ECLI:NL:RBGEL:2022:2497

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 mei 2022
Publicatiedatum
19 mei 2022
Zaaknummer
9731938
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en restauratie van een Volkswagenbus met geschil over gebreken en verzuim

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland op 19 mei 2022, staat de restauratie van een Volkswagenbus centraal. [Eiser] heeft in september 2014 een overeenkomst gesloten met [gedaagde] voor de restauratie van zijn bus voor een totaalbedrag van € 10.000. Ondanks frequente communicatie en betalingen van in totaal € 8.000, was de restauratie in december 2020 nog niet voltooid. [Eiser] heeft [gedaagde] op 30 december 2020 aangemaand om de werkzaamheden binnen vier weken te voltooien, maar ontving geen reactie. Na bemiddeling door de Consumentenbond werd de bus op 8 april 2021 opgehaald, maar [eiser] was ontevreden over de kwaliteit van de restauratie en constateerde diverse gebreken.

In de procedure vorderde [eiser] een schadevergoeding van € 10.000 voor de gebreken en de terugbetaling van € 192 voor een bodemplaat. [Gedaagde] betwistte de gebreken en stelde dat hij nooit de kans heeft gekregen om deze te herstellen. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] niet in verzuim was geraakt, omdat [eiser] hem niet de gelegenheid had geboden om de gebreken te verhelpen. De vordering tot vervangende schadevergoeding werd afgewezen, maar de terugbetaling van € 192 werd toegewezen, met wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid.

De rechter concludeerde dat de vordering tot schadevergoeding niet kon worden toegewezen, omdat [gedaagde] niet in verzuim was geraakt. [Eiser] werd veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 9731938 \ CV EXPL 22-1776 \ 52770
uitspraak van
vonnis
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eisende partij
gemachtigde mr. M. de Jong
procederende krachtens toevoegingsnummer 2GG5695
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde partij
procederend in persoon
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 9 maart 2022 en de daarin genoemde processtukken;
- de mondelinge behandeling van 15 april 2022.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] had tot december 2017 een eenmanszaak met de naam [eiser] . [eiser] heeft in september 2014 afspraken gemaakt met [gedaagde] over de restauratie van zijn oude Volkswagen bus voor een totaalbedrag van € 10.000,-.
2.2.
[eiser] en [gedaagde] hadden zeer regelmatig contact over de restauratie, waarvoor [eiser] wekelijks naar het bedrijf van [gedaagde] kwam.
2.3.
In december 2020 was de restauratie nog niet voltooid. Door [eiser] was toen inmiddels een bedrag van € 8.000,- aan [gedaagde] betaald. Ook heeft [eiser] een bedrag van € 192,- aan een derde betaald voor een bodemplaat voor zijn Volkswagen bus.
2.4.
[eiser] heeft op 30 december 2020 een aangetekende brief gestuurd aan [gedaagde] , waarin hij onder meer schrijft:
Op grond van bovenstaande verzoek ik u mijn VW T2 bus te herstellen/restaureren volgens afspraak en wel binnen een termijn van 4 weken na dagtekening van deze brief. Indien mijn klacht niet binnen deze termijn is afgehandeld, behoud ik mij het recht voor onze overeenkomst zonder nadere ingebrekestelling te ontbinden en/of schadevergoeding te vorderen.
2.5.
Op deze brief kwam geen reactie van [gedaagde] , waarop [eiser] de Consumentenbond heeft ingeschakeld om te bemiddelen. Na diverse contacten tussen partijen en de Consumentenbond is afgesproken dat de bus op 8 april 2021 bij [gedaagde] kon worden opgehaald en dat het restantbedrag van € 2.000,- nog betaald zou worden door [eiser] .
2.6.
[eiser] heeft de bus op 8 april 2021 samen met een vriend bij [gedaagde] opgehaald en het restantbedrag betaald.
2.7.
[eiser] was niet tevreden over de restauratie. De klachten van [eiser] zijn door een jurist van de Consumentenbond via een e-mail van 22 april 2021 (in een brief in bijlage die niet is overgelegd in deze procedure) aan [gedaagde] gestuurd. Op 19 oktober 2021 heeft de gemachtigde van [eiser] een brief aan [gedaagde] gestuurd, waarin onder meer staat:
In deze brief zal ik volstaan met een globale opsomming van de gebreken, waarbij ik uitdrukkelijk kenbaar maak dat cliënt zich het recht voorbehoud de volledige lijst met gebreken in de procedure te brengen:
- gordels ontbreken;
- dashboardverlichting werkt niet goed;
- dashboard is niet compleet;
- claxon werkt niet;
- sloten aan de rechterzijde werken niet;
- er zitten druppels lak op de carrosserie;
- de lak laat op diverse plaatsen los;
- het plaatwerk sluit niet op elkaar aan;
- knipperlicht werkt niet naar behoren;
- gebruik van oude en defecte rubbers voor deuren en ramen;
- bekleding is slordig geplakt en geknipt;
(…)
Verzuim en omzettingsverklaring
Cliënt heeft u inmiddels meerdere keren, zowel mondeling als schriftelijk (…) in de gelegenheid gesteld de overeenkomst deugdelijk na te komen. Op 30 december bent u per aangetekende brief gesommeerd de restauratiewerkzaamheden deugdelijk en binnen 14 dagen uit te voeren. Tot op heden hebt u niet aan deze verplichting voldaan, waardoor u reeds in verzuim verkeert.
