ECLI:NL:RBGEL:2022:2499

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
19 mei 2022
Zaaknummer
C/05/397108 / HZ ZA 21-411
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot wijziging of ontbinding van echtscheidingsconvenant en verdeling van goederen na echtscheiding

In deze zaak vordert eiser, [eiser], wijziging of ontbinding van het echtscheidingsconvenant dat op 18 oktober 2013 is ondertekend, alsook een verdeling van de goederen tussen hem en gedaagde, [gedaagde]. De partijen zijn ex-echtgenoten die in 2001 zijn getrouwd en hun huwelijk in 2013 hebben beëindigd. Eiser stelt dat er gewijzigde omstandigheden zijn die een wijziging van het convenant rechtvaardigen, waaronder zijn hertrouwen en de financiële situatie van gedaagde. Gedaagde voert verweer en stelt dat de vorderingen van eiser ongegrond zijn. De rechtbank overweegt dat de omstandigheden die eiser aanvoert niet als onvoorziene omstandigheden kunnen worden aangemerkt en dat de inhoud van het echtscheidingsconvenant niet onredelijk is. De rechtbank wijst de vorderingen van eiser af, omdat deze niet zijn onderbouwd en de afspraken in het convenant dwingend bewijs opleveren. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/397108 / HZ ZA 21-411
Vonnis van 18 mei 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. F.R. Brouwer te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. P.G.F.M. van Oss te Ermelo.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 16 februari 2022
  • de akte indiening nadere producties 14 tot en met 24 van [eiser]
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 23 maart 2022 waaruit blijkt van een wijziging van eis.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn ex-echtgenoten. Zij zijn op [huwelijksdatum] met elkaar gehuwd onder het maken van huwelijkse voorwaarden, inhoudende uitsluiting van gemeenschap van goederen. Eind 2001 hebben partijen hun samenleving beëindigd.
2.2.
Op 13 september 2004 hebben partijen hun huwelijkse voorwaarden aldus gewijzigd dat met ingang van 14 september 2004 tussen hen de wettelijke algehele gemeenschap van goederen bestaat, met uitzondering van een aan [gedaagde] in eigendom toebehorende woning aan de [adres] , die zij heeft geërfd van haar moeder.
2.3.
Bij notariële akte van 11 oktober 2004 “
wijziging huwelijkse voorwaarden en verdeling” (hierna: de notariële akte, productie 3 van [eiser] ) hebben partijen (“comparanten”) het volgende laten vastleggen:
“(…)
De comparanten verklaarden:
(…)
- bij akte van wijziging huwelijkse voorwaarden, op dertien september tweeduizend vier (…) hun huwelijkse voorwaarden zodanig te hebben gewijzigd dat met ingang van veertien september tweeduizend vier tussen hen de wettelijke algehele gemeenschap van goederen bestaat, echter met uitzondering van het aan[gedaagde] , rb)
in eigendom toebehorende registergoed aan de [adres] , hetwelk zij krachtens erfrecht heeft verkregen.
- met ingang van de dag na heden de vermogensrechtelijke gevolgen van hun huwelijk te willen regelen door de volgende huwelijksvoorwaarden (…)
De huwelijkse voorwaarden luiden als volgt:
HUWELIJKSE VOORWAARDEN
Algehele uitsluiting
Artikel 1
De echtgenoten zijn in uitsluiting van elke gemeenschap van goederen gehuwd.
(…)
Artikel 6
Bijzondere regeling
1. De kosten, betrekking hebbend op de woning aan de [adres] , waaronder begrepen de vaste lasten, onroerende zaak belasting, rioolrechten, afvalstoffenheffing, verzekeringen, de rente van de hypothecaire schuld(en), kosten van onderhoud, verbruik van gas, water en elektra, (…) zijn geheel voor rekening van ([eiser] , rb
)
Verrekening overige oudedagsvoorzieningen
Artikel 12
(…)
De comparanten verklaarden:
• dat de tussen hen bestaande algehele gemeenschap van goederen door de vorenstaande huwelijkse voorwaarden met ingang van de dag na heden is ontbonden en dat zij bij de hierna volgende verdeling de ontbonden algehele gemeenschap van goederen zullen verdelen;
• dat zij zich hoofdelijk aansprakelijk stellen voor alle schulden van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap, welk beding zij bij deze onherroepelijk maken ten behoeve van hun schuldeisers van de ontbonden gemeenschap, onverminderd onderling verhaal;
(…)
VERDELING
VOOROPSTELLING
(…)
Partijen wensen bij deze akte over te gaan tot verdeling van de tussen hen bestaand hebbende algehele gemeenschap van goederen, voorzover deze verdeling niet reeds eerder heeft plaatsgevonden.
BESCHRIJVING GEMEENSCHAP
De ontbonden algemene gemeenschap van goederen omvat onder meer:
ACTIVA
1.De boerderij, (…) aan de [adres] , kadastraal bekend [perceelnummer] , groot één hectare veertien aren en dertig centiaren,
belast met een recht van eerste hypotheek ten behoeve van (…) RVS Levensverzekeringen N.V (…) in hoofdsom oorspronkelijk (…) € 172.436,48 (…)
en met een recht van tweede hypotheek ten behoeve van (…) Direktbank N.V. (…) tot een bedrag van (…) € 91.000,00 (…)
(…)
4 Rekeningen bij de:
a. Postbank, nummer [rekeningnummer] , saldo (…) (€ 27.565,41),
(…)
5. De rechten uit de onder polisnummers [polisnummer] en [polisnummer] gesloten levensverzekeringen bij RVS Levensverzekeringen N.V.
(…)
7. Een motorjacht, [jacht/boot]
8. Een zeiljacht, [jacht/boot]
9. Een één/derde aandeel in het syndicaat, houdende de eigendom van een zeiljacht, [jacht/boot] .
PASSIVA
1. De schuld aan de RVS Levensverzekering N.V. (…) wegens voormelde hypothecaire geldlening (…)
2. De schuld aan de Direktbank N.V. (…) wegens voormelde hypothecaire geldlening (…)
VERDELING
Vervolgens verklaren partijen in onderling overleg de volgende verdeling te zijn overeengekomen:
A. Aan partij [gedaagde] worden toegedeeld:
1. het onder de activa sub 1 vermelde registergoed
(…)
B. Aan partij [eiser] worden toegedeeld:
(…)
3. het onder de activa sub 7 vermelde motorjacht;
4. het onder de activa sub 8 vermelde zeiljacht;
5. het onder de activa sub 9 vermelde zeiljacht.
