ECLI:NL:RBGEL:2022:2474

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 mei 2022
Publicatiedatum
18 mei 2022
Zaaknummer
05-061925-21 + 99-000355-21
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf van 12 jaar voor poging tot moord en brandstichting aan vrachtwagen met slapende chauffeur

Op 10 mei 2022 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen [verdachte], die beschuldigd werd van het medeplegen van poging tot moord en opzettelijke brandstichting. De zaak betreft een incident dat plaatsvond in de nacht van 19 op 20 augustus 2020, waarbij [slachtoffer] in een vrachtwagen lag te slapen. De rechtbank oordeelde dat [verdachte] samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] brand heeft gesticht aan de vrachtwagen, wat resulteerde in ernstige brandwonden voor [slachtoffer]. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer], aangezien de verdachten wisten dat het niet ongebruikelijk was dat chauffeurs in hun vrachtwagen sliepen. De rechtbank achtte het medeplegen van poging tot moord en opzettelijke brandstichting bewezen, en legde een gevangenisstraf van 12 jaar op. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder [slachtoffer] en zijn naasten, voor de geleden schade en smartengeld. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de gevolgen voor het slachtoffer, die blijvende schade had opgelopen door de brand.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05-061925-21 ( [naam 1] ) + 99-000355-21 ( [naam 2] )
Datum uitspraak : 10 mei 2022
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1976 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. Dordrecht.
Raadsman: mr. H.L. Heemskerk, advocaat in Rotterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van:
  • 8 juni 2021 (pro forma-zitting);
  • 31 augustus 2021 (regiezitting);
  • 2 november 2021 (pro forma-zitting);
  • 18 januari 2022 (pro forma-zitting);
  • 5 april 2022 (inhoudelijke behandeling);
  • 26 april 2022 (sluiting).

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de nacht van 19 augustus 2020 op 20 augustus 2020 in de gemeente
Doesburg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of diens medeverdachte(n) voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven,
opzettelijk brand heeft gesticht in/aan/bij de vrachtwagen ( [merk] , kenteken [kenteken] ) waarin die [slachtoffer] op dat moment lag te slapen, welke brand zich (razendsnel) ontwikkelde tot een uitslaande brand,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een bewezenverklaring leidt, subsidiair:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] in of omstreeks de nacht van 19 augustus 2020 op 20 augustus 2020 in de gemeente Doesburg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of diens medeverdachte(n) voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven,
opzettelijk brand heeft/hebben gesticht in/aan/bij de vrachtwagen ( [merk] , kenteken [kenteken] ) waarin die [slachtoffer] op dat moment lag te slapen, welke brand zich (razendsnel)
ontwikkelde tot een uitslaande brand,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welk feit hij, verdachte, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 augustus
2020 tot en met 20 augustus 2020 in de gemeente Dordrecht en/of elders in Nederland,
opzettelijk heeft uitgelokt door
aan die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] te vragen (tegen betaling) in/bij voornoemde vrachtwagen brand te stichten en/of die vrachtwagen in brand te steken, en/of
die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] (vervolgens) te voorzien van één of meer jerrycan(s) met daarin
motorbenzine, althans een brandbare stof en/of een of meer kentekenpla(a)t(en) en/of een aantal
tieraps en/of een plattegrond en/of een adres van de locatie waar de brand diende te worden
gesticht en/of
die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] geld te geven/te betalen;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een bewezenverklaring leidt, meer subsidiair:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] in of omstreeks de nacht van 19 augustus 2020 op 20 augustus 2020 in de gemeente Doesburg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of diens medeverdachte(n) voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven,
opzettelijk brand heeft/hebben gesticht in/aan/bij de vrachtwagen ( [merk] , kenteken [kenteken] ) waarin die [slachtoffer] op dat moment lag te slapen, welke brand zich (razendsnel)
ontwikkelde tot een uitslaande brand,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest door
aan die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] te vragen (tegen betaling) in/bij voornoemde vrachtwagen brand te stichten en/of die vrachtwagen in brand te steken, en/of
die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] (vervolgens) te voorzien van één of meer jerrycan(s) met daarin
motorbenzine, althans een brandbare stof en/of een of meer kentekenpla(a)t(en) en/of een aantal
tieraps en/of een plattegrond en/of een adres van de locatie waar de brand diende te worden
gesticht en/of
die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] geld te geven/te betalen;
2.
hij in of omstreeks de nacht van 19 augustus 2020 op 20 augustus 2020 in de gemeente
Doesburg, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan/bij een vrachtwagen ( [merk] , kenteken [kenteken] ) (die op dat moment geparkeerd stond aan de [adres 2] ),
immers heeft verdachte en/of diens medeverdachte(n) toen aldaar opzettelijk motorbenzine,
althans een brandbare stof, gesprenkeld/gegooid op/tegen/bij voornoemde vrachtwagen en/of
(vervolgens) (open) vuur in aanraking gebracht met voornoemde motorbenzine, althans met die
brandbare stof en/of met een of meer andere brandbare stof(fen) op/aan/bij die vrachtwagen,
ten gevolge waarvan die vrachtwagen en/of een of meer brandbare stof(fen) in/aan/bij die
vrachtwagen en/of een caravan die zich in de nabijheid van die vrachtwagen bevond geheel of
gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
terwijl daarvan levensgevaar voor de zich op dat moment in die vrachtwagen bevindende (en op
dat moment slapende) persoon (te weten [slachtoffer] ) en/of voor een of meer (slapende)
perso(o)n(en) die zich bevonden in de woning in de directe nabijheid van voornoemde
vrachtwagen te duchten was en/of er gevaar voor goederen te duchten was, te weten voor de
belendende perce(e)l(en) van het terrein waarop die vrachtwagen geparkeerd stond (te weten het
bedrijfspand van [bedrijf 1] en/of het bedrijfspand van handelsonderneming [bedrijf 2] ) en/of een caravan en/of een of meer andere goed(eren) in/aan/in de nabijheid van die vrachtwagen;
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een bewezenverklaring leidt, subsidiair:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] in of omstreeks de nacht van 19 augustus 2020 op 20 augustus 2020 in de gemeente Doesburg, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
opzettelijk brand heeft/hebben gesticht in/aan/bij een vrachtwagen ( [merk] , kenteken
[kenteken] ) (die op dat moment geparkeerd stond aan de [adres 2] ),
immers heeft/hebben die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of zijn/hun medeverdachte(n) toen aldaar
