ECLI:NL:RBGEL:2022:2496

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
18 mei 2022
Zaaknummer
C/05/390581 / HA ZA 21-354
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.P.E.E. van Groeningen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid netbeheerder voor brand in meterkast na stroomuitval

In deze zaak vorderde Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Mij N.V. (hierna: Nationale-Nederlanden) schadevergoeding van Liander N.V. (hierna: Liander) naar aanleiding van een brand in de meterkast van een woning, die ontstond na een stroomuitval. De stroomuitval vond plaats in de nacht van 25 op 26 december 2019, waarbij twee van de drie hoofdzekeringen in de aansluitkast van de woning waren aangesproken. Een storingsmonteur van Liander verving de hoofdzekeringen, maar voerde geen verder onderzoek uit naar de oorzaak van de stroomuitval. Op 29 december 2019 ontstond er brand in de meterkast, wat leidde tot aanzienlijke schade aan de inboedel en opstal van de woning. Nationale-Nederlanden, die de schade had vergoed aan de eigenaar van de woning, stelde Liander aansprakelijk voor de schade, stellende dat de monteur had gehandeld in strijd met veiligheidsnormen en dat hij had verzuimd de oorzaak van de stroomuitval te onderzoeken.

De rechtbank oordeelde dat Nationale-Nederlanden onvoldoende had aangetoond dat de monteur van Liander tekort was geschoten in zijn zorgplicht. De rechtbank concludeerde dat de monteur, door de hoofdzekeringen te vervangen en de stroomvoorziening te herstellen, niet in strijd had gehandeld met de geldende veiligheidsnormen. Bovendien was er onvoldoende bewijs dat de oorzaak van de brand lag in een tekortkoming van Liander. De rechtbank wees de vorderingen van Nationale-Nederlanden af en veroordeelde hen in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de verantwoordelijkheden van netbeheerders en de noodzaak voor duidelijke bewijsvoering bij aansprakelijkheidskwesties.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/390581 / HA ZA 21-354
Vonnis van 25 mei 2022
in de zaak van
1. de naamloze vennootschap
NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MIJ N.V.,
gevestigd te Den Haag,
2.
[eiser sub A],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[eiser sub B],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
LIANDER N.V.,
gevestigd te Arnhem,
gedaagde,
advocaat mr. N. Dekker te Arnhem.
Eisers zullen hierna Nationale-Nederlanden en [eisende partij] worden genoemd. Nationale-Nederlanden en [eisende partij] worden hierna samen Nationale-Nederlanden c.s. genoemd. Gedaagde zal hierna Liander genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 3 november 2021
  • het (verkorte) proces-verbaal van mondelinge behandeling van 16 maart 2022 en de daarin genoemde brief met productie 7 van Nationale-Nederlanden en [eisende partij] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Liander is regionaal netbeheerder. Zij beheert ook het net dat de aansluiting op het stroomnet verzorgt van de woning van [eisende partij] te [woonplaats] (verder: de woning). Tussen Liander en [eisende partij] is een aansluit- en transportovereenkomst voor elektriciteit en/of gas tot stand gekomen.
2.2.
Het overdrachtspunt tussen de huisinstallatie van [eisende partij] en de elektrische installatie die eigendom is van Liander, bevindt zich in de meterkast van de woning en ligt bij de afgaande kabel, die is aangesloten op de afgaande klemmen van de huisaansluitkast. Deze huisaansluitkast met de daarin gelegen hoofdzekeringen is eigendom van Liander. De genoemde afgaande kabel behoort tot de huisinstallatie van [eisende partij] , maar de meetinrichting met de kWh-meter waar die kabel naartoe voert valt weer onder de verantwoordelijkheid van Liander. De van de meetinrichting afgaande kabel, de hoofdschakelaar en de groepenkast met de installatieautomaten behoren weer tot de huisinstallatie van [eisende partij] .
2.3.
De inboedel en opstal van de woning waren verzekerd bij respectievelijk Nationale-Nederlanden en Vivat schadeverzekering N.V., een rechtsvoorgangster van Nationale-Nederlanden.
2.4.