Omdat cliënt geen vertrouwen meer heeft in een deugdelijke oplossing van uw zijde, vordert cliënt op grond van artikel 6:87 lid 1 BW vanaf heden schadevergoeding in plaats van nakoming van u. (…)
2.8.
Op 3 november 2021 stuurt [gedaagde] per e-mail een reactie aan de gemachtigde van [eiser] , waarin hij de gebreken betwist. Hij eindigt zijn reactie met:
Wij gaan dus niet akkoord met het terugbetalen van (…) nu de bus weer enkele maanden bij hem heeft gestaan zonder eerst naar ons terug te komen hebben dus ook geen controle gehad over wat er met de bus in deze tussentijd gebeurd is.
Hij had de bus niet mee moeten nemen als hij er niet tevreden over was geweest, maar dit is haast onmogelijk omdat er meer aan gedaan is dan wat in eerste instantie de opdracht was.
De werkzaamheden zijn steeds meer uitgebreid en het bedrag is hetzelfde gebleven…dit doe je niet als je iemand een oor aan wil naaien.
Vervolgens zien we dhr [eiser] overal rijden met een door hem zelf bestickerde bus.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiser] vordert een bedrag van € 10.000,- aan vervangende schadevergoeding, de terugbetaling van een bedrag van € 192,- dat hij aan [gedaagde] had voorgeschoten voor de bodemplaat, rente en kosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering tot vervangende schadevergoeding ten grondslag dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst om de Volkswagen bus van [eiser] (hierna: de bus) te restaureren. Door deze tekortkoming lijdt [eiser] schade die volgens hem vergoed dient te worden door [gedaagde] . Deze schade bestaat uit het veilig maken van de bus en het verrichten van restauraties om de gebreken te herstellen, wat volgens [eiser] op een totaalbedrag uitkomt van in ieder geval € 10.000,-.
3.3.
Volgens [gedaagde] was de afspraak over de restauratie minder uitgebreid dan door [eiser] is aangevoerd en heeft hij de restauratie uitgevoerd zoals partijen hadden afgesproken. [gedaagde] betwist de gebreken en voert aan dat [eiser] terug had moeten komen met de bus, zodat [gedaagde] eventuele gebreken had kunnen herstellen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De restauratie van de bus kwalificeert als een aanneming van werk voor een vaste prijs. Partijen hebben een andere interpretatie van de afspraken die zij hebben gemaakt over de restauratie. Volgens [eiser] zou de hele bus worden gerestaureerd en zou [gedaagde] een APK keuring, een taxatierapport, een oldtimerkeuring en een (foto)verslaglegging van de restauratie verzorgen. [gedaagde] voert aan dat de afspraak alleen de restauratie betrof van het plaatwerk en de carrosserie met spuitwerk en het regelen van de APK keuring. Er is geen schriftelijke communicatie over de afspraken. Tussen partijen is niet in discussie dat [eiser] vanaf dat hij de bus bij [gedaagde] heeft gebracht tot in 2020 wekelijks bij [gedaagde] langs kwam. Ook staat vast dat de bus begin 2021 nog bij [gedaagde] stond en dat de bus - na tussenkomst van de Consumentenbond - op 8 april 2021 door [eiser] is opgehaald. Volgens [eiser] heeft hij bij het ophalen gezegd dat er gebreken waren aan de restauratie, maar kreeg hij de kans niet van [gedaagde] om de bus goed te bekijken. Hij kon dat pas later doen met zijn zoon en heeft toen geconstateerd dat er diverse gebreken waren.
4.2.
[eiser] heeft in de dagvaarding een opsomming gegeven van de gebreken die volgens hem zijn toe te rekenen aan [gedaagde] . Daarnaast heeft hij een aankoopkeuring overgelegd. Ook de daarin genoemde gebreken zijn volgens [eiser] toe te rekenen aan de werkzaamheden van [gedaagde] . [gedaagde] heeft de gebreken in de dagvaarding één voor één weersproken. Ten aanzien van de in de aankoopkeuring genoemde gebreken heeft [gedaagde] gemotiveerd aangevoerd dat en waarom deze niet aan hem zijn toe te rekenen. Het staat daarom nog onvoldoende vast dat sprake is van een tekortkoming van [gedaagde] in de nakoming van de overeenkomst om de bus te restaureren. Voor zover er echter vanuit wordt gegaan dat sprake is van gebreken die toe te rekenen zijn aan [gedaagde] , geldt het volgende.
4.3.
[gedaagde] voert aan dat hij nooit de kans heeft gekregen om tot herstel van mogelijke gebreken over te gaan, maar dat hij wel bereid is om eventuele gebreken te herstellen. De kantonrechter begrijpt hieruit dat [gedaagde] betwist dat hij in verzuim is geraakt. Volgens [eiser] was [gedaagde] op 13 januari 2021 al in verzuim. Dat baseert [eiser] op de ingebrekestelling die hij op 30 december 2020 per aangetekende brief aan [gedaagde] heeft gestuurd. De kantonrechter volgt [eiser] om de volgende redenen niet in deze stelling. In deze brief verzoekt [eiser] [gedaagde] om de bus binnen vier weken te ‘herstellen / restaureren volgens afspraak’ (zie 2.3). Uit die brief volgt dat [gedaagde] wordt aangemaand om de restauratie te voltooien, maar in die brief worden geen concrete gebreken genoemd die hersteld zouden moeten worden door [gedaagde] . Van januari tot begin april 2021 hebben partijen met behulp van de Consumentenbond afspraken gemaakt over de voltooiing van de restauratie en de oplevering van de bus. Partijen hebben toen afgesproken dat [gedaagde] de restauratie zou afronden en dat [eiser] de bus (uiteindelijk) op 8 april 2021 zou kunnen ophalen. Zoals in 4.1 geoordeeld staat tussen partijen vast dat de bus op 8 april 2021 door [eiser] is opgehaald. Daarna heeft [eiser] de gebreken ontdekt die hij heeft opgesomd in de dagvaarding en op een later moment de gebreken die in de overgelegde aankoopkeuring worden genoemd. De ingebrekestelling van 30 december 2020 had dus geen betrekking op de gebreken waarvoor [eiser] in deze procedure vervangende schadevergoeding vordert, waardoor [gedaagde] ten aanzien van die gebreken niet in verzuim is geraakt door genoemde ingebrekestelling.
4.4.
Partijen zijn het erover eens dat op 8 april 2021 sprake was van oplevering van de bus. Op grond van artikel 7:759 BW heeft [eiser] de verplichting om [gedaagde] de gelegenheid te bieden om de gebreken die [eiser] na oplevering heeft geconstateerd te herstellen, tenzij dit vanwege de omstandigheden niet van hem kan worden gevergd. De reden dat een opdrachtnemer de kans dient te krijgen om zelf binnen redelijke termijn gebreken te mogen herstellen is dat hij daarmee het betalen van vervangende schadevergoeding kan vermijden. Het zelf herstellen zal namelijk normaal gesproken minder kosten meebrengen dan het betalen van herstel door een derde. [1] Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] na het ophalen van de bus niet de mogelijkheid heeft geboden aan [gedaagde] om de toen door [eiser] gestelde gebreken te herstellen. [eiser] heeft aangevoerd dat hij geen vertrouwen meer had dat [gedaagde] de bus deugdelijk zou restaureren. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] toegelicht dat hij de bus niet door [gedaagde] wilde laten herstellen, omdat hij bang was dat [gedaagde] ‘de bus in de fik zou steken’. Daar voegde [eiser] aan toe dat hij niet meer bij [gedaagde] mocht komen. [gedaagde] heeft betwist dat hij gezegd zou hebben dat [eiser] niet meer langs mocht komen of dat hij de bus in de fik zou steken. Daarbij gaf [gedaagde] aan dat hij de bus nog zou willen herstellen als er gebreken zijn in de werkzaamheden die hij heeft verricht en dat hij de bus juist niet in de fik wil steken vanwege alle tijd en werkzaamheden die hij in de bus heeft gestoken.
4.5.
Dat [gedaagde] de bus in de fik zou steken of dat [eiser] niet meer langs zou mogen komen volgt niet uit de door partijen geschetste gang van zaken of uit de stukken. [eiser] stelt dat [gedaagde] zou hebben gezegd dat als er wat met de bus was [eiser] zijn vriend, die tijdens het ophalen van de bus was meegekomen, maar moest sturen. [eiser] had ervoor kunnen kiezen om die vriend te vragen de bus naar [gedaagde] te brengen, dan wel [gedaagde] te vragen de bus op te halen. Daarbij had [eiser] , vanwege zijn gestelde vrees dat [gedaagde] de bus in de fik zou steken, specifieke afspraken kunnen maken met [gedaagde] over de restauratie. [eiser] licht ook onvoldoende toe waarom hij geen vertrouwen meer had in herstel door [gedaagde] . [eiser] is tussen 2015 en 2020 wekelijks langsgegaan bij [gedaagde] om te kijken hoe de restauratie verliep. In al die jaren is er kennelijk voor [eiser] geen aanleiding geweest om geen vertrouwen te hebben in die restauratie door [gedaagde] . [eiser] voert nog aan dat [gedaagde] inmiddels geen eigen bedrijf meer heeft, maar dat is al vanaf december 2017 het geval. Kennelijk was dat feit in de jaren 2017-2020 geen probleem voor [eiser] . Door [eiser] is bovendien niet betwist dat [gedaagde] begin 2021 nog onderdelen heeft besteld voor de bus en deze ook daarin heeft geplaatst. Gelet op deze omstandigheden had [eiser] , nadat hij de gebreken constateerde toen hij de bus had opgehaald op 8 april 2021, [gedaagde] de mogelijkheid moeten geven om die gebreken alsnog binnen een redelijke termijn te herstellen.
4.6.
Doordat [gedaagde] niet de mogelijkheid heeft gekregen om de gestelde gebreken te herstellen, is [gedaagde] niet in verzuim geraakt. Daardoor komt [eiser] (nog) niet de bevoegdheid uit artikel 6:87 BW toe om de overeenkomst om te zetten in een vordering tot vervangende schadevergoeding. De mededeling door zijn gemachtigde op 19 oktober 2021 dat [eiser] schadevergoeding vordert in plaats van nakoming, heeft daarom geen doel getroffen (zie 2.6). Dit brengt mee dat de vordering tot vervangende schadevergoeding zal worden afgewezen.
4.7.
[eiser] vordert daarnaast een bedrag van € 192,- van [gedaagde] . [eiser] stelt dat hij dit bedrag als voorschot aan een derde heeft betaald voor een bodemplaat voor de bus. Dat bedrag is volgens [eiser] ten onrechte niet door [gedaagde] verrekend met het door hem betaalde bedrag van € 10.000,-, waardoor hij € 10.192,- heeft betaald in plaats van het overeengekomen bedrag van € 10.000,-. [gedaagde] voert aan dat hij dit bedrag contant aan [eiser] heeft terugbetaald. Door [gedaagde] is niet betwist dat [eiser] deze kosten heeft voorgeschoten. Ook is door [gedaagde] niet betwist dat [eiser] voor eind december 2020 bedragen heeft betaald van in totaal € 8.000,- en op 8 april 2021 het restantbedrag van € 2.000,- heeft betaald. Samen komt dat neer op het overeengekomen totaalbedrag van € 10.000,-. [gedaagde] heeft zijn verweer dat hij het bedrag van € 192,- contant zou hebben terugbetaald onvoldoende onderbouwd. Hij heeft bijvoorbeeld niet aangegeven wanneer hij dat heeft gedaan en wie daarbij aanwezig waren. De gevorderde terugbetaling van dit bedrag zal daarom worden toegewezen. [eiser] vordert wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van opeisbaarheid. Omdat [eiser] betaling van dit bedrag vordert binnen één week na betekening van dit vonnis, zal de wettelijke rente worden toegewezen na het verstrijken van die termijn voor het geval voldoening binnen die termijn niet plaatsvindt.
4.8.
[eiser] vordert daarnaast buitengerechtelijke incassokosten. Uit de stukken volgt dat deze werkzaamheden betrekking hadden op de vordering tot betaling van vervangende schadevergoeding. Deze vordering deelt daarom het lot van de vordering tot vervangende schadevergoeding en zal ook worden afgewezen. Overigens stelt [eiser] dat de kosten voor de aankoopkeuring (bedrag van € 209,09) voor rekening van [gedaagde] dienen te komen, maar dit bedrag wordt niet gevorderd in het petitum van de dagvaarding. De kantonrechter zal daarom daaraan voorbij gaan.
4.9.
De slotsom is dat de vordering tot betaling van € 192,- zal worden toegewezen, maar dat alle overige vorderingen van [eiser] worden afgewezen. [eiser] zal daarom als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde] , die worden begroot op nihil.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen één week na betekening van dit vonnis aan [eiser] een bedrag van € 192,- te betalen en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf het verstrijken van bedoelde termijn tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] begroot op nihil;
5.3.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. M.P.M. Hennekens en in het openbaar uitgesproken op

Voetnoten

1.Memorie van Toelichting op artikel 7:759 BW,