opzettelijk motorbenzine, althans een brandbare stof, gesprenkeld/gegooid op/tegen/bij
voornoemde vrachtwagen en/of (vervolgens) (open) vuur in aanraking gebracht met voornoemde motorbenzine, althans met die brandbare stof en/of met een of meer andere brandbare stof(fen) op/aan/bij die vrachtwagen,
ten gevolge waarvan die vrachtwagen en/of een of meer brandbare stof(fen) in/aan/bij die
vrachtwagen en/of een caravan die zich in de nabijheid van die vrachtwagen bevond geheel of
gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
terwijl daarvan levensgevaar voor de zich op dat moment in die vrachtwagen bevindende (en op
dat moment slapende) persoon (te weten [slachtoffer] ) en/of voor een of meer (slapende)
perso(o)n(en) die zich bevonden in de woning in de directe nabijheid van voornoemde
vrachtwagen te duchten was en/of er gevaar voor goederen te duchten was, te weten voor de
belendende perce(e)l(en) van het terrein waarop die vrachtwagen geparkeerd stond (te weten het
bedrijfspand van [bedrijf 1] en/of het bedrijfspand van handelsonderneming [bedrijf 2] ) en/of een caravan en/of een of meer andere goed(eren) in/aan/in de nabijheid van die vrachtwagen,
welk feit hij, verdachte, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 augustus
2020 tot en met 20 augustus 2020 in de gemeente Dordrecht en/of elders in Nederland,
opzettelijk heeft uitgelokt door
aan die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] te vragen (tegen betaling) in/bij voornoemde vrachtwagen brand te stichten en/of die vrachtwagen in brand te steken, en/of
die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] (vervolgens) te voorzien van één of meer jerrycan(s) met daarin
motorbenzine, althans een brandbare stof en/of een of meer kentekenpla(a)t(en) en/of een aantal
tieraps en/of een plattegrond en/of een adres van de locatie waar de brand diende te worden
gesticht en/of
die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] geld te geven/te betalen;
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een bewezenverklaring leidt, meer subsidiair:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] in of omstreeks de nacht van 19 augustus 2020 op 20 augustus 2020 in de gemeente Doesburg, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
opzettelijk brand heeft/hebben gesticht in/aan/bij een vrachtwagen ( [merk] , kenteken
[kenteken] ) (die op dat moment geparkeerd stond aan de [adres 2] ),
immers heeft/hebben die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of zijn/hun medeverdachte(n) toen aldaar
opzettelijk motorbenzine, althans een brandbare stof, gesprenkeld/gegooid op/tegen/bij
voornoemde vrachtwagen en/of (vervolgens) (open) vuur in aanraking gebracht met voornoemde motorbenzine, althans met die brandbare stof en/of met een of meer andere brandbare stof(fen) op/aan/bij die vrachtwagen,
ten gevolge waarvan die vrachtwagen en/of een of meer brandbare stof(fen) in/aan/bij die
vrachtwagen en/of een caravan die zich in de nabijheid van die vrachtwagen bevond geheel of
gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
terwijl daarvan levensgevaar voor de zich op dat moment in die vrachtwagen bevindende (en op
dat moment slapende) persoon (te weten [slachtoffer] ) en/of voor een of meer (slapende)
perso(o)n(en) die zich bevonden in de woning in de directe nabijheid van voornoemde
vrachtwagen te duchten was en/of er gevaar voor goederen te duchten was, te weten voor de
belendende perce(e)l(en) van het terrein waarop die vrachtwagen geparkeerd stond (te weten het
bedrijfspand van [bedrijf 1] en/of het bedrijfspand van handelsonderneming [bedrijf 2] ) en/of een caravan en/of een of meer andere goed(eren) in/aan/in de nabijheid van die vrachtwagen,
bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, opzettelijk behulpzaam is geweest door
aan die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] te vragen (tegen betaling) in/bij voornoemde vrachtwagen brand te stichten en/of die vrachtwagen in brand te steken, en/of
die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] (vervolgens) te voorzien van één of meer jerrycan(s) met daarin
motorbenzine, althans een brandbare stof en/of een of meer kentekenpla(a)t(en) en/of een aantal
tieraps en/of een plattegrond en/of een adres van de locatie waar de brand diende te worden
gesticht en/of
die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] geld te geven/te betalen.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
In de nacht van 19 augustus 2020 op 20 augustus 2020 hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] brand gesticht aan een vrachtwagen, te weten een [merk] met kenteken [kenteken] , die op dat moment geparkeerd stond op het bedrijventerrein van [bedrijf 1] aan de [adres 2] . [2] [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben de vrachtwagen rondom besprenkeld met motorbenzine, waarna [medeverdachte 2] de motorbenzine met behulp van een aansteker en een papieren zakdoekje heeft aangestoken. [3] De brand ontwikkelde zich razendsnel tot een uitslaande brand. [4] De vrachtwagen werd door de brand volledig verwoest. Op het moment van de brand lag [slachtoffer] in de vrachtwagen te slapen. [5] Als gevolg van de brand heeft [slachtoffer] ernstige brandwonden opgelopen op 65 procent van zijn lichaam. [6] Hij had tweedegraads brandwonden op onder meer zijn hoofd/gezicht, borstkas, buik, benen, armen, handen en rug. De haren van zijn wenkbrauwen en zijn wimpers waren tot op de huid verschroeid en zijn oogwit vertoonde roodheid. Zijn neusharen vertoonden verschroeiing en op zijn gehemelte waren roetdeeltjes aanwezig. Hij heeft langdurig op de intensive care (in coma) gelegen. [7]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van poging tot moord (feit 1, primair) en het medeplegen van opzettelijk brand stichten terwijl daarvan levensgevaar en gemeen gevaar voor goederen te duchten is (feit 2, primair).
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde onder feit 1. Hiertoe is primair aangevoerd dat geen sprake is van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] als gevolg van de brandstichting zou komen te overlijden, nu niet te voorzien was dat iemand in de vrachtwagen aanwezig zou zijn. Subsidiair is aangevoerd dat verdachte de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zou intreden niet bewust heeft aanvaard, nu duidelijk is dat geen van de verdachten de intentie had iemand te verwonden of te doden.
Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging naar voren gebracht dat het naar algemene ervaringsregels niet voorzienbaar was dat door de brandstichting levensgevaar te duchten was voor [slachtoffer] . Ook was er geen gevaar te duchten voor de persoon die aanwezig was in de woning op perceel [nummer 1] . Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van deze onderdelen van de tenlastelegging.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2 heeft de verdediging daarnaast het volgende aangevoerd. Verdachte kan niet worden gezien als medepleger van deze feiten, nu zijn intellectuele en materiële bijdrage gering is. Ook is geen sprake van uitlokking, omdat verdachte niemand heeft aangezet tot het plegen van een strafbaar feit. Zijn rol kan slechts worden geduid als medeplichtige aan deze feiten.