Onverdeelde zaken
De hiervoor onder 1 en 2 van de passiva vermelde hypothecaire geldleningen blijven thans onverdeeld. De lasten van beide hypotheken zullen volledig worden gedragen door partij [eiser] , met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 van de huwelijkse voorwaarden.
De hypotheek van de RVS zal worden afgelost door middel van de aan de hypotheek gekoppelde polissen van levensverzekering, welke thans eveneens onverdeeld blijven.
Bij verkoop van het onder 1 van de activa vermelde registergoed zullen de waarden van de polissen van levensverzekering worden uitgekeerd aan de polishouder, in casu partij [eiser] .
Partijen komen nu overeen dat deze waarden alsdan bij helfte zullen worden verdeeld.
(…)
LEVERING
Ter uitvoering van de verdeling verklaren partijen bij deze:
- voormeld registergoed in eigendom te leveren aan partij [gedaagde] , die dit in eigendom aanneemt;
(…)
GEEN ONDER/OVERBEDELING
Partijen verklaren dat in verband met bovenstaande verdeling geen van de partijen is onder- of overbedeeld.
(…)
BEPALINGEN
(…)
3. De onroerende zaakbelasting, voor zover geheven krachtens zakelijk genotsrecht en alle andere zakelijke lasten, die van het registergoed geheven worden, zijn voor rekening van partij [eiser] , vanaf de peildatum.
(…)
10. Partijen doen afstand van hun recht om ontbinding of vernietiging dezer overeenkomst verdeling te vorderen, een en ander voor zover de wet zulks toelaat.
(…)
VOORKEURSRECHT VAN KOOP
Ingeval partij [gedaagde] of haar rechtsopvolgers onder algemene titel wil overgaan tot vervreemding (…) van het bij deze akte aan haar toegedeelde registergoed, dan is zij verplicht dit in koop aan te bieden aan partij [eiser] , zulks voor een prijs als hierna nader wordt omschreven en voorts onder de volgende bepalingen en bedingen (…)
VERKOOP REGISTERGOED, VERDELING OPBRENGST
Partijen zijn voorts overeengekomen dat indien partij [gedaagde] wil overgaan tot vervreemding van het bij deze akte aan haar toegedeelde registergoed, de netto verkoopopbrengst bij helfte zal worden gedeeld.
Deze netto verkoopopbrengst wordt gevormd door de som van verkoopopbrengst van de woning en de alsdan geldende waarde van het onder de activa sub 7 vermelde motorjacht( [jacht/boot] )
, verminderd met de aflossingen van de thans lopende hypothecaire geldleningen, de eventuele makelaarscourtage alsmede overige kosten welke gebruikelijk zijn bij de verkoop en levering van een woning.
(…)”
2.4.
Op 12 oktober 2004 is de onroerende zaak aan de [adres] (hierna: de woning) in de openbare registers van het Kadaster op naam van [gedaagde] ingeschreven (productie 4 van [eiser] ).
2.5.
In juni 2010 heeft [eiser] het motorjacht “Rosy” voor € 91.250,00 aan een derde verkocht (productie 24 van [eiser] ).
2.6.
Bij beschikking van 4 december 2013 (productie 6 van [eiser] ) is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. In de beschikking is bepaald dat het daaraan gehechte echtscheidingsconvenant deel uitmaakt van de beschikking. De beschikking is op 31 december 2013 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
In het echtscheidingsconvenant (productie 5 van [eiser] ) is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“ARTIKEL 1: DE INTENTIE
a. Partijen wensen de huwelijkse voorwaarden en de daarin opgenomen verdeling uit te voeren.
(…)
c. Partijen wensen de waarde van de woning en de motorboot “ [jacht/boot] ” bij verkoop bij helfte te verdelen zoals overeengekomen op pagina 11 (Verkoop Registergoed, Verdeling Opbrengst) (…van de akte “
wijziging huwelijkse voorwaarden en verdeling,rb
)
(…)
ARTIKEL 6: DE TE ONTBINDEN BEPERKTE HUWELIJKSGOEDERENGEMEENSCHAP
Er bestaat geen huwelijksgoederengemeenschap meer. Alle tot de huwelijks gemeenschap behorende goederen en vermogens zijn op 14 september 2004 (bedoeld moet zijn 11 oktober 2004, rb
) verdeeld conform de verdeling in de huwelijkse voorwaarden (…)
ARTIKEL 7: DE VOOR VERREKENING IN AANMERKING KOMENDE GOEDEREN
Partijen verklaren vermogens en/of schulden te bezitten welke conform de huwelijkse voorwaarden voor verrekening in aanmerking komen.
a. Het registergoed aan de [adres] .
Partijen wensen de verrekening van het in artikel 7 lid a genoemde plaats te laten vinden bij verkoop van het registergoed. Bij overlijden van partner b ([gedaagde] , rb
) dient er afgewikkeld te worden conform artikel 12. De netto verkoopopbrengst zal bij helfte worden verdeeld. Deze netto verkoopopbrengst wordt gevormd door de som van de verkoopwaarde vermeerderd met de dan geldende dagwaarde van de motorboot [jacht/boot] , verminderd met de hypotheekschulden (Nationale Nederlanden € 172.436 en Direct Bank € 89.944) en de verkoopkosten.
b. De motorboot [jacht/boot]
Partijen wensen de verrekening van het in artikel 7 lid b genoemde, plaats te laten vinden bij verkoop van de motorboot. Bij overlijden van partner a ([eiser] , rb
) dient er afgewikkeld te worden conform artikel 12.