In de nacht van 25 op 26 december 2019 is tijdens de vakantie van [eisende partij] de stroom in de woning uitgevallen. Daarbij zijn twee van de drie hoofdzekeringen in de aansluitkast van de woning aangesproken (verder: de stroomuitval).
2.5.
Op die donderdag 26 december 2016 zijn de aangesproken hoofdzekeringen vervangen door een storingsmonteur van Liander (verder: de monteur), in aanwezigheid van [betrokkene] , een vriend van [eisende partij] .
2.6.
Op 29 december 2019 is brand ontstaan in de meterkast waardoor schade is ontstaan aan de opstal en de inboedel (verder: de brand).
2.7.
De schade is door [taxateur sub A] begroot op € 296.460,80 (€ 272.389,80 + € 24.071,00).
2.8.
Nationale-Nederlanden (en/of Vivat) heeft de schade aan [eisende partij] vergoed.
2.9.
Naar (de oorzaak van) de brand is onderzoek gedaan door (partij)deskundigen: enerzijds door [onderzoeksbureau] , Nationale-Nederlanden, en anderzijds door [taxateur sub B] , in opdracht van (de verzekeraar van) Liander.
2.10.
In het rapport van [onderzoeksbureau] van 31 januari 2020 staat onder het kopje “Methode onderzoek / brandbeeld / aanwijzen zone primaire brandhaard” dat aan de hand van het brandbeeld en de brandverloopindicatoren moeten worden geconcludeerd dat de zone van de primaire brandhaard was gesitueerd in of in de directe omgeving van de groepenkast. Verder staan daarin de volgende conclusies.
De bevindingen bij het onderzoek in onderling verband en samenhang beschouwd, leiden tot de volgende vaststellingen:
• de stroomuitval van 26 december 2019 is veroorzaakt door kortsluiting, zeer waarschijnlijk opgetreden in de zone tussen de hoofdzekeringen van netbeheer Liander en de installatieautomaten van de afgaande elektrische groepen;
• voor de stroomuitval is geen andere oorzaak gevonden dan inwerking van binnengedrongen vocht als gevolg van waterlekkage in de water- en afvoerleidingen van de badkamer recht boven de meterkast, dan wel door waterlekkage in een wasmachine enkele weken vóór de brand waardoor vocht ongehinderd kon binnendringen in de zone tussen de hoofdzekeringen van netbeheer Liander en de installatieautomaten van de afgaande elektrische groepen;
• de storingsmonteur van netbeheerder Liander heeft
nietnaar de oorzaak van de stroomuitval gezocht; hij heeft zich beperkt tot het vervangen van de twee aangesproken hoofdzekeringen en de stroomvoorziening vervolgens weer hersteld;
• op 29 december 2019 is brand ontstaan in of in de directe omgeving van de groepenkast en / of in de zone tussen de hoofdzekeringen van netbeheer Liander en de installatieautomaten van de afgaande elektrische groepen;
Geconcludeerd moet worden dat voor het ontstaan van de brand geen andere oorzaak is gevonden dan een opgetreden overgangsweerstand in of in de directe omgeving van de groepenkast en / of in de zone tussen de hoofdzekeringen van netbeheer Liander en de installatieautomaten van de afgaan de elektrische groepen. De overgangsweerstand is zeer waarschijnlijk het gevolg van inwerking door binnengedrongen vocht ten gevolge van waterlekkage in de water- en / of afvoerleidingen van de badkamer, dan wel door een enkele weken vóór de brand ontstane waterlekkage in een wasmachine;
Bij het verhelpen van de stroomstoring op 26 december 2019 rustte op de monteur van Liander ten minste de plicht 1) de oorzaak vast te stellen van de kortsluiting in met name dat deel van de elektrische installatie dat eigendom was van en onder de verantwoordelijkheid viel van netbeheerder Liander en / of II) te adviseren de elektrische installatie tijdelijk buiten bedrijf te stellen om een installateur in de gelegenheid te stellen de oorzaak op te sporen en / of de installatie te controleren. Bij het laatste punt moet worden aangetekend dat de woning in verband met de vakantie van de bewoners niet werd bewoond en de elektrische installatie van de woning zonder bezwaar tijdelijk had kunnen worden uitgeschakeld. Hiermee was de brand van 29 december 2019 met zekerheid voorkomen. Nu is gebleken dat de monteur geen van deze - noodzakelijke - stappen heeft genomen, moet worden geconcludeerd dat deze ernstig èn verwijtbaar tekort is geschoten bij het herstel van de stroomstoring.