Beoordeling door de rechtbank
De rol van verdachte
[medeverdachte 1] (roepnaam: [medeverdachte 1] ) heeft verklaard dat [verdachte]
[de rechtbank begrijpt: [verdachte] ]zijn opdrachtgever was. [8] [verdachte] had hem opdracht gegeven een vrachtwagen in Doesburg in brand te steken en [medeverdachte 1] heeft [medeverdachte 2] gevraagd met hem mee te doen. [9] Tijdens de eerste ontmoeting vertelde [verdachte] hem dat het ver buiten de stad was en dat het snel moest gebeuren. De volgende dag ontmoetten zij elkaar opnieuw en toen had [verdachte] een kladblaadje bij zich met daarop geschreven de bedrijfsnaam, de straatnaam en de plaats Doesburg. [verdachte] vertelde dat [medeverdachte 1] het papiertje mee zou krijgen als hij de jerrycans kwam halen. [medeverdachte 1] moest in de avond van 19 augustus 2020 bij [verdachte] komen, omdat de mensen dan op vakantie zouden zijn. [10] Die avond heeft [medeverdachte 2] hem opgehaald. [11] Voordat ze naar Doesburg reden, zijn ze eerst gestopt bij [verdachte] in Dordrecht. Daar kreeg [medeverdachte 1] twee jerrycans met vijf liter benzine, kentekenplaten en tie-wraps mee van [verdachte] . [12] In zijn woning heeft [verdachte] op de computer een foto aangewezen van het bedrijf. [verdachte] gaf hem een papiertje mee met daarop het adres van het bedrijf waar de vrachtwagens stonden. [13] [verdachte] had [medeverdachte 1] gevraagd een foto te maken van de brand. Dit heeft [medeverdachte 1] gedaan en deze foto’s heeft hij naar [verdachte] doorgestuurd. [14]
[verdachte] heeft verklaard dat [medeverdachte 3] hem begin augustus 2020 heeft gevraagd of hij mensen kon vinden om een vrachtwagen in brand te steken. Het zou gaan om een verzekeringskwestie. [verdachte] kwam uit bij [medeverdachte 1] en hij heeft een afspraak met hem gemaakt. [medeverdachte 1] wilde het graag doen en vroeg om meer informatie. [verdachte] heeft [medeverdachte 3] gevraagd naar de gegevens van de vrachtwagen. [medeverdachte 3] had het adres van Google Maps. Ze hebben hier samen naar gekeken. Een paar dagen daarna heeft [verdachte] opnieuw afgesproken met [medeverdachte 1] . Hij heeft toen verteld dat het ging om een vrachtwagen in Doesburg en hij heeft [medeverdachte 1] via Google Maps laten zien hoe de vrachtwagen eruit zag en waar het bedrijf zat. Voordat [medeverdachte 1] naar Doesburg ging, kwam hij langs het huis van [verdachte] . Daar wees [verdachte] hem op zijn laptop het adres en hoe de vrachtwagen eruit zag. Het adres had [verdachte] op een blaadje geschreven toen hij bij [medeverdachte 3] was. Dit blaadje nam [medeverdachte 1] mee of hij nam er een foto van. De avond voor de brand heeft [verdachte] benzine getankt en meegegeven aan [medeverdachte 1] . [verdachte] heeft tegen [medeverdachte 1] gezegd dat hij een foto moest sturen als het zover was. Ongeveer twee uur nadat [medeverdachte 1] bij hem vertrok, stuurde hij foto’s van de vrachtwagen die in brand stond. Deze foto’s stuurde [verdachte] via Signal door aan [medeverdachte 3] . De dag na de brand is hij tussen 15:00 en 17:00 uur naar [medeverdachte 3] gereden en heeft hij geld gekregen. [15]
De roepnaam van [medeverdachte 3] is [medeverdachte 3] . [16]
Gelet op deze verklaringen acht de rechtbank bewezen dat [medeverdachte 3] aan [verdachte] opdracht heeft gegeven om de vrachtwagen van [bedrijf 1] in brand te (laten) steken en [verdachte] deze opdracht vervolgens als tussenpersoon heeft uitgezet bij [medeverdachte 1] , die de brandstichting heeft uitgevoerd samen met [medeverdachte 2] . Daarbij heeft [verdachte] de uitvoerders voorzien van de benodigde gegevens en materialen om de brand te kunnen stichten, namelijk het adres waar de vrachtwagen stond, twee jerrycans met benzine en kentekenplaten, die kennelijk tot doel hadden dat de auto niet kon worden herleid tot de werkelijke tenaamgestelde.
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is hoe dit handelen juridisch gekwalificeerd dient te worden.
Ten aanzien van feit 1
Opzet
De rechtbank stelt voorop dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet is gebleken dat de verdachten het oogmerk hadden om [slachtoffer] door de brandstichting om het leven te brengen, dan wel dat sprake was van vol opzet.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Onder 'de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans' dient te worden verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben op een doordeweekse (werk)dag in de nachtelijke uren brand gesticht aan een vrachtwagen die was voorzien van een slaapcabine. Het is een feit van algemene bekendheid dat het niet ongebruikelijk is dat chauffeurs slapen in de cabine van hun vrachtwagen. Dat de vrachtwagen op een afgesloten bedrijventerrein stond, het gordijn niet (volledig) was gesloten en van buitenaf niet direct zichtbaar was of er iemand in lag, doet hier niets aan af. Naar het oordeel van de rechtbank was er dus sprake van een aanmerkelijke kans dat vrachtwagenchauffeur [slachtoffer] als gevolg van de brand zou komen te overlijden.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben de vrachtwagen rondom besprenkeld met in totaal tien liter motorbenzine en deze benzine vervolgens aangestoken. Deze handelingen waren gericht op het veroorzaken van een verwoestende brand en kunnen op zichzelf als levensgevaarlijk worden aangemerkt.
Op de camerabeelden is te zien dat twee personen
[rechtbank: [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ]om 02:05:34 uur uit beeld lopen in de richting van [bedrijf 1] en zij om 02:10:30 uur weer vanuit diezelfde richting terug komen lopen. Zij zijn 4 minuten en 56 seconden uit beeld geweest van alle beschikbare camera’s. [17] Ondanks het feit dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gedurende enkele minuten in de buurt van de vrachtwagen hebben rondgelopen, hebben zij zichzelf geen moment ervan vergewist dat er niemand in de vrachtwagen aanwezig was. Naar het oordeel van de rechtbank hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] door zo te handelen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat er iemand in de vrachtwagen aanwezig was en deze persoon als gevolg van de brand om het leven zou komen.
Ten aanzien van [medeverdachte 3] en [verdachte] ligt dit anders, omdat zij niet ter plaatse waren en zij zichzelf er dus niet van konden vergewissen dat er niemand in de vrachtwagen aanwezig was. De rechtbank overweegt dat [medeverdachte 3] reeds jarenlang actief is in de transportwereld en [verdachte] een tijd voor hem in deze branche heeft gewerkt. Zij zijn dus bij uitstek personen die weten dat het niet ongebruikelijk is dat een vrachtwagenchauffeur in de cabine van zijn vrachtwagen slaapt. Door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] opdracht te geven de vrachtwagen in brand te steken zonder enige instructie dat zij vooraf moesten onderzoeken of er iemand in de vrachtwagen aanwezig was, hebben ook [medeverdachte 3] en [verdachte] willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de vrachtwagenchauffeur bij deze brand zou kunnen komen te overlijden.
Dat op foto’s op internet te zien zou zijn geweest dat een of meer vrachtwagens geparkeerd stonden op het terrein doet aan dit oordeel niets af. Het is namelijk een feit van algemene bekendheid dat deze foto’s slechts een momentopname betreffen en dit geenszins hoeft te betekenen dat de vrachtwagens die daarop zichtbaar zijn daar al die tijd geparkeerd stonden.
Ook het feit dat omwonenden en medewerkers van de hulpdiensten er niet van uitgingen dat er iemand in de vrachtwagen lag te slapen en de omstandigheid dat het volgens de verdediging op die locatie verboden was in de vrachtwagen te slapen, maakt dit oordeel niet anders.
Concluderend acht de rechtbank bewezen dat sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] .
Poging tot moord of poging tot doodslag?
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of de verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan poging tot moord of poging tot doodslag. Bij (poging tot) moord moet bewezen worden dat de verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad.