ARTIKEL 10 DE SALDERING
10.1
Overbedeling
Er is geen sprake van een over- of onderbedeling
10.2
Verrekenen
Er is sprake van een verrekenvordering of verrekenschuld waarvan de waarde onbekend is en welke wordt doorgeschoven naar de toekomst. (zie artikel 7)
10.3
Vergoedingsrechten
Er is geen sprake van vergoedingsrechten
10.4
Saldering
Er is sprake van een verrekenvordering of verrekenschuld waarvan de waarde onbekend is en welke wordt doorgeschoven naar de toekomst. (zie artikel 7)
ARTIKEL 11 SCHULDEN
a. partijen verklaren dat lasten welke voortvloeien uit privé schulden waarvoor beiden hoofdelijk aansprakelijk zijn, tijdig betaald zullen worden.
b. Het betreft hier de volgende schulden van partner b: Hypotheekschuld bij Nationale Nederlanden (…) met een hoofdsom van € 172.436.
c. Het betreft hier de volgende schulden van partner a: Hypotheekschuld bij Direct Bank (…) met een hoofdsom van € 89.944 en een doorlopend krediet bij de ABN AMRO bank met een hoofdsom van € 30.000.
(…)
ARTIKEL 12 OVERLIJDEN
12.1
Omdat partijen nog te verrekenen vermogen in de toekomst hebben en er schulden bestaan waarvoor beide partners hoofdelijk verbonden zijn wensen partijen duidelijke afspraken te maken bij overlijden.
(…)
12.3
Overlijden van partner b:
a. Na het overlijden van partner b dient de overwaarde van het registergoed aan de [adres] te worden bepaald. Zowel partner a als de erfgenamen van partner b mogen hiervoor een taxateur benoemen. Indien deze taxateurs gezamenlijk niet tot een éénstemmig besluit komen zal er door de taxateurs gezamenlijk een arbiter aangesteld worden om de vrije verkoopwaarde te bepalen.
b. Op de dan tot stand gekomen vrije verkoopwaarde dient de hypothecaire geldlening bij Nationale Nederlanden onder nummer 0102459115 met een hoofdsom van € 172.436 in mindering gebracht te worden alsmede de dagwaarde van de motorboot “ [jacht/boot] ”. Partner a heeft recht op de helft van de dan verkregen waarde.
c. De erfgenamen zijn verplicht om het in artikel 12.3 lid b vastgestelde bedrag binnen 6 maanden aan partner a over te maken op een door partner a aan te wijzen rekening.
d. Partner a verplicht zich met de ontvangen gelden de schulden zoals vermeld in artikel 11 lid c af te lossen binnen 2 maanden na ontvangst van de gelden.
e. Indien de erfgenamen niet kunnen voldoen aan het gestelde in artikel 12.3 lid c, dan verplichten zij zich de woning te verkopen conform het gestelde in artikel 12.4.
12.4
Verkoop echtelijke woning
a. Het registergoed aan de [adres] wordt verkocht en overgedragen aan de eerste belangstellende die naar het oordeel van partijen een acceptabel bod uitbrengt.
(…)
d. De verkoop opbrengst wordt aangewend om de verrekenvordering aan partner a te voldoen.
e. Partner a verplicht zich met de ontvangen gelden de schulden zoals vermeld in artikel 11 lid c af te lossen binnen 2 maanden na ontvangst van de gelden.
(…)”
Als bijlage 1 bij het echtscheidingsconvenant is een overzicht “Juridische vermogens verdeling” gevoegd, waarop als toelichting staat vermeld:
“Partijen wensen de overwaarde van de woning en de waarde van boot bij helfte verdelen tegen de toekomstige waarde bij verkoop of overlijden. De waarde in 2013 is derhalve een momentopname van de toekomstige verrekenvordering/verrekenschuld.”
2.7.
In 2019 heeft [eiser] aan [gedaagde] gevraagd om mee te denken over de mogelijkheden van een overwaardehypotheek. Bij brief van 16 juli 2019 heeft hij de advocaat van [gedaagde] onder meer bericht dat hij overweegt om zijn “huidige claim op mevrouw [gedaagde] als borgstelling bij een belegger c.q. financiële instelling neer te leggen”, waarbij hij de kosten van taxatie voor zijn rekening zal nemen (productie 20 van [eiser] ).
2.8.
Op 16 november 2021 heeft [eiser] ten laste van [gedaagde] conservatoir verhaalsbeslag laten leggen op de onroerende zaak aan de [adres] (productie 12 van [eiser] ).

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert na wijziging van eis bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1- het echtscheidingsconvenant te wijzigen, dan wel te ontbinden voor zover dit betreft de artikelen van de akte wijziging huwelijks voorwaarden en verdeling en het echtscheidingsconvenant genoemd onder de punten 36 en 40 ( [eiser] bedoelt 36 tot en met 40, rb) van de dagvaarding, althans met inachtneming van de in de dagvaarding staande vorderingen, althans een zodanige beslissing als de rechtbank juist acht;
2- [gedaagde] te veroordelen om vanaf de datum van dit vonnis haar medewerking te verlenen aan alle handelingen die verricht moeten worden om haar verrekenschuld/ verrekenvordering conform artikel 7 van het echtscheidingsconvenant vast te kunnen stellen en deze na vaststelling binnen 2 maanden aan [eiser] te betalen, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag voor elke dag of gedeelte daarvan dat zij de regeling niet nakomt tot een maximum van € 30.000,00 is bereikt, althans een zodanige regeling als de rechtbank juist acht en te verklaren voor recht dat [gedaagde] het daaruit voortkomende bedrag aan [eiser] is verschuldigd;
3- [gedaagde] te veroordelen om vanaf datum van dit vonnis op een eerste verzoek van [eiser] haar medewerking te verlenen aan een door [eiser] uit te laten voeren taxatie van de onroerende zaak aan de [adres] , op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag voor elke dag of gedeelte daarvan dat [eiser] (zo staat in het petitum, de rechtbank leest: [gedaagde] ) de regeling niet nakomt tot een maximum van € 30.000,00 is bereikt, althans een zodanige regeling als de rechtbank juist acht;
4- te verklaren voor recht dat [eiser] na het overlijden van [gedaagde] een opeisbare vordering heeft uit hoofde van de door partijen op 18 oktober 2013 ondertekende overeenkomst, inhoudende dat [eiser] recht heeft op de helft van de netto verkoopopbrengst bij verkoop van de onroerende zaak aan de [adres] ;