2.11.
Bij brief van 27 januari 2020 heeft [eisende partij] althans Nationale-Nederlanden Liander aansprakelijk gestelde voor de schade. Liander heeft de aansprakelijkheid van de hand gewezen. Verdere correspondentie heeft niet tot overeenstemming tussen partijen geleid.

3.Het geschil

3.1.
Nationale-Nederlanden c.s. vordert samengevat - veroordeling van Liander bij een bij voorraad uitvoerbaar vonnis tot betaling van
€ 296.460,80 (€ 272.389,80 + € 24.071,00) aan hoofdsom;
€ 5.670,00 aan buitengerechtelijke kosten voor rechtsbijstand;
€ 25.047,00 aan kosten van [onderzoeksbureau] ;
€ 4.646,40 en € 871,20 aan kosten van [taxateur sub A] ;
€ 1.869,83 aan kosten van de [stichting] ;
een en ander vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
Nationale-Nederlanden c.s. voert aan dat de monteur op 26 december 2019 bij de stroomuitval heeft gehandeld in strijd met de geledende veiligheidsnormen en -instructies en overige ‘algemeen verbindende voorschriften’, omdat hij toen de exacte oorzaak daarvan niet heeft onderzocht en hij ( [betrokkene] als vertegenwoordiger van) [eisende partij] niet heeft geadviseerd de elektrische installattie te inspecteren. Nationale-Nederlanden c.s. acht het handelen van de monteur door dit niet te doen, terwijl dat wel van hem verwacht had mogen worden, ook meer in het algemeen onzorgvuldig en verwijtbaar. De monteur heeft, aldus Nationale-Nederlanden c.s., daarmee niet de zorg betracht waartoe Liander krachtens de overeenkomst met [eisende partij] gehouden was en die in het maatschappelijk verkeer betaamt. Zijn handelen vormt een aan Liander toe te rekenen tekortkoming (6:76 BW) en onrechtmatige daad (art. 6:170 BW). Door het handelen van de monteur is een brandgevaarlijke situatie ontstaan en blijven bestaan,. Het daardoor onstane brandrisico heeft zich verwezenlijkt. Nationale-Nederlanden stelt dat Liander daarom aansprakelijk is voor de daardoor ontstane schade, ter grootte van, volgens Nationale-Nederlanden c.s., de in 3.1 genoemde bedragen,
3.3.
Liander voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De vordering van [eisende partij]

Geen schade voor [eisende partij]
4.1.
Liander betwist dat [eisende partij] schade heeft geleden en voert aan dat de schade van [eisende partij] c.s volledig door zijn verzekeraar (Nationale-Nederlanden en/of Vivat) is vergoed. [eisende partij] heeft zijn vorderingen daarbij aan Nationale-Nederlanden gecedeerd. De vorderingen van [eisende partij] zijn reeds daarom, zo stelt Liander, niet toewijsbaar.
4.2.
[eisende partij] heeft deze stellingen van Liander niet weersproken. Hij erkent dat al zijn schade is vergoed en dat hij geen schade hoeft te dragen.
4.3.
Nu [eisende partij] geen schade lijdt is er geen grond voor schadevergoeding. De vordering van [eisende partij] is reeds daarom niet toewijsbaar.
De vordering van Nationale-Nederlanden
De oorzaak van de stroomuitval en de brand in de meterkast.
4.4.
Partijen twisten met verwijzing naar de door hen over en weer ingeschakelde partijdeskundigen over de oorzaak van de stroomuitval en die van de brand, over de locatie van de primaire brandhaard en over de vraag of (vaststaat dat) de achterliggende oorzaak van de brand en de stroomuitval dezelfde was. De rechtbank begrijpt uit de stellingen van Nationale-Nederlanden dat zij ervan uitgaat dat zowel de stroomuitval als de brand veroorzaakt zijn door vochtinwerking op de elektrische installatie als gevolg van lekkage in de water- en/of afvoerleidingen in de badkamer of van een lekkage in de wasmachine enkele weken voor de brand. Zij kon ter zitting desgevraagd niet met zekerheid zeggen of de brand is veroorzaakt door inwerking van het vocht in het deel van de installatie dat onder het beheer van Liander valt, of in het deel van [eisende partij] , althans daarover geen onderbouwd standpunt innemen. De rechtbank stelt vast dat Nationale-Nederlanden vochtinwerking vanuit de woning als de oorzaak ziet en in ieder geval niet stelt dat de oorzaak van de brand ligt in een gebrek in het deel van de elektrische installatie dat aan Liander toebehoorde.