De rechtbank overweegt dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet volgt dat er een plan was beraamd om [slachtoffer] van het leven te beroven, maar het plan erop was gericht brand te stichten aan de vrachtwagen en deze daarmee te verwoesten. Naar het oordeel van de rechtbank staat dit een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘met voorbedachten rade’ niet in de weg, nu bij dit plan bewust de aanmerkelijke kans is aanvaard dat deze gedraging de dood van een ander ( [slachtoffer] ) zou veroorzaken.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'met voorbedachten rade' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar hoeft de rechter er niet van te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
In dit verband acht de rechtbank in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
[medeverdachte 3] heeft [verdachte] begin augustus 2020 benaderd om brand te (laten) stichten aan de vrachtwagen. Op dat moment is het plan kennelijk ontstaan. Uit de verklaring van [medeverdachte 1] dat hij in de avond van 19 augustus 2020 naar [verdachte] moest komen, volgt dat de brandstichting in de nacht van 19 op 20 augustus 2020 moest plaatsvinden. Uiteindelijk zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] die nacht vanuit het westen van het land naar Doesburg gereden om brand te stichten aan de vrachtwagen. Onderweg hebben zij in Dordrecht een tussenstop gemaakt bij [verdachte] om twee jerrycans met benzine, kentekenplaten en het adres op te halen. Bij aankomst in Doesburg zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] uitgestapt en zijn zij in de richting van het bedrijventerrein van [bedrijf 1] gelopen om na bijna vijf minuten weer terug te keren bij de auto. Vervolgens hebben zij de jerrycans uit de auto gehaald en zijn zij naar de vrachtwagen gelopen, alwaar zij brand hebben gesticht.
De rechtbank concludeert op grond van voornoemde feiten en omstandigheden dat de verdachten voorafgaand aan hun handelen voldoende tijd hebben gehad zich te beraden op het genomen besluit en er meerdere momenten waren waarop zij op dit besluit terug hadden kunnen komen. Zij hebben dus gelegenheid gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van hun voorgenomen daad en zich daar rekenschap van te geven. Aldus staat voor de rechtbank vast dat het handelen van de verdachten niet het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
Nu geen contra-indicaties aannemelijk zijn geworden die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan, is de rechtbank van oordeel dat de verdachten met voorbedachte raad hebben gehandeld en acht zij poging tot moord bewezen.
Ten aanzien van feit 2
De vraag die de rechtbank ten aanzien van dit feit nog dient te beantwoorden is of bij de brandstichting levensgevaar en/of gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Voor de beantwoording van deze vraag is van belang of deze gevolgen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest.
Gelet op wat hiervoor ten aanzien van het voorwaardelijk opzet reeds is overwogen, acht de rechtbank bewezen dat door de brandstichting levensgevaar voor [slachtoffer] te duchten was.
Met betrekking tot het levensgevaar voor de slapende persoon in de woning op perceel [nummer 1] en het gemeen gevaar voor goederen acht de rechtbank in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
Uit het dossier volgt dat de brand is overgeslagen naar het bedrijfspand van [bedrijf 1] op perceel [nummer 2] en het pand van Handelsonderneming [bedrijf 2] op perceel [nummer 1] . De afstand tussen de vrachtwagen en de linkerzijde van het pand van [bedrijf 1] was ongeveer 2,4 meter. Deze zijde van het pand heeft zichtbare brandschade opgelopen. De gevelplaten waren vervormd en de coating was weggebrand. Links naast het pand van [bedrijf 1] stond een vrijstaand bedrijfspand van Handelsonderneming [bedrijf 2] met daaraan geschakeld een woning. De afstand tussen de vrachtwagen en het bedrijfspand was ongeveer 6,2 meter. De wandbekleding van dit bedrijfspand heeft over een afstand van 6,5 meter brandschade opgelopen. Tussen het pand en het hekwerk dat de percelen scheidt, stond een caravan die door de brand is verwoest. De afstand tussen vrachtwagen en de woning was ongeveer 7,1 meter. De houten schutting naast de woning was voor een groot deel verbrand. De kozijnpanelen boven en onder het raam van de woning waren verkleurd door de hitte inwerking en de regenpijp die naast het raam zat, was gesmolten. De politie concludeert dat op een foto die is genomen door een persfotograaf een grote vuurzee te zien is waarbij de vlammen een hoogte hebben van ongeveer acht meter en (hete) rookgassen zichtbaar zijn. [18]
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben in opdracht van [verdachte] en [medeverdachte 3] in de nachtelijke uren brand gesticht aan een vrachtwagen die geparkeerd stond op een industrieterrein waar ook woningen stonden waarin mensen zouden kunnen liggen te slapen. Hierbij hebben zij tien liter benzine gebruikt, waardoor de brand zich razendsnel ontwikkelde tot een grote, uitslaande brand. De rechtbank overweegt dat sprake was van (zeer) korte afstanden tussen de vrachtwagen en de bedrijfspanden, de woning, de caravan en andere goederen. Aan deze panden en goederen is ook daadwerkelijk schade ontstaan. Gelet op deze feiten en omstandigheden was het naar het oordeel van de rechtbank naar algemene ervaringsregels voorzienbaar dat door de brandstichting levensgevaar voor de zich in deze woningen bevindende personen en gemeen gevaar voor goederen in de nabijheid van de vrachtwagen te duchten was. Ook voor de goederen in de vrachtwagen (onder meer de lading, bestaande uit kleding) was gemeen gevaar te duchten. Deze goederen zijn ook daadwerkelijk verbrand.
Medeplegen (feiten 1 en 2)
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De bijdrage van de medepleger kan in uitzonderlijke gevallen in hoofdzaak vóór of ná het strafbare feit zijn geleverd. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke gevallen moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.
Gelet op hetgeen hiervoor onder ‘De rol van verdachte’ reeds is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] een essentiële rol heeft gespeeld in de voorbereiding van de feiten. Hij heeft gefungeerd als tussenpersoon van [medeverdachte 3] en heeft de opdracht die hij van [medeverdachte 3] kreeg uitgezet bij [medeverdachte 1] . [verdachte] heeft de benodigde informatie verkregen van [medeverdachte 3] en hij heeft deze doorgegeven aan de uitvoerders. Niet alleen voorzag hij de uitvoerders van informatie, ook verstrekte hij kentekenplaten en jerrycans met benzine die nodig waren om de brand te stichten. Daarnaast vroeg hij [medeverdachte 1] een foto te sturen ter bevestiging dat de opdracht was uitgevoerd.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en zijn medeverdachten is komen vast te staan. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van poging tot moord (feit 1, primair) en het medeplegen van opzettelijke brandstichting, terwijl daarvan levensgevaar en gemeen gevaar voor goederen te duchten is (feit 2, primair).