5- aan [gedaagde] toe te delen de levensverzekeringen bij RVS levensverzekeringen N.V. met polisnummers [polisnummer] en [polisnummer] en [gedaagde] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting binnen twee weken na betekening van dit vonnis aan [eiser] de helft van de (afkoop)waarde te betalen, althans een beslissing als de rechtbank juist acht;
6- aan [gedaagde] toe te delen de bankrekening bij de ING met nummer [rekeningnummer] , waarbij het positieve, dan wel het negatieve saldo bij helfte tussen partijen dient te worden verdeeld, derhalve [gedaagde] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting binnen twee weken na betekening van dit vonnis aan [eiser] de helft van het positieve saldo te betalen, althans een zodanig beslissing als de rechtbank juist acht;
7- te verklaren voor recht dat [eiser] uit hoofde van de op 18 oktober 2013 ondertekende overeenkomst een voorkeursrecht van koop heeft ter zake de onroerende zaak aan de [adres] ;
8- [gedaagde] te verbieden om de onroerende zaak aan de [adres] te verhuren;
9- [gedaagde] te verbieden om toestemming te geven aan derden om zich te mogen inschrijven op het adres van de onroerende zaak aan de [adres] ;
10- [gedaagde] te veroordelen zich in te spannen om het ontslag van [eiser] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening bij Nationale Nederlanden onder nummer [polisnummer] ten bedrage van € 172.436,48 en ABN AMRO Hypotheken Groep B.V. onder nummer [polisnummer] ten bedrage van € 91.000,00 te realiseren;
11- [gedaagde] te veroordelen om vanaf heden, althans een datum die de rechtbank juist acht, alle aan de onroerende zaak aan de [adres] verbonden hypothecaire en overige eigenaarslasten te voldoen;
12- te verklaren voor recht dat de hypothecaire lening bij de ABN AMRO Hypotheken Groep B.V. onder nummer [polisnummer] ten bedrage van € 91.000,00 gevestigd is op de onroerende zaak aan de [adres] ;
13- te bepalen dat [gedaagde] verplicht is krachtens de Woningwet en het Bouwbesluit om de woning aan de [adres] te onderhouden, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag voor elke dag of gedeelte daarvan dat zij de regeling niet nakomt tot een maximum van € 30.000,00 is bereikt, althans een regeling als de rechtbank juist acht;
14- [gedaagde] te veroordelen om [eiser] en derden die hem vergezellen, ongehinderd, voortdurend en te allen tijde toegang te verlenen tot het terrein en de opstallen behorende bij de onroerende zaak aan de [adres] ;
15- [gedaagde] te veroordelen om [eiser] toegang te verlenen tot het terrein en de opstallen voor het verrichten van herstel- en onderhoudswerkzaamheden daaraan;
16- [gedaagde] te verbieden om de uitvoering van die herstel- en onderhoudswerkzaamheden te (doen) (ver)hinderen of te (doen) belemmeren;
17- [gedaagde] te veroordelen in de kosten van de herstel- en onderhoudswerkzaamheden;
18- (…)
19- [gedaagde] te verbieden om nieuwe hypothecaire leningen te laten rusten op de onroerende zaak aan de [adres] ;
20- partijen, dan wel [gedaagde] te veroordelen om tot verkoop van de onroerende zaak aan de [adres] over te gaan op het moment dat [gedaagde] langer dan 6 maanden in een verzorgings- of verpleeghuis verblijft;
21- partijen te veroordelen om bij verkoop van de onroerende zaak aan de [adres] gezamenlijk een verkopend makelaar aan te wijzen, in die zin dat ieder der partijen drie makelaars uit [woonplaats] aanwijzen en degene die op beider lijst voorkomt de opdracht krijgt en gezamenlijk tot een waardebepaling te komen, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag voor elke dag of gedeelte daarvan dat zij de regeling niet nakomt tot een maximum van € 30.000,00 is bereikt;
22- met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure en de nakosten.
3.2.
[eiser] vordert op grond van artikel 6:258 BW ontbinding, althans wijziging van bepaalde door hem genoemde passages van het echtscheidingsconvenant. Daarnaast stelt hij dat het echtscheidingsconvenant gelet op artikel 6:248 lid 2 BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet ongewijzigd in stand kan blijven. Ten slotte stelt [eiser] op grond van artikel 3:178 BW dat het niet van hem kan worden gevergd dat hij nog langer in onverdeeldheid met [gedaagde] blijft.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert kort gezegd tot afwijzing van de vorderingen en opheffing van het beslag. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Wijziging /ontbinding echtscheidingsconvenant

4.1.
[eiser] vordert allereerst om het echtscheidingsconvenant te wijzigen, dan wel te ontbinden voor zover het betreft de artikelen van de akte wijziging huwelijkse voorwaarden en verdeling en het echtscheidingsconvenant genoemd in de punten 36 tot en met 40 van de dagvaarding. Onder punt 36 van de dagvaarding is gesteld dat artikel 7 sub a van het echtscheidingsconvenant niets bepaalt over wanneer de woning verkocht dient te zijn, dat partijen daar in het verleden afspraken over hebben gemaakt en dat het nooit de intentie is geweest om [gedaagde] onder de huidige condities te laten wonen. Onder punt 37 is gesteld dat de inhoud van artikel 8 van het echtscheidingsconvenant onjuist is. Onder punt 38 is gesteld dat in artikel 10 lid 2 en 4 van het echtscheidingsconvenant is nagelaten om aan te geven wanneer de verrekenvordering uiterlijk dient te zijn voldaan, waardoor volstrekt onduidelijk is wanneer dat dient te gebeuren. In punt 39 wijst [eiser] er in het kader van artikel 12 lid 3 op dat er een duidelijk verschil is tussen de marktwaarde en de daadwerkelijke verkoopopbrengst en dat het artikel nadelig voor hem is. Onder punt 40 is gesteld dat het nimmer de intentie van partijen is geweest om de woning in eigendom aan [gedaagde] over te dragen, dat het niet redelijk is dat [eiser] de aan de woning verbonden zakelijke lasten betaalt, dat het voorkeursrecht van koop niet in het echtscheidingsconvenant is overgenomen en dat hij is overgeleverd aan de grillen van [gedaagde] .
