving toetsen. Artikel 7, tweede lid, onder 1, van de planregels is ook met deze uitleg in overeenstemming. Daarin is immers bepaald dat de beschrijving in hoofdlijnen een toetsingsfunctie heeft bij aanvragen om een bouwvergunning.
4.3.
De doelstellingen, voor zover die betrekking hebben op woongebied [plan], zijn ook voldoende concreet om als toetsingskader te dienen bij aanvragen die zijn ingediend voordat een uitwerkingsplan in werking is getreden. De doelstellingen zijn geformuleerd in artikel 7, derde lid, onder 2, onder a-c van de planregels. Onder a) staat dat als doelstelling van het plan ten aanzien van het nieuwe woongebied [plan] (“woondoeleinden nader uit te werken II” (...)) wordt aangemerkt het realiseren van een woongebied dat qua karakter aansluit op de bestaande kern van Opheusden en dat met directe verbindingen aansluit op het dorp met zijn voorzieningen. Voor het maken van een uitwerkingsplan of het toetsen van een concrete aanvraag in afwachting van een dergelijk plan is deze beschrijving in hoofdlijnen voldoende concreet.
4.4.
Het betoog van eiseres met betrekking tot “nastreven” treft geen doel. Immers het woord `nastreven' wordt enkel gebruikt in het tweede lid, onder 2 van artikel 7 van de planregels. Dit onderdeel ziet niet op de toetsingsfunctie maar op de afstemmingsfunctie van de beschrijving in hoofdlijnen. Met het oog op de afstemmingsfunctie wordt in onderdeel 2 gesteld dat de doelstellingen niet alleen met dit bestemmingsplan, maar met alle de gemeente ten dienste staande instrumenten zullen worden nagestreefd. De beroepsgrond slaagt niet.
Is de aanvraag in strijd met de beschrijving in hoofdlijnen?
5.1.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de realisering van een appartementencomplex met acht bouwlagen (7 woonlagen met plint), bestaande uit 11 appartementen, de stedenbouwkundige structuur van de omgeving ontwricht. De structuur en opzet van de Hamsestraat, die de basis is geweest voor de ontginning van de omgeving en de toon heeft gezet voor de verdere, meer recente ontwikkeling van het gebied in de vorm van [plan], wordt volledig genegeerd. Dit zorgt niet alleen voor een onaangename en vervreemdende ruimtelijke ervaring voor de bezoeker van de omgeving, maar ook voor een aantasting van de leefbaarheid van [plan] als gevolg van een significante aantasting van het woongenot van omwonenden, bewoners van de al gerealiseerde plandelen van [plan] en bewoners van de Hamsestraat en omgeving. Binnen [plan] is gekozen voor een landelijke woonomgeving met grondgebonden woningen. Het woningtype dat met de aanvraag wordt beoogd leidt tot inkijk op omliggende percelen en woningen en is niet passend binnen de stedenbouwkundige structuur van de omgeving.
Er wordt dus niet voldaan aan de voorwaarde uit de beschrijving op hoofdlijnen uit het bestemmingsplan dat het moet gaan om het realiseren van een woongebied dat qua karakter aansluit op de bestaande kern van Opheusden en dat met directe verbindingen aansluit op het dorp met zijn voorzieningen.
5.2.
De rechtbank volgt dit standpunt. Een appartementencomplex van acht bouwlagen (7 woonlagen met plint) sluit qua karakter en woningtype niet aan op de bestaande kern van Opheusden. Eiseres heeft ook geen concrete aanknopingspunten aangeleverd voor het oordeel dat een dergelijk complex wel op de bestaande kern aansluit. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder tot de conclusie heeft kunnen komen dat de aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan.
De beroepsgrond slaagt niet.
Kan aan artikel 10, tweede lid van de planvoorschriften worden getoetst?
6. Eiseres voert verder aan dat artikel 10, tweede lid van de planvoorschriften voorschrijft hoe verweerder de in het eerste lid aangegeven bestemming nader moet uitwerken. Dit is daarom geen bindende bepaling voor eiseres. Het zijn geen bouwvoorschriften die bij de beoordeling van het bouwplan moeten worden toegepast. Dit wordt volgens eiseres onderstreept in artikel 6 van de planvoorschriften waar staat dat bebouwing alleen hoeft te voldoen aan de in de planvoorschriften gestelde bouwvoorschriften.