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, primair, en onder 2, primair, tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij in
of omstreeksde nacht van 19 augustus 2020 op 20 augustus 2020 in de gemeente Doesburg, tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en
/ofdiens medeverdachte
(n
)voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven,
opzettelijk brand heeft gesticht
in/aan
/bijde vrachtwagen ( [merk] , kenteken [kenteken] ) waarin die [slachtoffer] op dat moment lag te slapen, welke brand zich (razendsnel) ontwikkelde tot een uitslaande brand,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij in
of omstreeksde nacht van 19 augustus 2020 op 20 augustus 2020 in de gemeente Doesburg, tezamen en in vereniging met een
of meerander
(en
), althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht
in/aan
/bijeen vrachtwagen ( [merk] , kenteken [kenteken] ) (die op dat moment geparkeerd stond aan de [adres 2] ),
immers
heeft verdachte en/ofhebbenzijn mededader
(s
)toen aldaar opzettelijk motorbenzine
, althans een brandbare stof,gesprenkeld
/gegooid op/tegen/bij voornoemde vrachtwagen en
/of
(vervolgens
) (open
)vuur in aanraking gebracht met voornoemde motorbenzine,
althans met die
brandbare stof en/of met een of meer andere brandbare stof(fen) op/aan/bij die vrachtwagen,
ten gevolge waarvan die vrachtwagen en
/of een of meerbrandbare stof
(fen
)in
/aan/bij die
vrachtwagen en
/ofeen caravan die zich in de nabijheid van die vrachtwagen bevond geheel of
gedeeltelijk
is/zijn verbrand,
in elk geval brand is ontstaan,
terwijl daarvan levensgevaar voor de zich op dat moment in die vrachtwagen bevindende (en op
dat moment slapende) persoon (te weten [slachtoffer] ) en
/ofvoor een
of meer (slapende
)
perso
(o
)n
(en)die zich bevond
enin de woning in de directe nabijheid van voornoemde
vrachtwagen te duchten was en
/ofer gevaar voor goederen te duchten was, te weten voor de
belendende perce
(e)l
(en
)van het terrein waarop die vrachtwagen geparkeerd stond (te weten het bedrijfspand van [bedrijf 1] en
/ofhet bedrijfspand van handelsonderneming [bedrijf 2] ) en
/ofeen caravan en
/of een of meerandere goed
(eren
) in/aan/in de nabijheid van die vrachtwagen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1, primair:
medeplegen van poging tot moord.
feit 2, primair:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar te duchten is.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte de gevolgen voor het slachtoffer nooit heeft gewild en dit zou moeten worden meegenomen bij de straftoemeting.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
[verdachte] heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan poging tot moord en het brandstichting, waarbij sprake was van levensgevaar voor andere personen en gevaar voor goederen.
De rechtbank beoordeelt deze zaak tegen de achtergrond van een agressieve bedrijfsstrategie van [medeverdachte 3] om concurrerende transportbedrijven uit te schakelen om zelf een groter aandeel in de markt van kledingtransport te kunnen verwerven. [medeverdachte 3] was de opdrachtgever. Hij heeft [verdachte] ingeschakeld om een vrachtwagen van concurrent [bedrijf 1] in brand te steken. De brandstichting moest in de nacht van 19 op 20 augustus 2020 gebeuren, precies de dag waarop de zojuist uit Italië aangekomen en dus volgeladen vrachtwagen op het terrein van [bedrijf 1] stond. De rechtbank beschouwt de brandstichting dan ook als een gerichte aanslag op de beladen vrachtwagen. [medeverdachte 3] voorzag [verdachte] van het adres van [bedrijf 1] en [verdachte] heeft de opdracht vervolgens uitgezet bij [medeverdachte 1] , die op zijn beurt [medeverdachte 2] heeft meegevraagd om de klus te klaren. [verdachte] fungeerde als tussenpersoon en had een belangrijke rol in het geheel. Hij voorzag de uitvoerders niet alleen van het adres, maar ook van twee jerrycans met benzine en valse kentekenplaten.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn vanuit het westen van het land naar Doesburg afgereisd en hebben daar met behulp van tien liter benzine brand gesticht aan de vrachtwagen van [bedrijf 1] . Er ontstond razendsnel een enorme brand waarbij de gehele vrachtwagencabine omringd werd door een grote vlammenzee. In deze vrachtwagen lag chauffeur [slachtoffer] te slapen. De verdachten hebben het risico dat hij, een volkomen onschuldig slachtoffer, bij de brand om het leven zou komen willens en wetens op de koop toegenomen. Uit niets blijkt dat [verdachte] zich op enig moment heeft bekommerd om het lot van de mogelijk in de vrachtwagen aanwezige chauffeur.
Als gevolg van deze laffe en nietsontziende daad heeft [slachtoffer] zeer ernstig en blijvend lichamelijk letsel opgelopen. Hij werd wakker in een cabine vol zwarte rook en moest door de vlammenzee om de cabine te kunnen verlaten. Als gevolg hiervan is zijn lichaamsoppervlakte voor 65 procent verbrand. Hij heeft zeven weken op de intensive care gelegen, waarvan enige tijd in coma en de artsen dachten op enig moment dat hij het niet zou overleven. Door onder meer blijvende zenuw- en spierbeschadigingen in zijn armen en benen zal hij voor altijd ernstige beperkingen ondervinden in het dagelijks leven. [slachtoffer] is een ernstig geïnvalideerde man die voor de rest van zijn leven is aangewezen op intensieve verzorging en hulpmiddelen. Zijn grootste passie, rijden op de vrachtwagen, kan hij naar verwachting nooit meer uitoefenen. De verdachten hebben zijn leven verwoest.
Door de grote, uitslaande brand ontstond er niet alleen levensgevaar voor [slachtoffer] , maar ook voor een bewoner van een naastgelegen woning die op dat moment lag te slapen. Ook was er sprake van gevaar voor goederen die zich in de nabijheid van de vrachtwagen bevonden.
De rechtbank acht voor deze ernstige feiten geen andere straf passend dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met het feit dat sprake is van eendaadse samenloop.
De rechtbank houdt verder rekening met het feit dat uit het uittreksel uit de justitiële documentatie volgt dat verdachte eerder is veroordeeld wegens strafbare feiten, onder meer wegens Opiumwetdelicten, waarvoor verdachte langdurige gevangenisstraffen heeft uitgezeten. Daarnaast is hij veroordeeld voor geweldsdelicten.
Verdachte heeft de onderhavige feiten gepleegd gedurende de voorwaardelijke invrijheidsstelling van een eerder in Engeland aan hem opgelegde gevangenisstraf. Kennelijk heeft dit hem er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van 29 oktober 2021, waaruit volgt dat het recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld. De reclassering ziet de contacten die verdachte in het verleden heeft opgedaan in het criminele circuit als een risicoverhogende factor. Tijdens zijn detentiefasering heeft hij weliswaar goed meegewerkt aan het reclasseringstraject en heeft hij een behandeling in dit kader positief afgerond, maar dit eerdere traject heeft niet kunnen voorkomen dat verdachte is gerecidiveerd.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren passend en geboden. Het voorarrest zal overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht op de opgelegde straf in mindering worden gebracht.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

Algemene overweging met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vorderingen, omdat de vorderingen omvangrijk en complex zijn en de behandeling ervan een onevenredige belasting voor het strafproces zou opleveren.