Gewijzigde omstandigheden
4.2.
[eiser] stoelt zijn vordering tot wijziging dan wel (partiële) ontbinding van het echtscheidingsconvenant in de eerste plaats op onvoorziene omstandigheden als bedoeld in artikel 6:258 BW en stelt in dit kader het volgende. [eiser] is eind 2015 opnieuw getrouwd, hier voorzag het echtscheidingsconvenant niet in. Evenmin voorzag het convenant in de omstandigheid dat [gedaagde] in de woning is blijven wonen, dat zij de woning zou laten verpauperen, dat zij de afgesproken zekerheid niet zou stellen, dat zij een bedrag van € 200.000,00 zou overhouden aan de erfenis van haar moeder en dat zij hierover testamentair niets heeft vastgelegd. Deze omstandigheden zijn volgens [eiser] aan te merken als onvoorzien en vormen voldoende grond voor ontbinding dan wel wijziging van voornoemde artikelen van het echtscheidingsconvenant. Ook zijn benarde financiële situatie heeft als een onvoorziene omstandigheid te gelden. Ongewijzigde instandhouding van deze bepalingen kan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid van [eiser] niet worden verwacht.
4.3.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. Op grond van artikel 6:258 lid 1 kan de rechter op vordering van een van partijen de gevolgen van een overeenkomst wijzigen of deze (gedeeltelijk) ontbinden op grond van onvoorziene omstandigheden die van dien aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Een onvoorziene omstandigheid als bedoeld in artikel 6:258 BW is een omstandigheid die op het moment van totstandkoming van de overeenkomst nog in de toekomst is gelegen en die daarin niet is verdisconteerd. Bij toepassing van de bepaling dient de rechter – zoals [eiser] zelf ook stelt – terughoudend te zijn. Artikel 6:258 BW is immers een bijzondere regeling van artikel 6:248 BW (waarover hierna meer) waaruit blijkt dat een beroep op deze bepalingen slechts slaagt als ongewijzigde instandhouding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
Bovendien kan op grond van het tweede lid van artikel 6:258 BW geen wijziging of ontbinding worden uitgesproken voor zover de omstandigheid, gelet op de aard of de in het verkeer geldende opvatting, voor rekening komt van degene die zich erop beroept.
4.4.
[eiser] kan zich niet met succes op artikel 6:258 BW beroepen op grond van de omstandigheid dat hij opnieuw is getrouwd. Die omstandigheid komt immers voor rekening van [eiser] . Bovendien is het geen wijziging die dusdanig van aard is dat van [eiser] geen ongewijzigde instandhouding van het echtscheidingsconvenant kan worden verwacht. Juist in geval van echtscheiding kunnen en moeten partijen rekening houden met de mogelijkheid van een nieuwe (huwelijks)partner.
Dat [gedaagde] in de woning is blijven wonen, is evenmin aan te merken als gewijzigde omstandigheid. Uit het echtscheidingsconvenant blijkt juist uitdrukkelijk dat het de bedoeling was dat [gedaagde] voor onbepaalde tijd in de woning zou blijven wonen en dat de waarde van de woning tussen partijen pas zal worden verrekend ingeval van verkoop door [gedaagde] of in het geval één van partijen overlijdt. Omdat partijen er rekening mee hebben gehouden dat [gedaagde] voor onbepaalde tijd in de woning zou blijven wonen, is de omstandigheid dat zij dat nog steeds doet geen gewijzigde omstandigheid.
De stelling dat [gedaagde] de woning niet goed zou onderhouden, kan [eiser] evenmin baten. Nog daargelaten dat [gedaagde] deze stelling heeft weersproken en uit de akte wijziging huwelijkse voorwaarden en verdeling noch uit het echtscheidingsconvenant blijkt van enige afspraak aangaande het onderhoud, valt voor de rechtbank niet in te zien wat [gedaagde] voor belang zou hebben bij het laten verpauperen van de woning. Partijen zijn immers met elkaar overeengekomen dat bij verkoop van de woning de netto verkoopopbrengst bij helfte zal worden verdeeld. De door [eiser] overgelegde foto’s van de woning vormen daarbij onvoldoende ondersteuning van [eiser] ’ stelling, alleen al nu hieruit niet valt op te maken of en zo ja, in welke mate de staat van het onderhoud in de loop der jaren is afgenomen.
4.5.
De stelling dat [gedaagde] de afgesproken zekerheid niet heeft gesteld, houdt ook geen stand. Voor zover [eiser] hiermee doelt op het verzekeren van de woning, heeft hij zijn vordering ingetrokken, nadat [gedaagde] bewijsstukken van de verzekering had overgelegd. Voor zover [eiser] op een andere afspraak betreffende het stellen van zekerheid doelt, heeft hij dit niet onderbouwd, waarmee hij niet heeft voldaan aan zijn stelplicht.
4.6.
Evenmin is gebleken van een afspraak tussen partijen dat [gedaagde] iets in haar testament zou opnemen betreffende de erfenis die zij van haar moeder zou ontvangen. Daarbij is in de notariële akte wijziging huwelijkse voorwaarden en verdeling uitdrukkelijk bepaald dat de woning aan de [adres] , zijnde de woning die [gedaagde] krachtens erfrecht heeft verkregen, niet behoort tot de huwelijksgoederengemeenschap en dus niet in de verdeling is betrokken.
4.7.
Ten slotte stelt [eiser] dat de wijziging van zijn financiële situatie is aan te merken als een onvoorziene omstandigheid. [gedaagde] heeft hier naar het oordeel van de rechtbank terecht tegen aangevoerd dat de in dit kader door [eiser] genoemde omstandigheden (randnrs. 27 t/m 32 dagvaarding) alle gelegen zijn (ver) vóór dan wel rond de periode waarin het echtscheidingsconvenant is opgesteld. Deze omstandigheden kunnen dan ook reeds daarom niet als onvoorziene omstandigheden worden aangemerkt. De twee schuldbekentenissen die [eiser] heeft overgelegd, daterend uit 2014, waaruit zou blijken dat [eiser] € 45.000,00 schuldig is aan zijn nieuwe echtgenote, kunnen [eiser] evenmin baten. Wat er verder van deze stukken ook zij, er kan niet uit worden opgemaakt of dit ziet op omstandigheden die áls ze al als onvoorzien moeten worden aangemerkt, niet voor rekening van [eiser] dienen te blijven.