Zolang de oorzaak van de brand niet vast staat en ook niet of die dezelfde oorsprong heeft als de stroomuitval -wat Nationale-Nederlanden stelt en Liander betwist- kan niet worden vastgesteld of er een verband bestaat tussen de door Nationale-Nederlanden gestelde fout van de monteur op 26 december 2019 en de brand. Als echter (voorshands) wordt uitgegaan van de door Nationale-Nederlanden gestelde vochtinwerking als gemeenschappelijke oorzaak van stroomuitval en de brand geldt het volgende.
Wat zijn de door de monteur uitgevoerde handelingen bij de stroomuitval.
4.5.
Vast staat dat de monteur op 26 december 2019 naar de woning is gegaan en in de meterkast heeft gekeken. Nationale-Nederlanden heeft niet betwist dat de monteur boven en onder de hoofdzekeringen metingen heeft gedaan en dat hij het deel van de installatie tot de groepenkast heeft gecontroleerd en daarmee het deel van de installatie dat het eigendom was van Liander, waaronder de aansluitkast. Tussen partijen is niet in geschil dat het domein/eigendom van Liander liep tot het overgangspunt bij ‘de afgaande klep’ van de kWh-meter. De bedrading die van daar naar de hoofdschakelaar loopt behoort tot de huisinstallatie van [eisende partij] . Anderzijds is niet betwist dat de monteur niet in de groepenkast heeft gekeken, wat hij, volgens Liander ook niet mocht, en dat hij evenmin een meting heeft gedaan van de huisinstallatie met een ‘Megger’. Nationale-Nederlanden heeft de stelling van Liander niet weersproken dat bij dit ‘Meggeren’ een hogere spanning op de huisinstallatie wordt gebracht en dat daarvoor moet worden geborgd dat alle apparaten uit de stopcontacten zijn en dat dit (in principe) buiten de bevoegdheden van de monteur valt en in ieder geval buiten zijn taak. Het eerder ingenomen standpunt van Nationale-Nederlanden dat van de monteur verwacht had mogen worden dat hij met een Megger het gedeelte tussen de hoofdzekeringskast van Liander en de hoofdschakelaar in de groepenkast van de huisinstallatie van [eisende partij] had moeten meten wordt daarmee als onvoldoende onderbouwd verworpen (los van de vraag of daarmee de oorzaak van de stroomuitval zou zijn achterhaald). Vast staat dat de monteur de bij de stroomstoring aangesproken zekeringen heeft vervangen en niet betwist is dat hij toen heeft gecontroleerd of er weer “een veilige spanning de woning inging”, dat hij bij zijn onderzoek van de aansluiting geen kwalijke reuk, sporen van waterlekkage, beschadigingen of andere bijzonderheden aan de meterkast heeft vastgesteld, dat een meting bevestigde dat er naast de aangesproken hoofdzekeringen geen storing in de aansluiting aanwezig was en dat de hoofdzekeringen na vervanging ook niet meer opnieuw zijn aangesproken. Nationale-Nederlanden heeft verder niet onderbouwd gesteld dat de monteur de (achterliggende) oorzaak van de stroomstoring (dus, volgens Nationale-Nederlanden, de vochtinwerking) redelijkerwijs zou hebben moeten zien bij zijn inspectie van de installatie tot aan de groepenkast.
Heeft de monteur gehandeld in strijd met veiligheidsnormen en -instructies en/of de voor hem geldende zorgvuldigheidsnorm?
4.6.