6.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat gelet op de uitspraak van de Afdeling van
9 februari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP3700 ingeval van buiten toepassing laten van het voorlopig bouwverbod moet worden teruggevallen op de voorschriften uit artikel 10, lid 1 en lid 2 van de planvoorschriften. De uitleg van eiseres zou ertoe leiden dat geen enkel voorschrift meer geldt op de locatie, hetgeen volgens burgemeester en wethouders een onredelijke uitleg zou zijn.
6.2.
Zoals hiervoor overwogen dient verweerder een concrete aanvraag die is ingediend voordat een uitwerkingsplan tot stand is gekomen, te toetsen aan dezelfde criteria die hij in acht had moeten nemen bij het opstellen van een uitwerkingsplan. In artikel 10, tweede lid, sub 2, onder b, van de planregels staat dat op de gronden aangewezen voor “woondoeleinden (nader uit te werken) II” het aantal woningen maximaal 123 mag bedragen. Dit diende verweerder dus in acht te nemen bij het uitwerken van het bestemmingsplan, zodat verweerder dit ook in acht dient te nemen bij het toetsen van deze aanvraag.
Is de aanvraag in strijd met artikel 10, tweede lid, van de planvoorschriften?
7. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat binnen het uitwerkingsgebied maximaal 123 woningen mogen worden gebouwd en dat dit maximum is bereikt. Daarom is de aanvraag ook op dit punt in strijd met de planvoorschriften.
Het betoog van eiseres dat het maximum aantal woningen van 123 slechts geldt voor het uitwerkingsgebied waarop het bestemmingsplan "Kom Opheusden" nog van toepassing is of waarvoor op grond van dat plan een uitwerkingsplan van kracht is volgt de rechtbank niet. Aansluiting moet worden gezocht bij de letterlijke tekst van artikel 10 van de planvoorschriften, op grond waarvan op de gronden aangewezen voor "woondoeleinden (nader uit te werken) II" het aantal woningen maximaal 123 mag bedragen. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat planregels omwille van de rechtszekerheid letterlijk moeten worden uitgelegd. De enige uitleg die aan artikel 10, eerste lid en tweede lid, van de planvoorschriften kan worden gegeven, is dat binnen het gehele uit te werken gebied maximaal 123 woningen worden toegestaan. Een overschrijding van dit aantal kan niet worden gefaciliteerd met de onderhavige uitwerkingsbevoegdheid. Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de woningen die onder een ander planologisch regime mogelijk zijn gemaakt binnen het bestemmingsvlak ook meetellen omdat er anders meer woningen in het bestemmingsvlak gerealiseerd kunnen worden dan bedoeld is. De beroepsgrond slaagt niet.
Welke voorbereidingsprocedure is van toepassing?
8. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de aangevraagde omgevingsvergunning niet past binnen het bestemmingsplan. Als verweerder de omgevingsvergunning wel wil verlenen dan moet dat met toepassing van artikel 2.12. eerste lid, aanhef, onder a, onder 3° van de Wabo. Op deze afwijkingsmogelijkheid is volgens artikel 3.10, eerste lid, onder a, van de Wabo de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing. Dat betekent dat geen vergunning van rechtswege is ontstaan. De beroepsgrond slaagt niet.
Beroep niet tijdig
9. Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure van toepassing is het beroep van eiseres voor zover dat ziet op het niet tijdig bekend maken van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning ongegrond.
