ECLI:NL:RBGEL:2022:2572

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
23 mei 2022
Zaaknummer
C/05/392401 / HA ZA 21-428
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medewerking aan ontbinding van een religieus huwelijk en onrechtmatige daad

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 18 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw en een man over de ontbinding van hun islamitisch huwelijk. De vrouw, eiseres in conventie, vorderde dat de man, gedaagde in conventie, zou meewerken aan de ontbinding van hun religieuze huwelijk. De vrouw stelde dat de man onrechtmatig handelde door geen medewerking te verlenen, waardoor zij in haar sociale en culturele omgeving nog als gehuwd werd gezien, ondanks dat zij al enkele jaren uit elkaar waren. De rechtbank oordeelde dat de man onrechtmatig handelde door zijn medewerking te weigeren, aangezien dit de vrouw belemmerde in haar mogelijkheden om haar leven opnieuw in te richten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw door het voortbestaan van het religieuze huwelijk in haar rechten en vrijheden werd beperkt, en dat de weigering van de man om mee te werken aan de ontbinding niet gerechtvaardigd was. De rechtbank heeft de man veroordeeld om binnen drie dagen na betekening van het vonnis zijn medewerking te verlenen aan de ontbinding van het islamitisch huwelijk, onder verbeurte van een dwangsom van € 500 per dag bij verzuim, met een maximum van € 50.000. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team familie en jeugd
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/392401 / HA ZA 21-428
Vonnis van 18 mei 2022
in de zaak van
[naam 1], hierna de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M. Cortet te Utrecht,
tegen
[naam 2], hierna de man,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. E. Gürcan te Arnhem.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van de vrouw,
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie van de man,
  • het tussenvonnis van 24 november 2021.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 april 2022. Daarbij zijn partijen en hun advocaten verschenen.

2.De feiten

2.1.
Beide partijen hebben de Nederlandse nationaliteit. De man stelt dat partijen daarnaast ook de Marokkaanse nationaliteit bezitten.
2.2.
Partijen zijn op [datum] in [plaats] een islamitisch huwelijk met elkaar aangegaan.
2.3.
Partijen hebben samen drie kinderen:
  • [kind 1], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
  • [kind 2], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
  • [kind 3], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] .

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- De man te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van het vonnis zijn medewerking te verlenen aan de ontbinding van het religieus huwelijk van partijen door aan de vrouw per aangetekende post een door hem ondertekende brief te sturen met de tekst:
“Ondergetekende, de heer [naam 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , wonende te [adres] , verklaart hierbij te scheiden van [naam 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , wonende te [adres] , en verleent haar hierbij de drievoudige onherroepelijke islamitische scheiding: anti taliq, anti taliq, anti taliq (jij bent gescheiden, jij bent gescheiden, jij bent gescheiden).”
althans een zodanige handeling te verrichten als volgens het Soennitische religieuze recht noodzakelijk is om het religieus huwelijk tussen partijen te ontbinden.
  • De man te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 500, althans een in goede justitie te bepalen dwangsom, voor iedere dag dat hij verzuimt aan het hiervoor gevorderde te voldoen, met een maximum van € 50.000,
  • De man te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen de nakosten, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, met bepaling dat indien de man het bedrag aan proceskosten niet heeft voldaan binnen veertien dagen na dagtekening, althans betekening van het vonnis, vanaf de vijftiende dag over het bedrag aan proces- en nakosten de wettelijke rente is verschuldigd tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2.
De man voert verweer en vordert:
In conventie:
- de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen, dan wel deze af te wijzen.
In reconventie:
- de vrouw te veroordelen in de kosten van het geding, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten met ingang van 8 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis.

4.De standpunten van partijen

Standpunt van de vrouw

4.1.
De vrouw stelt dat er sprake is van een onrechtmatige daad. De man wil, tegen de wil van de vrouw, niet zijn medewerking verlenen aan de ontbinding van het tussen partijen gesloten religieuze huwelijk. De feitelijke gevolgen hiervan leveren volgens de vrouw een onrechtmatigde daad jegens haar op. Zij stelt dat het religieuze huwelijk binnen haar culturele en sociale omgeving een feitelijke belemmering oplevert om een nieuwe relatie aan te gaan of opnieuw te trouwen. Zij loopt het risico dat zij beschuldigd wordt van overspel als zij wel een relatie zou aangaan. Ook vreest zij dat de man rechten over de kinderen opeist die hem naar Nederlands recht niet toekomen, wanneer zij naar een islamitisch land reist. De gevolgen van het voortbestaan van het religieus huwelijk vormt kort gezegd een inbreuk op haar rechten en vrijheden. Zij verwijst daarbij naar artikel 8 en 12 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Standpunt van de man
4.2.
De man wil niet meewerken aan de ontbinding van het islamitisch huwelijk van partijen, omdat dit ingaat tegen zijn geloofsovertuiging. Er zijn volgens hem naar islamitisch recht geen gronden voor een scheiding. Ook betwist hij dat de vrouw hinder ondervindt van het religieuze huwelijk, omdat het huwelijk van partijen niet is geregistreerd en niet bekend is in het buitenland. De man betwist dat de culturele belemmering die de vrouw stelt te ervaren voor het aangaan van een nieuwe relatie wordt weggenomen bij toewijzing van haar vorderingen. Toewijzing maakt dat er sprake is van een gedwongen scheiding en zo’n scheiding is niet rechtsgeldig volgens de islamitische doctrine. De omgeving van de vrouw is hiervan op de hoogte en zal haar daarom alsnog als gehuwd beschouwen. De man vreest bovendien dat hij zonder de verbinding tussen partijen via een islamitisch huwelijk door de vrouw uit het leven van de kinderen zal worden geweerd.

5.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht

5.1.
Vanwege de internationale aspecten van de zaak heeft de rechter ambtshalve onderzocht of de Nederlandse rechter bevoegd is om van de vordering kennis te nemen en indien dat het geval is, welk recht daarop van toepassing is. De rechter neemt daarbij in aanmerking dat de vrouw haar vordering baseert op een onrechtmatige daad. Omdat beide partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben en de vordering gebaseerd is op een onrechtmatige daad waarvan de schade zich in Nederland voordoet, heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht en moet op de vordering Nederlands recht toegepast worden.
Wettelijk kader
5.2.
De Hoge Raad heeft in een arrest van 22 januari 1982 (NJ 1882/489) aanvaard dat de weigering van een man het nodige te doen om tot een religieuze echtscheiding te komen, onrechtmatig kan zijn wanneer deze weigering in strijd is met de zorgvuldigheid die de man in het maatschappelijk verkeer jegens de vrouw in acht behoort te nemen. De man kan op de grondslag van een onrechtmatige daad, eventueel op straffe van een dwangsom, in rechte worden veroordeeld zijn medewerking te verlenen aan de religieuze echtscheiding. Of de weigering van de man om mee te werken aan een religieuze echtscheiding een onrechtmatige gedraging oplevert, hangt af van de omstandigheden van het geval. Tot die omstandigheden behoort de mate waarin de vrouw bij het uitblijven van een religieuze echtscheiding in haar verdere levensmogelijkheden wordt beperkt. Verder is van belang de aard en het gewicht van de bezwaren die bij de man tegen het verlenen van zijn medewerking bestaan. Ten slotte moet rekening worden gehouden met de kosten die aan de medewerking van de man zijn verbonden, zulks mede in verband met de vermogenspositie van partijen en de eventuele bereidheid van de vrouw deze kosten geheel of ten dele voor haar rekening te nemen.
Is er sprake van onrechtmatig handelen?
5.3.
De vrouw stelt dat de man onrechtmatig handelt door geen medewerking aan de ontbinding van het religieus huwelijk naar islamitisch recht te verlenen. De vraag die eerst voorligt, is of de vrouw door het voortbestaan van het religieus huwelijk in haar rechten en vrijheden wordt beperkt. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. De man betwist dat de vrouw de gevolgen van het huwelijk ondervindt bij het reizen naar islamitische landen, maar hij heeft erkend dat de vrouw deze negatieve gevolgen in Nederland in ieder geval wel ondervindt. De man benoemt zelf dat de vrouw binnen haar netwerk als gehuwd wordt gezien en stelt zelfs dat een gedwongen medewerking aan de ontbinding van het huwelijk dit niet anders zal maken. Hij stelt dat de vrouw ook dan nog in haar culturele en sociale omgeving als gehuwd wordt gezien. Dit vindt de rechtbank al voldoende om te spreken van een beperking van het recht van de vrouw om haar privéleven naar eigen inzicht in te richten.
Is de inbreuk gerechtvaardigd?
5.4.
Vervolgens moet beoordeeld worden of de inbreuk op het recht van de vrouw in de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd kan worden. De rechtbank oordeelt dat dit niet het geval is. De rechtbank zal uitleggen hoe zij tot dit oordeel komt.
5.5.
De man heeft onvoldoende omstandigheden gesteld die maken dat deze inbreuk op de vrijheid van de vrouw gerechtvaardigd zou zijn. Voor het behoud van de band met zijn kinderen zijn andere (al dan niet juridische) mogelijkheden dan het gevangen houden van de vrouw in het religieuze huwelijk. Er is al hulpverlening betrokken bij partijen om hen te helpen bij het maken van afspraken over de kinderen.
5.6.
De man stelt verder gerechtigd te zijn om zijn medewerking aan de ontbinding te weigeren, omdat er naar islamitisch recht niet is voldaan aan de gronden voor een scheiding. Daarmee miskent de man dat in deze zaak niet de ontbinding van het huwelijk zelf voorligt, maar enkel het onthouden van zijn medewerking. De rechtbank hoeft daarom ook niet te toetsen of er naar islamitisch recht reden is voor een scheiding. Dat de vrouw destijds zelf bewust heeft gekozen voor een islamitisch huwelijk maakt dit oordeel niet anders.
5.7.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de geloofsovertuiging van de man niet zwaarder weegt dan het recht van de vrouw om haar eigen leven in te richten. Daarbij weegt de rechtbank ook mee dat partijen al sinds juni 2020 hun affectieve relatie hebben verbroken, na een eerdere verzoeningspoging.
De dwangsom
5.8.
De rechtbank zal de vordering van de vrouw ten aanzien van de dwangsom toewijzen. De man is zeer stellig in zijn weigering om mee te werken aan de ontbinding. De rechtbank is daarom van oordeel dat een financiële prikkel op zijn plaats is. De man heeft verweer gevoerd tegen de hoogte van de dwangsom, maar heeft niet nader onderbouwd waarom de gevraagde dwangsom buitensporig of onevenredig is. De rechtbank wijst de vordering van de vrouw daarom toe.
Proceskostenveroordeling
5.9.
Omdat partijen ex-partners zijn, zal de rechtbank de proceskosten tussen partijen op de voet van artikel 237, eerste lid tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Door beide partijen zijn geen bijzondere feiten of omstandigheden gesteld die aanleiding geven om van het wettelijke uitgangspunt af te wijken. De procedure vloeit namelijk voort uit het verbreken van de relatie tussen partijen.

6.De beslissing

De rechtbank:
in conventie en in reconventie
6.1.
veroordeelt de man om mee te werken aan ontbinding van het islamitisch huwelijk tussen partijen en om binnen drie dagen na betekening van het vonnis aan de vrouw per aangetekende post een door hem ondertekende brief te sturen met de tekst:
“Ondergetekende, de heer [naam 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , wonende te [adres] , verklaart hierbij te scheiden van [naam 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , wonende te [adres] , en verleent haar hierbij de drievoudige onherroepelijke islamitische scheiding: anti taliq, anti taliq, anti taliq (jij bent gescheiden, jij bent gescheiden, jij bent gescheiden).”
althans een zodanige handeling te verrichten als volgens het Soennitische religieuze recht noodzakelijk is om het religieus huwelijk tussen partijen te ontbinden,
6.2.
onder verbeurte van een dwangsom van € 500 voor iedere dag dat de man verzuimt aan onder 6.1 genoemde te voldoen, met een maximum van € 50.000;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. E.L. de Jongh en in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2022.