Redelijkheid en billijkheid
4.8.
[eiser] stelt dat van hem, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, geen ongewijzigde instandhouding van het echtscheidingsconvenant kan worden gevergd. Hij is dan ook van mening dat [gedaagde] geen beroep op de betreffende bepalingen (de rechtbank begrijpt de door [eiser] genoemde artikelen 36 tot en met 40 van het echtscheidingsconvenant) kan doen, dan wel dat de regeling aanvulling of wijziging behoeft op de wijze zoals hij heeft gevorderd.
4.9.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 6:248 lid 2 BW is een tussen partijen als gevolg van de overeenkomst geldende regel niet van toepassing voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet aanvaardbaar zou zijn. [eiser] heeft zijn beroep op dit wetsartikel onder de randnummers 60 tot en met 63 van de dagvaarding niet concreet onderbouwd, hetgeen wel op zijn weg had gelegen. In zoverre heeft hij niet voldaan aan zijn stelplicht. Voor zover [eiser] met deze grondslag heeft gedoeld op zijn stelling dat de akte wijziging huwelijkse voorwaarden en verdeling, alsmede het echtscheidingsconvenant op een aantal punten geen juiste weergave vormt van wat partijen hebben afgesproken en om die reden niet in stand kan blijven, overweegt de rechtbank het volgende.
4.10.
De rechtbank stelt voorop dat – zoals [gedaagde] ook aanvoert – het echtscheidingsconvenant en de notariële akte tussen partijen op grond van artikel 157 lid 2 juncto artikel 156 Rv ten aanzien van de verklaringen van partijen dwingend bewijs opleveren van de daarin opgenomen verklaringen. Dat betekent dat – behoudens tegenbewijs – ervan uitgegaan wordt dat partijen hebben verklaard zoals in die aktes is vermeld. [eiser] stelt weliswaar dat de aktes de gemaakte afspraken onjuist weergeven, maar dit wordt door [gedaagde] betwist. Het had op de weg van [eiser] gelegen om concreet onderbouwd en gespecificeerd te stellen welke afspraken er dan wél precies zouden zijn gemaakt. Dit heeft hij niet gedaan. Ten aanzien van de woning stelt [eiser] dat de afspraak was dat de woning aan hem terug geleverd zou worden als de zakelijke risico’s, verbonden aan het door hem op te starten bedrijf, zouden zijn geweken. Ter onderbouwing heeft [eiser] als productie 18 twee e-mailberichten van kennissen van hem – [naam] – overgelegd uit 2021 en 2022. Daarin staat weliswaar dat de woning op naam van [gedaagde] is gezet om risico’s van het bedrijf van [eiser] te beperken, maar óók dat de intentie bij het opstellen van het echtscheidingsconvenant was om zekerheid te bewerkstelligen voor [gedaagde] om in de woning te kunnen blijven en voor [eiser] om de boot kunnen behouden. Voormelde e-mails vormen daarmee onvoldoende ondersteuning voor de stelling van [eiser] dat was afgesproken dat de woning aan hem zou worden terug geleverd. De stelling van [eiser] dat het nimmer zijn intentie is geweest om de woning aan [gedaagde] te schenken, leidt evenmin tot de conclusie dat de notariële akte en/of het echtscheidingsconvenant een onjuiste weergave van de feiten bevatten. Zowel in de notariële akte (onder het kopje GEEN ONDER/OVERBEDELING) als in het echtscheidingsconvenant (in artikel 10 DE SALDERING) is immers opgenomen dat geen van partijen is over- of onderbedeeld door de daarin getroffen regeling, zodat zonder nadere onderbouwing – die [eiser] niet heeft gegeven – niet is gebleken dat [gedaagde] destijds méér toebedeeld heeft gekregen dan [eiser] , althans dat partijen destijds de mening waren toegedaan dat zij in hun verdeling niet onder- dan wel overbedeeld waren. De stelling van [eiser] dat de inhoud van artikel 8 van het echtscheidingsconvenant onjuist is, is door [gedaagde] gemotiveerd betwist. De hypothecaire lening waarop [eiser] duidt is weliswaar aangegaan voor de verbouwing van de bovenverdieping van de woning, maar is door [eiser] besteed aan zijn boot. [eiser] heeft dit betoog van [gedaagde] niet weersproken. Ook het betoog van [eiser] dat partijen in het echtscheidingsconvenant hebben nagelaten te bepalen wanneer de verrekenvordering zou moeten worden voldaan, gaat niet op. In het convenant is dit uitdrukkelijk bepaald in de artikelen 7, juncto 12. Dat artikel 12, lid 3 van het convenant nadelig voor [eiser] zou uitpakken, is ten slotte onvoldoende om vast te stellen dat deze bepaling onjuist of in strijd met de intenties die partijen destijds hadden, is opgesteld.
Met inachtneming van het voorgaande stranden de vorderingen van [eiser] voor zover die gestoeld zijn op artikel 6:248, lid 2 BW.
Artikel 3:178 BW
4.11.
[eiser] vordert ten slotte verdeling op grond van artikel 3:178 BW omdat niet langer van hem kan worden verlangd dat hij voor onbepaalde tijd met [gedaagde] in onverdeeldheid blijft, aldus [eiser] .
4.12.
Op grond van artikel 3:178 lid 1 BW kan ieder der deelgenoten te allen tijde verdeling van een gemeenschappelijk goed vorderen, tenzij uit de aard van de gemeenschap of uit het in de overige leden van het artikel bepaalde anders voortvloeit. In het tweede lid is bepaald dat de rechter voor wie een vordering tot verdeling aanhangig is, kan bepalen dat alle of sommige opeisbare schulden die voor rekening van de gemeenschap komen, moeten worden voldaan alvorens tot verdeling wordt overgegaan.