Nationale-Nederlanden stelt dat de monteur op 26 december 2019 heeft gehandeld in strijd met de geldende veiligheidsnormen en instructies. Zij noemt in dat verband artikelen 2.11 en 2.18 van de Netcode Elektriciteit (verder: de Netcode), de artikelen 1.1, 2.1.1, 2.1.3, 2.1.5, 2.2.1, 2.2.2, 2.3.3, 2.3.5, 4,1,2, 4,1,4 en 5.5. van de “Bedrijfsvoering van Elektrische Installatie Branche Laagspanning” (verder: de BEI BLS) en stap 2A van de daarbij behorende veiligheidsinstructie E-67 “Storingen in aansluitkasten ≤ 3x80A verhelpen” (verder: E-67).
4.7.
De rechtbank stelt vast dat in artikel 2.11 van de Netcode geen verplichtingen van de netbeheerder of de monteur zijn opgenomen, maar dat daarin verplichtingen van de “aangeslotene” zijn neergelegd, waaronder de verplichting dat de aangeslotene ervoor zorgt dat:
- hij alle maatregelen neemt die redelijkerwijs van hem verwacht kunnen worden om schade aan het in het perceel aanwezige gedeelte van de aansluiting te voorkomen (aanhef en sub d)
- de meetinrichting en de tot de aansluiting behorende apparatuur niet opgesteld worden in vochtige ruimten (aanhef en sub e) en
- boven of in de onmiddellijke nabijheid van de meetinrichting geen water-, stoom- of soortgelijke leidingen voorkomen, tenzij, ter beoordeling van de netbeheerder, passende voorzieningen zijn getroffen voor de bescherming van de meetinrichting (aanhef en sub f). In artikel 2.18 van de Netcode staat dat indien naar het oordeel van de netbeheerder redelijke twijfel bestaat of een elektrische installatie voldoet aan de bepalingen van de Netcode, de aangeslotene aantoont dat zijn elektrische installatie daaraan voldoet (lid 1), dat de netbeheerder bevoegd is om de elektrische installatie zelf te (laten) onderzoeken als de aangeslotene in gebreke blijft (lid 2), dat als de netbeheerder van oordeel is dat de elektrische installatie niet aan de bepalingen van de Netcode voldoet, de aangeslotene de gebreken, zo nodig onmiddellijk, moet herstellen (lid 3) en dat de netbeheerder geen verplichting heeft om na te gaan of aan het in deze code bepaalde is voldaan (lid 4). Ook dit artikel bevat dus verplichtingen van de aangeslotene. De netbeheerder worden enkel bevoegdheden toegekend en er is juist vastgelegd dat de netbeheerder niet de verplichting heeft te controleren of de aangesloten zijn verplichtingen om is nagekomen. Dat de monteur zich heeft gedragen in strijd met verplichtingen uit deze bepalingen kan dan ook zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet worden aangenomen.
4.8.
De normen van de BEI BLS met bijlagen, waaronder E-67, borgen een uniforme regelgeving op het gebied van veilige bedrijfsvoering in de elektriciteitsvoorziening systemen van de netbeheerders, waaraan beheerders zich dienen te houden [1] . Onder “bedrijfsvoering” vallen alle activiteiten die nodig zijn om de elektrische installatie te laten functioneren, ook onder abnormale omstandigheden. Daaronder vallen:
- beheer, zoals bedienen, regelen, bewaken.
- uitvoering van alle elektrotechnische en niet-elektrotechnische werkzaamheden zoals het
onderhouden, aanleggen en verwijderen, inclusief het treffen en opheffen van
veiligheidsmaatregelen [2] .
Met BEI BLS wordt invulling gegeven aan de Europese norm EN 50110, de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit [3] .