De rechtbank overweegt dat niet in zijn algemeenheid kan worden gesteld dat alle vorderingen van de benadeelde partijen ingewikkeld van aard zijn. De omvang van een vordering, de hoogte ervan of het (late) moment van indienen maakt niet zonder meer dat de behandeling ervan een onevenredige belasting vormt voor het strafproces. Hieronder zal de rechtbank per vordering een oordeel geven over de ontvankelijkheid en/of de toewijsbaarheid.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met de feiten 1 en 2 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij stelt dat € 250.000,00 aan smartengeld redelijk is. Omdat er al € 50.000,00 is vergoed door een verzekeraar, vordert de benadeelde partij in deze procedure het resterende bedrag van € 200.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Overweging van de rechtbank
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen de categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Als gevolg van de poging tot moord en de brandstichting heeft de benadeelde immers lichamelijk letsel opgelopen. Hij had brandwonden op 65 procent van zijn lichaam en heeft 63 dagen op de intensive care gelegen. Gedurende deze periode dachten artsen dat hij het niet zou gaan redden en werd zijn familie verzocht afscheid van hem te nemen. Na een langdurig verblijf in het ziekenhuis is hij overgebracht naar een revalidatiecentrum. Er is sprake van blijvende zenuw- en spierbeschadigingen in zijn armen en benen waardoor zijn ledematen zijn verzwakt. Hierdoor zal hij blijvend ernstige beperkingen ondervinden in het dagelijks leven en is hij aangewezen op intensieve verzorging en hulpmiddelen. Er is sprake van een medische eindtoestand en er is geen verbetering meer te verwachten. Door de verminking van zijn huid is benadeelde niet in staat intiem te zijn met zijn familie en geliefden.
De rechtbank twijfelt er dan ook niet aan dat de feiten ook grote invloed hebben op de psychische gesteldheid van benadeelde. Naar het oordeel van de rechtbank liggen de nadelige gevolgen van de feiten voor benadeelde zó voor de hand dat ook zonder onderbouwing kan worden aangenomen dat hij op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Er is immers een diepe inbreuk gemaakt op zijn persoonlijke levenssfeer en persoonlijke integriteit. Benadeelde is een volstrekt onschuldig slachtoffer, dat als gevolg van de brand niet alleen ernstig en blijvend letsel heeft opgelopen, maar ook zijn passie, rijden op de vrachtwagen, nooit meer zal kunnen uitoefenen. Hij zal voor de rest van zijn leven worden geconfronteerd met de gevolgen van de feiten.
Het voorgaande is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het in deze procedure toe te wijzen smartengeld op het gevorderde bedrag van € 200.000,00 vaststellen.
Ten aanzien van benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in verband met de feiten 1 en 2 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 17.500,00 aan smartengeld in de zin van affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Overweging van de rechtbank
De bewezen verklaarde feiten zijn gepleegd na 1 januari 2019, de datum waarop wetgeving met betrekking tot affectieschade in werking is getreden. Het slachtoffer heeft als gevolg van deze feiten ernstig en blijvend letsel opgelopen. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende vast komen te staan dat het slachtoffer en benadeelde een duurzame gemeenschappelijke huishouding uitvoerden en zij dus kan worden aangemerkt als de levensgezel van het slachtoffer. Hiertoe overweegt de rechtbank dat uit de onderbouwing bij de vordering voldoende is gebleken dat zij voor de feiten reeds enige tijd samenwoonden en er sprake was van een affectieve relatie. In dit verband is ook relevant dat zij inmiddels samen een woning hebben gekocht. De rechtbank is van oordeel dat de vordering ook voor het overige voldoende is onderbouwd. Nu de bewezen verklaarde feiten misdrijven betreffen, heeft de benadeelde partij recht op het forfaitaire bedrag van € 17.500,00. Dit bedrag wordt toegewezen.
Ten aanzien van benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in verband met de feiten 1 en 2 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 17.500,00 aan smartengeld in de zin van affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Overweging van de rechtbank
Het bewezen verklaarde feit is gepleegd na 1 januari 2019, de datum waarop wetgeving met betrekking tot affectieschade in werking is getreden. Het slachtoffer heeft als gevolg van het bewezen verklaarde feit ernstig en blijvend letsel opgelopen. De benadeelde partij is het kind van het slachtoffer. Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering voldoende onderbouwd. Nu de bewezen verklaarde feiten misdrijven betreffen, heeft de benadeelde partij recht op het forfaitaire bedrag van € 17.500,00. Dit bedrag wordt toegewezen.
Ten aanzien van benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft in verband met de feiten 1 en 2 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 15.000,00 aan smartengeld in de zin van affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Overweging van de rechtbank
Het bewezen verklaarde feit is gepleegd na 1 januari 2019, de datum waarop wetgeving met betrekking tot affectieschade in werking is getreden. Het slachtoffer heeft als gevolg van het bewezen verklaarde feit ernstig en blijvend letsel opgelopen. De benadeelde partij is de vader van het slachtoffer. Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering voldoende onderbouwd. Nu de bewezen verklaarde feiten misdrijven betreffen, heeft de benadeelde partij recht op het forfaitaire bedrag van € 15.000,00. Dit bedrag wordt toegewezen.
Ten aanzien van benadeelde partij [benadeelde 4]
De benadeelde partij [benadeelde 4] heeft in verband met de feiten 1 en 2 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 15.000,00 aan smartengeld in de zin van shockschade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Overweging van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie vergoeding van shockschade kan worden toegekend als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door het waarnemen van het tenlastegelegde, of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
De rechtbank overweegt dat niet vereist is dat de benadeelde direct na de gebeurtenis die tot de verwonding van het slachtoffer heeft geleid met de ernstige gevolgen daarvan wordt geconfronteerd. Deze confrontatie kan ook (kort) daarna plaatsvinden. Benadeelde heeft haar broer op de dag van de brandstichting gezien in het ziekenhuis. Hij lag onder een deken met zijn gezicht vol witte zalf, een slang door zijn neus en met een buis in zijn mond aan de beademingsmachine. Een dag later was de witte zalf zwart geworden en was zijn gezicht opgezwollen waardoor hij bijna niet herkenbaar was. Zijn lichaam was volledig ingepakt met verband.
Gelet op deze omstandigheden wordt naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan het confrontatievereiste. Dat hetgeen waarmee de benadeelde partij is geconfronteerd een hevige schok teweeg heeft gebracht, staat naar het oordeel van de rechtbank niet ter discussie.
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of als gevolg van deze emotionele schok geestelijk letsel is ontstaan. Hierover overweegt de rechtbank als volgt.
Niet ter discussie staat dat de benadeelde partij een nauwe en affectieve relatie had met haar broer. De rechtbank overweegt dat uit het verslag van de behandelend psycholoog volgt dat reeds voor de feiten sprake was van psychische klachten in de zin van een angststoornis en posttraumatische stress-klachten en deze klachten als gevolg van de confrontatie zijn versterkt. Nu het geestelijk letsel niet geheel is toe te schrijven aan de confrontatie met de schokkende gebeurtenis, maar tevens aan andere omstandigheden in het leven van benadeelde, ziet de rechtbank aanleiding de vordering gedeeltelijk toe te wijzen. Alle omstandigheden in aanmerking genomen, begroot de rechtbank de shockschade naar billijkheid op een bedrag van € 10.000,00.