Hoewel [eiser] dat niet expliciet vordert, stelt de rechtbank voorop dat [eiser] geen verdeling van de woning kan vorderen omdat de woning geen gemeenschappelijk eigendom is maar eigendom is van [gedaagde] . [eiser] vordert verdeling van de hypotheekschulden en van de rechten uit de polissen van de levensverzekeringen. Op grond van artikel 3:178 lid 1 BW kan echter geen verdeling van schulden worden gevorderd maar slechts van goederen. Goederen zijn alle zaken en alle vermogensrechten (artikel 3:1 BW) en daaronder vallen derhalve geen schulden. Artikel 3:178 lid 1 BW biedt dan ook geen grond voor toewijzing van de vordering tot verdeling van de hypotheekschulden. Wat verdeling van de polissen betreft is van belang dat uit de notariële akte (onder “VERDELING”, “Onverdeelde zaken”) blijkt dat die polissen aan de hypotheek zijn gekoppeld en partijen er – waarschijnlijk in verband met die koppeling – voor hebben gekozen dat de polissen, net als de hypotheekschuld, onverdeeld blijven. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om, mede gelet op het tweede lid van artikel 3:178 BW, over te gaan tot verdeling van de polissen voordat de hypotheekschuld wordt voldaan.
Het gevorderde
4.13.
Met inachtneming van het voorgaande overweegt de rechtbank als volgt over de afzonderlijke vorderingen van [eiser] .
4.14.
Omdat het beroep van [eiser] op artikel 6:258 BW en/of 6:248 lid 2 BW niet kan slagen en overigens niet is gesteld of gebleken dat er een andere grond is voor wijziging of ontbinding van het echtscheidingsconvenant, is het onder 1 gevorderde niet toewijsbaar.
4.15.
Uit het echtscheidingsconvenant vloeit voort dat partijen de afwikkeling van de verrekenvordering hebben verschoven naar de toekomst (tot het moment waarop [gedaagde] de woning verkoopt of waarop één van partijen overlijdt). Daarom wordt de vordering onder 2, tot veroordeling van [gedaagde] om vanaf de datum van dit vonnis haar medewerking te verlenen aan alle handelingen die verricht moeten worden om haar verrekenvordering conform het echtscheidingsconvenant vast te kunnen stellen, afgewezen.
Omdat afwikkeling van de verrekenvordering niet toewijsbaar is, is er geen grond voor veroordeling van [gedaagde] tot taxatie of verkoop van de woning. De onder 3 gevorderde medewerking daaraan wordt daarom eveneens afgewezen. Datzelfde geldt voor de vordering onder 10, om [gedaagde] te veroordelen zich in te spannen om het ontslag van [eiser] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschulden te realiseren.
4.16.
[eiser] vordert onder 4 een verklaring voor recht dat hij na het overlijden van [gedaagde] een opeisbare vordering heeft uit hoofde van de door partijen op 18 oktober 2013 ondertekende overeenkomst, inhoudende dat [eiser] recht heeft op de helft van de netto verkoopopbrengst bij verkoop van de woning. [gedaagde] stelt dat [eiser] geen enkel belang heeft toewijzing van deze vordering omdat die niet wordt betwist.
[gedaagde] stelt zich terecht op het standpunt dat [eiser] geen belang heeft bij toewijzing van deze vordering. Het echtscheidingsconvenant (de vaststellingsovereenkomst van 18 oktober 2013) is vastgelegd in de echtscheidingsbeschikking van 4 december 2013 en maakt daarvan deel uit. Toewijzing van het onder 4 gevorderde in dit vonnis zou daar niets aan toevoegen. De vordering wordt daarom bij gebrek aan belang afgewezen.
4.17.
De vordering onder 5 betreft de verdeling van de levensverzekeringen bij RVS levensverzekeringen N.V. met polisnummers [polisnummer] en [polisnummer] . Deze vordering is evenmin toewijsbaar. Gelet op hetgeen in 4.12 is overwogen is verdeling van deze aan de hypotheek gekoppelde polissen niet aan de orde zolang de hypotheekschulden niet zijn of worden voldaan.
4.18.
[eiser] vordert onder 6 om aan [gedaagde] de bankrekening bij de ING met nummer [rekeningnummer] toe te delen, waarbij het (positieve of negatieve) saldo bij helfte tussen partijen dient te worden verdeeld. [gedaagde] voert ten verwere aan dat in de dagvaarding op geen enkele manier duidelijk is gemaakt waarop gedoeld wordt en/of wat de grondslag van de vordering is.
Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van [eiser] gelegen om zijn vordering concreet te onderbouwen. Nu hij dat heeft nagelaten ziet de rechtbank, mede gelet op het verweer van [gedaagde] , geen grond voor toewijzing van de vordering.
4.19.
[eiser] vordert onder 7 een verklaring voor recht dat hij uit hoofde van de op 18 oktober 2013 ondertekende overeenkomst een voorkeursrecht van koop heeft ter zake de woning. Hij heeft daarover gesteld dat in het echtscheidingsconvenant ten onrechte het in de notariële akte omschreven voorkeursrecht niet is overgenomen. [gedaagde] voert aan dat dat het echtscheidingsconvenant geen eerste recht van koop aan [eiser] verleent.
Met [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat de vordering niet toewijsbaar is zoals gevorderd. Weliswaar heeft [eiser] een voorkeursrecht van koop betreffende de woning op grond van de notariële akte en onder de daarin genoemde voorwaarden, maar in de door [eiser] gevorderde verklaring voor recht, zijn die voorwaarden niet geformuleerd. Bovendien heeft [eiser] niet onderbouwd welk belang hij heeft bij een verklaring voor recht als zijn voorkeursrecht van koop reeds vastligt in een notariële akte van verdeling.
4.20.
[eiser] vordert onder 8 en 9 [gedaagde] te verbieden om de woning te verhuren en/of om toestemming te geven aan derden om zich te mogen inschrijven op het adres van de woning. [gedaagde] voert aan dat dergelijke verboden niet zijn overeengekomen en dat er geen grond is voor toewijzing van deze vorderingen.
De rechtbank stelt voorop dat [gedaagde] eigenaar van de woning is. Dat betekent dat het haar vrij staat van die zaak gebruik te maken zoals zij wil, mits dat gebruik niet strijdt met rechten van anderen en/of beperkingen op grond van wettelijke voorschriften en regels van ongeschreven recht (artikel 5:1 lid 2 BW). Gesteld noch gebleken is dat het eigendomsrecht van [gedaagde] aldus is beperkt (bijvoorbeeld door een overeenkomst tussen partijen of anderszins) dat het haar verboden is de woning de verhuren of toestemming aan derden te geven om zich te mogen inschrijven op het adres van de woning. Deze vorderingen van [eiser] zijn dan ook ongegrond en dus niet toewijsbaar.
4.21.
Voor de vordering onder 10 om [gedaagde] te veroordelen zich in te spannen voor ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ten aanzien van twee hypothecaire leningen, bestaat geen grondslag. Partijen zijn uitdrukkelijk overeengekomen dat deze gemeenschappelijke schulden blijven bestaan tot aan verkoop van de woning.
4.22.
De vordering onder 11 om [gedaagde] te veroordelen om vanaf de datum van dit vonnis alle aan de woning verbonden hypothecaire en overige eigenaarslasten te voldoen, is evenmin toewijsbaar. Daarvoor is geen aanwijzing te vinden in de notariële akte of in het echtscheidingsconvenant.
4.23.
[eiser] vordert onder 12 een verklaring voor recht dat de hypotheeklening bij de ABN AMRO (nummer [polisnummer] ) van € 91.000,00 is gevestigd op de woning. [gedaagde] voert hiertegen aan dat [eiser] geen belang bij de gevraagde verklaring voor recht.
Vaststaat dat in verband met de lening een hypotheekrecht op de woning is gevestigd, zo blijkt uit het hypotheekregister van het Kadaster (productie 1 van [eiser] ). Niet gesteld of gebleken is wat de gevorderde verklaring voor recht aan die vermelding in het hypotheekregister toevoegt voor [eiser] . De vordering wordt daarom afgewezen bij gebrek aan belang voor [eiser] bij toewijzing.
4.24.
De vordering van [eiser] onder 13, om te bepalen dat [gedaagde] verplicht is krachtens de Woningwet en het Bouwbesluit om de woning te onderhouden, wordt eveneens afgewezen. Omdat de woning eigendom is van [gedaagde] en partijen niets zijn overeengekomen over het onderhoud, is het de bevoegdheid en verantwoordelijkheid van [gedaagde] om te beslissen over het onderhoud van de woning. [eiser] heeft daarover geen zeggenschap, ook niet via de Woningwet of het Bouwbesluit.
Uit het voorgaande – en uit hetgeen in r.o. 4.19 is overwogen – vloeit voort dat er evenmin grond is voor toewijzing van de vorderingen onder 14 tot en met 16 om [gedaagde] te veroordelen om [eiser] toegang te verlenen tot het terrein en de opstallen bij de woning en/of te verbieden om de herstel- en onderhoudswerkzaamheden door [eiser] te belemmeren. Het is niet aan [eiser] – die geen eigenaar van de woning is – om onderhoud aan de woning te (doen) verrichten. Omdat het niet aan [eiser] is om onderhoud aan de woning te verrichten, is er voor de onder 17 gevorderde veroordeling in kosten van herstel of onderhoud geen aanleiding, zodat die vordering evenmin toewijsbaar is.
4.25.
De vordering van [eiser] onder 19, om [gedaagde] te verbieden om nieuwe hypothecaire leningen aan te gaan met betrekking tot de woning, ontbeert een wettelijke grondslag, zodat deze vordering reeds hierop strandt.
4.26.
De vordering onder 20, tot veroordeling om tot verkoop van de woning over te gaan op het moment dat [gedaagde] langer dan 6 maanden in een verzorgings- of verpleeghuis verblijft, is evenmin toewijsbaar. [gedaagde] betwist de stelling van [gedaagde] dat partijen een afspraak hebben gemaakt waar dat uit voortvloeit. [eiser] heeft zijn stelling na betwisting niet onderbouwd, zodat daarvan niet is gebleken.
4.27.
[eiser] vordert ten slotte partijen te veroordelen om bij verkoop van de woning gezamenlijk een makelaar aan te wijzen in verband met die verkoop en de waardebepaling. De rechtbank constateert, zoals [gedaagde] ook aanvoert, dat het echtscheidingsconvenant al voorziet in een regeling om de waarde van de woning vast te stellen. Niet gesteld of gebleken is van gronden om een nieuwe regeling vast te stellen. Evenmin bestaat er een grond om te bepalen dat partijen gezamenlijk een verkopend makelaar moeten aanwijzen terwijl [gedaagde] eigenaar van de woning is en zij als gevolg daarvan (alleen, dus zonder [eiser] ) bevoegd is tot verkoop van de woning.
Het beslag
4.28.
[gedaagde] heeft geconcludeerd tot opheffing van het door [eiser] gelegde beslag. Namens [eiser] is daarover ter zitting gezegd dat [gedaagde] geen reconventionele eis heeft ingediend en dat het verzoek tot opheffing in strijd is met de goede procesorde omdat daarover geen hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden.
De rechtbank zal [eiser] in dit vonnis niet veroordelen tot opheffing van het beslag omdat daartoe geen vordering is ingesteld door [gedaagde] . Partijen hebben ook geen stukken overgelegd, zodat de rechtbank niet is gebleken op grond waarvan precies beslag op de woning is gelegd. [eiser] wordt er evenwel op gewezen dat op grond van hetgeen hiervoor is overwogen niet is gebleken van een opeisbare vordering van hem op [gedaagde] die een rechtvaardiging zou zijn voor (handhaving van) conservatoir verhaalsbeslag.
Proceskosten
4.29.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Hoewel gebruikelijk in zaken tussen gewezen echtelieden, ziet de rechtbank hier geen aanleiding voor compensatie van de proceskosten gelet op het tijdverloop sinds de beëindiging van de relatie tussen partijen in combinatie met de motivering van dit vonnis. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht 309,00
- salaris advocaat
956,00(2,0 punten × tarief € 478,00)
Totaal € 1.265,00
4.30.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.265,00,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr A.J.J.M. Weijnen en in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2022.
JO/AW