De door Nationale-Nederlanden genoemde bepalingen zien dan ook in het bijzonder op het waarborgen van de veiligheid van de personen die werken aan, met of nabij elektriciteitsvoorziening systemen alsmede de veiligheid van de omgeving bij het uitvoeren van dergelijke activiteiten. In zijn algemeenheid kan niet gesteld worden dat dit, verdergaand dan in de Netcode, de verplichting voor (medewerkers van) de netbeheerder met zich brengt om te controleren of de huisinstallatie van een aangeslotene aan de eisen van de Netcode voldoet. Liander heeft er daarbij op gewezen dat de BEI BLS enkel van toepassing is op LS-elektriciteitsvoorziening-systemen die in eigendom, beheer en/of onderhoud zijn van of bij netbeheerders en werkzaamheden en handelingen aan, met of in de nabijheid van de LS-elektriciteitsvoorziening-systemen die in opdracht van de netbeheerders worden uitgevoerd en iedereen die betrokken is bij bovengenoemde activiteiten [4] . De netbeheerder mag alleen onder (in de BEI-BLS nader omschreven) voorwaarden in een elektriciteitsvoorziening-systeem van een ander handelingen uitvoeren [5] , aan welke voorwaarden hier niet is voldaan. Nationale-Nederlanden heeft daar niets tegen in gebracht. Een en ander neemt niet weg dat (werknemers van) de netbeheerder bij activiteiten in elektriciteitsvoorziening-systemen van de netbeheerder op grond van de BEI BLS ook rekening dient te houden met risico’s en “ongewenste effecten” voor de omgeving [6] .
4.9.
Nationale-Nederlanden noemt, voor zover de rechtbank begrijpt, als schendingen van de bepalingen van de BEI BLS dat de monteur in strijd met “stap 2A” van E67 geen LMRA (laatste-minuut-risico-analyse) heeft uitgevoerd als bedoeld in 2.3.3. BEI BLS, dat hij in strijd met die stap 2A de oorzaak van de overbelasting of kortsluiting niet heeft weggehaald en dat hij in strijd met artikel 5.5. BEI BLS niet heeft gecontroleerd of er geen terugvoeding (via de kortsluitplaats) was, voordat de aansluiting weer werd ingeschakeld. Liander heeft deze gestelde schendingen weersproken.
4.10.
De rechtbank is van oordeel dat Nationale-Nederlanden onvoldoende onderbouwd heeft dat de monteur de genoemde bepalingen heeft geschonden. Zoals overwogen staat vast dat de monteur bij zijn onderzoek van de aansluiting geen kwalijke reuk, sporen van waterlekkage, beschadigingen of andere bijzonderheden aan de meterkast heeft vastgesteld, dat een meting bevestigde dat er naast de aangesproken hoofdzekeringen geen storing in de aansluiting aanwezig was, dat de hoofdzekeringen na vervanging ook niet meer opnieuw zijn aangesproken, terwijl niet onderbouwd gesteld is dat de monteur de gestelde vochtinwerking als achterliggende oorzaak redelijkerwijs zou hebben moeten ontdekken. In die omstandigheden kan zonder nadere onderbouwing niet worden aangenomen dat de monteur een onvoldoende risicoanalyse heeft uitgevoerd of op basis daarvan onvoldoende adequate maatregelen heeft genomen. Zoals eveneens overwogen is niet weersproken dat het ‘Meggeren’ (tot) in de huisinstallatie in principe buiten de bevoegdheden van de monteur valt en in ieder geval buiten zijn taak, zodat zonder nadere onderbouwing, de stelling van Nationale-Nederlanden ook niet kan worden aangenomen dat dit van de monteur verwacht had mogen worden. Evenmin kan in voornoemde omstandigheden zonder nadere onderbouwing worden aangenomen dat de monteur er niet van mocht uitgaan dat de situatie veilig was en dat het aanspreken van de hoofdzekeringen niet kwam door een kortsluiting waarvan de oorzaak toen nog aanwezig was. Er is zelfs niet onderbouwd dat er op het moment dat de monteur de stroomuitval herstelde überhaupt sprake was of was geweest van een kortsluiting én dat die op dat moment (nog) meetbaar of anderszins te ontdekken was. Gelet op die omstandigheden is niet gebleken van schending van het bepaalde in stap 2A van E67 of artikel 5.5. BEI BLS. Voor zover Nationale-Nederlanden stelt dat de monteur ook nog andere bepalingen uit het BEI BLS heeft geschonden heeft zij dat onvoldoende geconcretiseerd en onderbouwd.
4.11.
De in 4.10 genomen conclusie zou anders zijn als het aanspreken van twee van de drie hoofdzekeringen zoals Nationale-Nederlanden stelt zo uitzonderlijk is en een zodanige aanwijzing is voor het bestaan van een onveilige situatie en een zo groot risico op (nieuwe) kortsluiting, overbelasting en/of brand, dat de monteur er ook in de genoemde omstandigheden en na zijn, in 4.10 omschreven, onderzoek niet van mocht uitgaan dat de situatie redelijkerwijs veilig was. In dat geval had de monteur niet de stroom opnieuw mogen aansluiten zonder dat de oorzaak van het aanspreken van de zekeringen duidelijk was, geworden en niet mogen weggaan zonder maatregelen te nemen om het risico te beperken en daarover instructies te geven aan [betrokkene] (als de vertegenwoordiger van [eisende partij] ). Hij zou daarmee dan niet alleen de normen hebben overtreden die zijn neergelegd in voornoemde artikelen van de BEI BLS en E67 maar ook hebben gehandeld in strijd met de voor hem geldende zorgvuldigheidsnorm. Dat het aanspreken van die twee hoofdzekeringen duidt op een substantieel/reëel veiligheidsrisico wordt echter door Liander gemotiveerd betwist. Het aanspreken van hoofdzekeringen kan, aldus Liander, bijvoorbeeld ook te maken hebben met veroudering en komt, aldus Liander zeer regelmatig voor. Liander behandelt, zo voer zij aan, wekelijks 100-150 van dergelijke storingen, waarbij het ook niet uitzonderlijk is als er twee of drie zekeringen tegelijk worden aangesproken, ook als mensen niet thuis zijn en er in de woning geen stroom wordt afgenomen. Een en ander is door Nationale-Nederlanden niet gemotiveerd weersproken.
4.12.
De rechtbank is van oordeel dat Nationale-Nederlanden onvoldoende heeft onderbouwd dat het aanspreken van de twee hoofdzekeringen een dergelijke sterke aanwijzing voor een reëel gevaar oplevert als hiervoor omschreven. Voor zover Nationale-Nederlanden stelt dat een netbeheerder bij een aangesproken hoofdzekering altijd meer zou moeten doen dan de monteur heeft gedaan, óók als er verder niets bijzonders is waar te nemen en de zekering na vervanging niet opnieuw wordt aangesproken, heeft zij onvoldoende onderbouwd. Mede gelet op de betwisting van Liander van het door Nationale-Nederlanden gestelde risico bij het aanspreken van de twee hoofdzekeringen had van Nationale-Nederlanden verwacht mogen worden dat zij haar stelling dat een dergelijke plicht in dit geval wel bestond van afdoende onderbouwing zou hebben voorzien. Ook dit heeft zij nagelaten. De enkele omstandigheid dat [eisende partij] ten tijde van de stroomuitval op vakantie was is daarvan op zich onvoldoende onderbouwing.
4.13.
Resumerend overweegt de rechtbank dat Nationale-Nederlanden haar vordering heeft gebaseerd op haar stelling die erop neerkomt dat uit het aanspreken van de hoofdzekeringen steeds, althans hier, een dusdanig veiligheidsrisico volgt dat Liander de stroom op grond van de regelgeving en zorgvuldigheidseisen niet had mogen herstellen zonder de oorzaak te achterhalen. Deze stelling heeft zij onvoldoende onderbouwd. Dit betekent dat de vordering (reeds om die reden) zal worden afgewezen. De overige vragen, waaronder de vraag of de achterliggende oorzaak van de stroomuitval en de brand een en dezelfde was, en het beroep van Liander op haar algemene voorwaarden en de Bbr 2013 kunnen daarom verder onbesproken blijven.
4.14.
Nationale-Nederlanden c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Liander worden begroot op:
- griffierecht € 4.200,00
- salaris advocaat
4.982,00(2,0 punten × tarief € 2.491,00)
Totaal € 9.182,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Nationale-Nederlanden c.s. in de proceskosten, aan de zijde van Liander tot op heden begroot op € 9.182,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt Nationale-Nederlanden c.s. in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.P.E.E. van Groeningen en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2022.

Voetnoten

1.BEI BLS voorwoord.
2.BEI BLS artikel 2.2.1.
3.BEI BLS voorwoord.
4.BEI BLS artikel 1.1.
5.BEI BLS artikel 1.2.
6.Vgl: BEI BLS artikelen 2.3.1, 2.3.3 en 2.3.6.