Buitenplanse afwijking
10. De beslissing om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo een omgevingsvergunning te verlenen voor een project dat in strijd is met een bestemmingsplan, is een bevoegdheid van verweerder. Gelet op de aanhef van dit artikel mag het project niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. Verder geldt dat verweerder beleidsruimte heeft bij de beslissing of hij gebruik maakt van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan. De bestuursrechter toetst of verweerder bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
karakter
10.1.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de aanvraag niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Verweerder heeft daarvoor verwezen naar de geweigerde verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad van 20 februari 2020 en deze weigering aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. Daarin is overwogen dat in de woonwijk [plan] wordt voorzien in een vorm van landelijk wonen. Dat is vastgelegd in de “Structuurvisie Neder-Betuwe 2018”, waarin voor de uitbreiding van de woonwijk [plan] is bepaald dat de typering van het woonmilieu landelijk wonen is. Deze vorm van wonen is gerealiseerd in [plan], onder andere aan de nabijgelegen [locatie]. Ook het bestaande woongebied aan de Hamsestraat typeert zich door een landelijk karakter met eengezinswoningen (laagbouw) met tuinen. Het realiseren van hoogbouw is enkel voorbehouden aan enkele centra van de kernen waar de onderhavige locatie ruim buiten ligt. Het bouwen van een appartementencomplex van acht bouwlagen (zeven woningen met plint) op deze locatie voldoet niet aan de typering landelijk wonen en is in strijd met de Structuurvisie 2018. (...) Daarnaast leidt de bouw van het appartementencomplex tot onaanvaardbare aantasting van het woongenot en de privacy van bewoners van bestaande woningen.
Tot slot is in het bestemmingsplan vastgelegd dat nieuwe ontwikkelingen moeten aansluiten op de bestaande structuur van de omgeving. De aangevraagde activiteit wijkt af van de bestaande structuur van de omgeving, doordat het aangevraagde bouwwerk beduidend hoger is dan de bestaande woningen. Daarom is de aanvraag niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening.
10.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee afdoende gemotiveerd waarom een appartementencomplex van acht bouwlagen niet passend is op die locatie en het bouwplan dus niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Reeds hierom komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder de aangevraagde omgevingsvergunning heeft kunnen weigeren. De vraag of verweerder het negatieve welstandsadvies heeft kunnen tegenwerpen behoeft om die reden geen bespreking meer.
Weigering uitwegvergunning
11. Verweerder heeft de aangevraagde uitwegvergunning geweigerd omdat niet wordt voldaan aan artikel 2:12, tweede lid, onder a van de Algemene Plaatselijke Verordening omdat door de huidige vormgeving van de uitweg de indruk kan worden gewekt dat de weg doorloopt. Om dit te voorkomen dienen de bochtstralen te worden aangepast. Ook worden er geen inritblokken toegepast terwijl dit wel noodzakelijk is in verband met kenbaar maken van de voorrangssituatie (inritconstructie volgens richtlijnen). Verweerder heeft besloten om de tekening van de uitweg niet te laten aanpassen omdat de omgevingsvergunning voor het bouwen van het appartementencomplex wordt geweigerd.
11.1.
Eiseres voert aan dat de vergunning voor het aanleggen van een uitweg niet geweigerd mag worden, zeker niet zonder eiseres eerst in de gelegenheid te stellen om het ontwerp aan te passen. Eiseres betwist primair dat de vormgeving van de uitrit onveilig is en geeft daarnaast aan dat zijn in de gelegenheid had moeten worden gesteld om de vormgeving aan te passen voordat het bestreden besluit genomen werd.
11.2.
De rechtbank acht voldoende onderbouwd dat de uitweg nog aanpassing vergde. Strikt genomen had verweerder eiser daartoe in de gelegenheid moeten stellen.
Gelet op de weigering van de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van het appartementencomplex en het feit dat het beroep tegen de omgevingsvergunning ongegrond is, volgt de rechtbank verweerder echter in het standpunt dat het geen nut had om eiseres in de gelegenheid te stellen de vormgeving aan te laten passen. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
12. Verweerder heeft de aangevraagde omgevingsvergunning kunnen weigeren.
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig bekend maken van een omgevingsvergunning van rechtswege ongegrond;
  • verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in tegenwoordigheid
van mr. M.H. Dijkman, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
De griffier is niet in de gelegenheid om
de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.De aanvraag ziet op de activiteiten artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, c en artikel 2.2., eerste lid, aanhef en onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 9 februari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP3700 en 13 september 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AY8107.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 5 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY5087.