Ten aanzien van de benadeelde partijen [benadeelde 5] , [benadeelde 6] en [benadeelde 7]
De benadeelde partij [benadeelde 5] heeft in verband met feit 2 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 35.112,19 aan materiële schade en € 3.500,00 aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De benadeelde partij [benadeelde 6] heeft in verband met feit 2 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 3.500,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De benadeelde partij [benadeelde 7] heeft in verband met feit 2 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 8.278,54 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen hoofdelijk kunnen worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor zover de rechtbank de vorderingen niet toewijsbaar acht, heeft de officier van justitie verzocht de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in de vorderingen te verklaren.
Overweging van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat deze vorderingen zijn ingediend op donderdag 31 maart 2022 rond 15.00 uur. Concreet betekent dit dat de raadsman van verdachte tot aan de zitting twee werkdagen de tijd heeft gehad deze vorderingen door te nemen, met zijn gedetineerde cliënt te bespreken en vervolgens een verweer op deze vordering op te stellen. Het betreft een uitgebreide vordering met een diversiteit aan schadeposten en 30 producties ter onderbouwing. De wet bepaalt weliswaar dat een vordering tot schadevergoeding tot op de zitting kan worden ingediend, maar in dit geval maakt het tijdstip van indienen van de vordering, afgezet tegen de uitgebreidheid ervan, dat de rechtbank van oordeel is dat het partijdebat over de in deze zaak aan de orde zijnde civiele aspecten onvoldoende heeft kunnen plaatsvinden. Nu aanhouding van de zaak om de verdediging de ruimte te bieden zich gedegen te verweren tegen deze vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren, verklaart de rechtbank de benadeelde partijen [benadeelde 5] , [benadeelde 6] en [benadeelde 7] niet-ontvankelijk in hun vorderingen. De benadeelde partijen kunnen de vorderingen nog aan de burgerlijke rechter voorleggen.
Ten aanzien van benadeelde partij [benadeelde 8]
De benadeelde partij [benadeelde 8] heeft in verband met feit 2 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 1.954,50 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Overweging van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank overweegt dat de vordering niet inhoudelijk is betwist. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de kleding zich daadwerkelijk in de vrachtwagen bevond. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering kan worden toegewezen.
Ten aanzien van benadeelde partij [benadeelde 9]
De benadeelde partij [benadeelde 9] heeft in verband met feit 2 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 7.615,40 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard, omdat op grond van de onderbouwing van de vordering niet kan worden vastgesteld dat de kleding in de uitgebrande vrachtwagen zat.
Overweging van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de vordering is ingediend door de eenmanszaak [benadeelde 9] en is ingevuld en ondertekend door [naam 3] . De rechtbank ziet geen aanleiding eraan te twijfelen dat deze persoon vertegenwoordigingsbevoegd is.
De rechtbank overweegt verder dat uit het rapport van expertisebureau [naam 4] , die bij de vordering van benadeelde partij [naam 5] is gevoegd ter onderbouwing en dus onderdeel uitmaakt van het dossier, volgt dat de kleding van [benadeelde 9] met een waarde van € 7.615,40 zich in de afgebrande vrachtwagen bevond.
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De schadepost is voldoende onderbouwd en komt de rechtbank redelijk voor. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering kan worden toegewezen.
Ten aanzien van benadeelde partij [benadeelde 10]
De benadeelde partij [benadeelde 10] heeft in verband met feit 2 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 8.809,65 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht. Het gevorderde bedrag is als volgt opgebouwd:
Inkoopprijs kleding € 14.294,00
Winstpercentage (48%)
€ 6.861,50 +
Totale schade € 21.155,12
Reeds vergoede schade
€ 12.345,47 -
Resterend schadebedrag € 8.809,65
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk kan worden toegewezen tot een bedrag van € 1.949,33 (inkoopprijs kleding minus de reeds ontvangen schadevergoeding), met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige deel aan materiële schade heeft de officier van justitie verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren. Hiertoe is aangevoerd dat het winstpercentage niet voor vergoeding in aanmerking komt.
Overweging van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Uit de onderbouwing bij de vordering volgt dat de kleding met een inkoopwaarde van
€ 14.294,80 in de afgebrande vrachtwagen aanwezig was en verloren is gegaan. Een bedrag van € 12.345,47 is reeds aan benadeelde uitgekeerd als schadevergoeding. Gelet hierop en op het feit dat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de door de benadeelde partij geleden schade, zal de rechtbank een bedrag van (€ 14.294,80 - € 12.345,47 =) € 1.949,33 toewijzen.
Met betrekking tot het overige deel van de vordering (het winstpercentage) overweegt de rechtbank dat op grond van de onderhavige onderbouwing onvoldoende aannemelijk is geworden dat daadwerkelijk een winstmarge van 48 procent zou worden gehaald en deze schade dus daadwerkelijk als rechtstreekse schade is geleden. Bovendien gaat het om vervangbare goederen, waarbij over een vervangende lading alsnog winst kon worden gemaakt. Om die reden zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering nog aan de burgerlijke rechter voorleggen.
Ten aanzien van benadeelde partij [naam 5]
De benadeelde partij [naam 5] heeft in verband met feit 2 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 30.406,98 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Overweging van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is uit de onderbouwing van de vordering en de daarop ter terechtzitting gegeven toelichting voldoende aannemelijk geworden dat de labels en hangtags zich samen met de kleding in de afgebrande vrachtwagen bevonden. Daarmee is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering kan worden toegewezen.
Ten aanzien van alle benadeelde partijen: wettelijke rente, hoofdelijkheid en schadevergoedingsmaatregel
Over de toegewezen bedragen is verdachte vanaf 20 augustus 2020 wettelijke rente verschuldigd.
De rechtbank overweegt dat verdachte en zijn medeverdachten ieder voor de gehele schadebedragen (hoofdelijk) kunnen worden aangesproken. Verdachte hoeft niet meer te betalen indien en voor zover zijn medeverdachten de schade hebben vergoed.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht de aan de benadeelde partijen toegewezen bedragen aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling

(parketnummer 99-000355-21)

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt herroepen voor de volledige periode van 1825 dagen.
De verdediging heeft in de kern het volgende bepleit. Herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling voor de volledige periode van vijf jaar is onrechtvaardig omdat dit neerkomt op een strafverzwaring ten opzichte van de straf die bij het oorspronkelijke Engelse vonnis aan verdachte is opgelegd. Na het uitzitten van de helft van de opgelegde gevangenisstraf zou verdachte in vrijheid zijn gesteld en zou er een zogenaamde
licence periodzijn gaan lopen. Als einddatum had 2 augustus 2021 gegolden. Indien verdachte in deze licence period opnieuw in aanraking was gekomen met justitie dan had alleen het resterende gedeelte van de licence period ten uitvoer gelegd kunnen worden, dus tot aan de einddatum. Dat zou neerkomen op een ten uitvoer te leggen strafrestant van ten hoogste 150 dagen, uitgaande van de datum van aanhouding van 5 maart 2021 als startdatum van het uit te zitten strafrestant. Gelet hierop heeft de raadsman verzocht de voorwaardelijke invrijheidsstelling te herroepen voor maximaal 150 dagen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Bij vonnis van 31 januari 2012 van de [naam 6] is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar voor het (meermalen) medeplegen van het invoeren van heroïne. Na een verzoek daartoe van verdachte heeft de officier van justitie op 6 juni 2013 op grond van artikel 43 Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (oud) een last verstrekt inhoudende dat de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf in Nederland verder ten uitvoer werd gelegd. De datum van voorwaardelijke invrijheidstelling werd gesteld op 2 augustus 2016. De expiratiedatum werd gesteld op 2 augustus 2021. Verdachte is uiteindelijk op 29 juli 2016 voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Er gold een proeftijd van 1825 dagen.
Herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling komt in aanmerking indien sprake is van een ernstige schending van een daaraan verbonden voorwaarde. In dit geval is vast komen te staan dat verdachte de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak onder 1 en 2 primair bewezen verklaarde feiten begaan terwijl de proeftijd nog niet was verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de voorwaardelijke invrijheidstelling geheel of gedeeltelijk kan herroepen. Aan de hand van de omstandigheden van het geval dient de rechtbank te bepalen welke reactie op overtreding van de voorwaarde passend is. De rechtbank is daarbij vrij in de keuze en de waardering van de factoren die voor haar beslissing van belang zijn.
In het geval van verdachte was sprake van voortgezette tenuitvoerlegging (
continued enforcement) van de in Engeland aan hem opgelegde gevangenisstraf van tien jaar en is de Engelse straf aldus niet omgezet naar een (nieuwe) Nederlandse straf. Daarom is verdachte voorwaardelijk in vrijheid gesteld na het ondergaan van de helft van de gevangenisstraf en niet – conform het tot recent geldende Nederlandse stelsel – na het ondergaan van tweederde deel daarvan. In het verlengde van de voortgezette tenuitvoerlegging van de Engelse straf acht de rechtbank het redelijk om bij het bepalen van een passende reactie op overtreding van de algemene voorwaarde van de voorwaardelijke invrijheidstelling rekening te houden met het Engelse stelsel omtrent voorwaardelijke invrijheidstelling.
De rechtbank begrijpt dat ingevolge de Criminal Justice Act 2003 (CJA) [19] het Engelse stelsel van voorwaardelijke invrijheidstelling, voor zover voor onderhavige strafzaak relevant, in hoofdlijnen op het volgende neerkomt. Na het ondergaan van de helft van hun gevangenisstraf worden veroordeelden in beginsel voorwaardelijk in vrijheid gesteld (
release on licence; section 244 CJA). Vervolgens staan veroordeelden tot de einddatum van de straf (
sentence expiry date) onder toezicht en moeten zij zich houden aan voorwaarden (section 252 CJA). Indien een veroordeelde vóór het einde van de straf een nieuw (ernstig) strafbaar feit begaat en zich aldus niet houdt aan de voorwaarden van invrijheidstelling, dan kan de voorwaardelijke invrijheidstelling worden herroepen door een zogenaamde
standard recallen kan de veroordeelde worden gedetineerd tot (uiterlijk) de einddatum van de straf (sections 254 CJA e.v.).
Gelet op voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank passend een gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van verdachte voor een periode van
347 dagen. Deze periode is in duur gelijk aan de periode vanaf de dag waarop verdachte de algemene voorwaarde van de voorwaardelijke invrijheidstelling heeft overtreden (20 augustus 2020, de datum van het bewezenverklaarde) tot aan de fictieve einddatum van de Engelse straf van verdachte (2 augustus 2021).

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 55, 157 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) jaren;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
De beslissing op de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling
 wijst de vordering toe en beveelt dat een deel van de vrijheidsstraf, die als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, te weten 347 dagen gevangenisstraf, moet worden ondergaan (parketnummer
99-000355-21);
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
  • veroordeelt verdachte in verband met de feiten onder nummer 1 en 2 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 200.000,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] een bedrag te betalen van € 200.000,00 aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 244 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachte(n) (een deel van) het schadebedrag betaalt/betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
  • veroordeelt verdachte in verband met de feiten onder nummer 1 en 2 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van € 17.500,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde 1] een bedrag te betalen van € 17.500,00 aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 21 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachte(n) (een deel van) het schadebedrag betaalt/betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
  • veroordeelt verdachte in verband met de feiten onder nummer 1 en 2 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 2] van € 17.500,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde 2] een bedrag te betalen van € 17.500,00 aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 21 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachte(n) (een deel van) het schadebedrag betaalt/betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
  • veroordeelt verdachte in verband met de feiten onder nummer 1 en 2 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 3] van € 15.000,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde 3] een bedrag te betalen van € 15.000,00 aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 18 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachte(n) (een deel van) het schadebedrag betaalt/betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
  • veroordeelt verdachte in verband met de feiten onder nummer 1 en 2 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 4] van € 10.000,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [benadeelde 4] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot smartengeld;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde 4] een bedrag te betalen van € 10.000,00 aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 12 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachte(n) (een deel van) het schadebedrag betaalt/betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht.
De beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 5] , [benadeelde 6] en [benadeelde 7]
 verklaart de benadeelde partijen [benadeelde 5] , [benadeelde 6] en [benadeelde 7] niet-ontvankelijk in de vorderingen tot materiële schade/smartengeld.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 8]
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit onder nummer 2 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 8] van € 1.954,50 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde 8] een bedrag te betalen van € 1.954,50 aan materiële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald.) Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 2 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachte(n) (een deel van) het schadebedrag betaalt/betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 9]
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit onder nummer 2 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 9] van € 7.615,40 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde 9] een bedrag te betalen van € 7.615,40 aan materiële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald.) Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 9 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachte(n) (een deel van) het schadebedrag betaalt/betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 10]
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit onder nummer 1 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 10] van € 1.949,33 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [benadeelde 10] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde 10] een bedrag te betalen van € 1.949,33 aan materiële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 2 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachte(n) (een deel van) het schadebedrag betaalt/betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [naam 5]
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit onder nummer 2 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [naam 5] van € 30.406,98 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [naam 5] een bedrag te betalen van € 30.406,98 aan materiële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 36 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachte(n) (een deel van) het schadebedrag betaalt/betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.R. Sonneveldt (voorzitter), mr. E.S.M. van Bergen en mr. H.C. Leemreize, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.I. Warringa, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 mei 2022.
mr. E.S.M. van Bergen is buiten staat te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost-Nederland, Dienst Regionale Recherche, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer [nummer 3] / TGO [naam 1] , gesloten op 13 juli 2021 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 577-578; proces-verbaal van bevindingen, p. 532; proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , p. 254; proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] , p. 417-418.
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , p. 254; proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] , p. 417-418; proces-verbaal forensisch brandonderzoek, p. 554-557; NFI-rapport, p. 1999-2000.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 738-740; proces-verbaal van bevindingen, p. 1935-1938.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 532.
6.Medische verklaringen, productie 3 bij de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
7.Letselverklaring d.d. 18 april 2021, p. 1957-1961.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , p. 217; proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , p. 322.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , p. 240-241.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , p. 252-253.
11.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , p. 244.
12.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , p. 253-254.
13.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , p. 322-323.
14.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , p. 246.
15.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 161, 162, 165-169.
16.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] , p. 36.
17.Proces-verbaal van bevindingen, p. 738.
18.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1935-1938.
19.Bron: