ECLI:NL:RBGEL:2022:2569

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
23 mei 2022
Zaaknummer
C/05/388220 / HZ ZA 21-184
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de berekening van de legitieme portie in een nalatenschap met betrekking tot goud en contanten

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 25 mei 2022 een eindvonnis gewezen na een tussenvonnis van 2 februari 2022. De zaak betreft de berekening van de legitieme portie van de eiser in de nalatenschap van de erflater, waarbij de waardering van goud en contanten centraal staat. De peildatum voor de waardering is vastgesteld op 27 mei 2015, de datum van overlijden van de erflater. De eiser en gedaagde sub A hebben verschillende standpunten ingenomen over de waarde van het goud en de aanwezige contanten op de peildatum. De rechtbank heeft vastgesteld dat er 323,91 gram goud aanwezig was met een waarde van € 11.287,22. De gedaagde sub A heeft betoogd dat er nauwelijks contanten aanwezig waren, terwijl de eiser stelt dat er € 4.673,14 aan contanten aanwezig was. De rechtbank heeft uiteindelijk het bedrag aan aanwezige contanten vastgesteld op € 800,00. De totale nalatenschap is berekend op € 356.173,82, wat leidt tot een legitieme portie van € 22.254,99 voor de eiser. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is openbaar uitgesproken door mr. M.M.K.J. Steketee.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/388220 / HZ ZA 21-184
Vonnis van 25 mei 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. P.M. Boiten te Hendrik-Ido-Ambacht,
tegen

1.[gedaagde sub A] ,

wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
gedaagde,
advocaat mr. L.D.M. Rubens-Snijders te Nijmegen,
2.
[gedaagde sub B]
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
niet verschenen
3.
[gedaagde sub C]
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
niet verschenen.
Eiser zal hierna (ook) [eiser] genoemd worden. Gedaagden zullen (ook) [gedaagde sub A] , [gedaagde sub B] en [gedaagde sub C] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 2 februari 2022
  • de akte van [gedaagde sub A] van 1 maart 2022
  • de akte van [eiser] van 5 april 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis van 2 februari 2022 zijn partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over hoe het op de peildatum aanwezige goud moet worden gewaardeerd evenals over de wijze waarop kan worden bepaald hoeveel contanten er aanwezig waren op de peildatum. De peildatum is 27 mei 2015, de datum van overlijden van erflater.
Goud
2.2.
[gedaagde sub A] voert aan dat niet meer te achterhalen is wat de waarde van het goud was op het moment van het overlijden van erflater. De gegevens zijn volgens [gedaagde sub A] niet beschikbaar. [gedaagde sub A] voert daarbij aan dat bij de aankoop in 2015 ook zilver is gekocht. Zij stelt dat moet worden uitgegaan van de aankoopprijs van het goud omdat de waarde op de peildatum niet meer te achterhalen is.
2.3.
[eiser] stelt dat de goudprijs volgens de website [website] op 22 november 2013 € 29,6053 per gram was. Volgens dezelfde website bedroeg de goudprijs per gram op 22 januari 2015 € 36,3361 en op 29 mei 2015 € 34,8486. Op basis van deze prijzen berekent [eiser] dat er in 2013 129,42 gram is gekocht. [eiser] betwist dat er in 2015 ook zilver is gekocht en berekent op basis van de goudwaarde in 2015 dat toen 194,95 gram goud is gekocht. Op de peildatum was er derhalve 323,91 gram goud aanwezig met een waarde van € 11.287,22 (323,91 gram × € 34,8468).
2.4.
De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van [gedaagde sub A] dat er op 22 januari 2015 niet alleen goud maar ook zilver is gekocht. Zij heeft dit standpunt niet eerder dan in de akte van 1 maart 2022 ingenomen en bovendien ontbreekt iedere nadere onderbouwing. Daarbij geldt dat in het tussenvonnis reeds is overwogen dat goud aanwezig was. Bij akte dienden partijen zich nog slechts uit te laten over een waarderingsmethode van het goud en de contanten. [gedaagde sub A] had eerder, bijvoorbeeld bij dupliek, moeten aanvoeren dat er ook zilver is gekocht. Dat zij dit heeft nagelaten komt voor haar rekening en risico, de rechtbank gaat hier dus aan voorbij.
Dan resteert de waardering van het aanwezige goud. [eiser] heeft een waarderingsmethode voorgesteld die de rechtbank niet onjuist of onredelijk voorkomt. In het vonnis van 2 februari 2022 heeft de rechtbank al overwogen dat een waardering op basis van een goudprijs per gram voor de hand ligt. Bovendien heeft [gedaagde sub A] geen ander voorstel gedaan voor waardering per peildatum dan aansluiting zoeken bij de aankoopprijs. Dit doet geen recht aan het uitgangspunt dat de nalatenschap moet worden gewaardeerd per datum overlijden. De rechtbank volgt derhalve de waardering zoals gesteld door [eiser] en stelt de waarde van het goud vast op € 11.287,22.
Contanten
2.5.
[gedaagde sub A] voert aan dat er nauwelijks nog pinopnames zijn gedaan van de gezamenlijke rekening omdat zij het geld dat zij verdiende met haar onderneming gebruikte voor haar levensonderhoud. Er werden daarnaast veel boodschappen voor de huishouding gedaan bij de groothandel zodat die boodschappen zijn verantwoord in de kosten van de aankopen voor haar werkzaamheden/onderneming. Er waren geen grote bedragen aan contanten aanwezig, maar hooguit enkele honderden euro’s, aldus [gedaagde sub A] .
2.6.
[eiser] voert aan dat uit de bankrekeningafschriften blijkt dat [gedaagde sub A] jaarlijks voor duizenden euro’s inkocht voor haar onderneming, bijvoorbeeld € 4.891,22 in 2014 en € 1.922,75 tot mei 2015. Het totaalbedrag van 2012 tot mei 2015 is € 18.996,76. Daartegenover staan inkomsten die contant werden ontvangen. De aanwezige contanten moeten hoger zijn geweest dan de uitgaven aangezien de onderneming van [gedaagde sub A] winst boekte, aldus [eiser] . [eiser] stelt primair dat er € 4.673,14 aan contanten aanwezig was op 27 mei 2015, zodat de legitieme portie uitkomt op € 45.000,00. Subsidiair stelt [eiser] dat er € 1.044,00 aanwezig was, het maximale bedrag aan contanten dat iemand belastingvrij in huis mag hebben.
2.7.
De rechtbank volhardt in haar oordeel in het vonnis van 2 februari 2022 dat als onderdeel van de nalatenschap contanten aanwezig waren. In haar laatste akte heeft [gedaagde sub A] dit ook niet bestreden maar erkend. Het bewijsaanbod van [eiser] dat ziet op de stelling dat contanten aanwezig waren op de datum van overlijden van erflater behoeft derhalve geen nadere behandeling.
Partijen twisten over het bedrag aan contanten. Uitgangspunt blijft dat op [eiser] de stelplicht en de bewijslast rust met betrekking tot de omvang van de aanwezige contanten. [eiser] heeft bij akte gesteld dat het aanwezige bedrag op datum overlijden niet € 30.000,00 bedroeg – zoals bij dagvaarding gesteld – maar € 4.673,14. Hiertoe is, zo de rechtbank begrijpt, redengevend dat de legitieme portie in dat geval op een rond bedrag uitkomt. Dit is echter onvoldoende grondslag om de aanwezige contanten vast te stellen op het genoemde bedrag. Dit geldt ook voor de genoemde grens van € 1.044,00 die geldt voor het bedrag dat een belastingplichtige aan contanten belastingvrij in huis mag hebben, terwijl geen directe onderbouwing volgt dat in dit geval ook bij erflater en [gedaagde sub A] een dergelijk bedrag in huis was. De rechtbank stelt het bedrag aan aanwezige contanten op datum overlijden daarom in goede justitie vast op € 800,00. Het is aannemelijk dat [gedaagde sub A] dit maandelijks contant aan levensonderhoud besteedde en [gedaagde sub A] heeft voorts niet betwist dat er enkele honderden euro’s aanwezig waren.
Berekening legitieme
2.8.
Slotsom van bovenstaande is dat de activazijde van de boedelbeschrijving van de huwelijksgoederengemeenschap sluit op € 344.086,60 + € 11.287,22 + € 800,00. Het saldo van de nalatenschap komt hiermee op € 356.173,82 : 2 - € 47,00 = € 178.039,91. Dit is ook de legitmaire massa omdat in het vorige vonnis is vastgesteld dat er geen schenkingen zijn die bij de berekening van de legitieme in aanmerking moeten worden genomen. De legitieme portie is in dit geval € 178.039,91 : 8 = € 22.254,99.
Proceskosten
2.9.
[eiser] heeft aangevoerd dat [gedaagde sub A] dient te worden veroordeeld in de proceskosten, omdat hij genoodzaakt was de procedure te starten aangezien [gedaagde sub A] weigerde om informatie te verstrekken. Daarnaast heeft [gedaagde sub A] volgens [eiser] standpunten ingenomen waarvan zij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden.
2.10.
De rechtbank oordeelt dat [gedaagde sub A] zich in het kader van de berekening van de legitieme portie niet onredelijk heeft opgesteld, aangezien uit dit vonnis en het vonnis van 2 februari 2022 blijkt dat [eiser] ten aanzien van zijn aanspraak op de legitieme portie heeft ‘overvraagd’. Bovendien heeft de rechtbank ten aanzien van de meerderheid van de posten het standpunt van [gedaagde sub A] gevolgd, zodat elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen. De rechtbank ziet in het door [eiser] gestelde dan ook geen reden om af te wijken van de gebruikelijke regel dat bij geschillen die betrekking hebben op een familierelatie de proceskosten worden gecompenseerd.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
stelt de legitieme portie van [eiser] in de nalatenschap van [erflater] vast op € 22.254,99,
3.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.3.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M.K.J. Steketee en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2022.
ES/MS