ECLI:NL:RBGEL:2022:247

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 januari 2022
Publicatiedatum
21 januari 2022
Zaaknummer
C/05/383280 / HZ ZA 21-42
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onteigening van een perceel ten behoeve van de aanleg van een nieuwe aansluiting op de A28 bij Wezep en de vaststelling van de schadeloosstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 5 januari 2022 uitspraak gedaan over de onteigening van een perceel grond van de gedaagde, [gedaagde 1], door de gemeente Oldebroek. De onteigening vond plaats in het kader van de aanleg van een nieuwe aansluiting op de A28, die noodzakelijk werd geacht voor de ontwikkeling van het Bedrijvenpark H2O en ter verbetering van de verkeerssituatie in de regio. De rechtbank heeft de hoogte van de schadeloosstelling vastgesteld op € 7.994,00, gebaseerd op een waardering van het onteigende perceel van 1.142 m² tegen een prijs van € 7,00 per m². De deskundigen hebben geconcludeerd dat er geen waardevermindering van het overblijvende perceel is en dat er geen bijkomende schade is geleden door de gedaagde. De rechtbank heeft de argumenten van de gedaagde, die stelde dat het onteigende perceel deel uitmaakte van een complex, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de onteigening niet resulteerde in een vermindering van de waarde van het overblijvende perceel en dat de onteigening in het algemeen in het belang van de openbare infrastructuur was. De gemeente werd veroordeeld tot betaling van de kosten van juridische bijstand en de kosten van de door de rechtbank benoemde deskundigen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/383280 / HZ ZA 21-42
Vonnis van 5 januari 2022
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE OLDEBROEK,
zetelend te Oldebroek,
eiseres,
advocaat mr. S.M.L. Aaldering te Arnhem,
tegen
[gedaagde 1],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. A. Hofman te Barneveld.
Partijen zullen hierna de gemeente en [gedaagde 1] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 3 maart 2021
  • het deskundigenrapport van 23 juni 2021
  • de brief van mr. Hofman van 9 november 2021 met producties
  • het pleidooi van 23 november 2021
  • de brief van mr. J.R. Vermeulen van 29 november 2021 met een kostenopgave van de door de rechtbank benoemde deskundigen
  • het e-mailbericht van de rechtbank van 3 december 2021 waarbij partijen in de gelegenheid zijn gesteld op de kostenopgave van de deskundigen te reageren
  • het e-mailbericht van mr. Aaldering van 6 december 2021 met een reactie op de kostenopgave van de deskundigen
  • het e-mailbericht van mr. Hofman van 6 december 2021 met een reactie op de kostenopgave van de deskundigen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij tussenvonnis van 3 maart 2021 is ten name van de gemeente en ten algemenen nutte de onteigening uitgesproken van een gedeelte ter grootte van 1.142 m ² van het aan [gedaagde 1] toebehorende perceel kadastraal bekend gemeente Oldebroek, sectie [letter] , nummer [nummer] , aangeduid als: “Terrein (grasland)”, ter grootte van 110.460 m², thans deel uitmakend van perceel [letter] [nummer] .
2.2.
De rechtbank dient thans de hoogte van de aan [gedaagde 1] toekomende schadeloosstelling vast te stellen. Peildatum is 8 april 2021, de dag waarop het vonnis van 3 maart 2021 in de openbare registers is ingeschreven (artikel 40a Onteigeningswet, Ow).
2.3.
De deskundigen hebben de aan [gedaagde 1] te betalen schadeloosstelling in hun definitieve rapport begroot op een bedrag van € 7.994,00. Dit bedrag heeft volledig betrekking op de waarde van het onteigende. Van verdere schade is volgens de deskundigen geen sprake.
2.4.
Partijen hebben ter gelegenheid van het pleidooi gereageerd op het definitieve deskundigenrapport. Hierna zal worden ingegaan op hetgeen door partijen is aangevoerd.
Uitgangspunten bij de waardering
2.5.
De schadeloosstelling is een volledige vergoeding voor alle schade, die de eigenaar rechtstreeks en noodzakelijk door het verlies van zijn zaak lijdt (artikel 40 Ow).
Schadecomponenten kunnen zijn de waarde van het onteigende, de waardevermindering van het overblijvende en bijkomende schade.
De waarde van het onteigende2.6. Uitgangspunt is dat de werkelijke waarde van het onteigende dient te worden vergoed. Dit is de prijs die tot stand zou komen bij een vrijwillige verkoop op commerciële basis, waarbij wordt verondersteld dat koper en verkoper als redelijk handelende partijen optreden (artikel 40b, leden 1 en 2 Ow).
2.7.
De onteigening heeft plaatsgevonden ter uitvoering van het bestemmingsplan “Buitengebied, aansluiting A28”, dat voorziet in een nieuwe aansluiting van het dorp Wezep en Bedrijvenpark H2O (hierna ook: het bedrijvenpark) in Hattemerbroek op de Rijksweg A28. In het bestemmingsplan “Buitengebied, Aansluiting A28” is aan het onteigende perceelsgedeelte de bestemming “Verkeer” toegekend. Voorafgaand aan dit bestemmingsplan gold het bestemmingsplan “Buitengebied 2007”, waarin aan het onteigende de bestemming “Agrarisch-I” met een de dubbelbestemming “Waarde-archeologie II” was toegekend.
2.8.
De deskundigen hebben allereerst onderzocht of het onteigende deel uitmaakt van een complex als bedoeld in artikel 40d Ow. Meer concreet gaat het om de vraag of het onteigende behoort tot het als complex aan te merken, nabij gelegen Bedrijvenpark H2O.
Deze vraag is door de deskundigen ontkennend beantwoord. Daarbij is overwogen dat er een functionele samenhang tussen de (verdergaande) ontwikkeling van het bedrijvenpark en de realisering van de nieuwe aansluiting bestaat, maar dat deze samenhang niet maakt dat sprake is van een complex in de zin van artikel 40d Ow. Van belang is geacht dat de aansluiting op de A28 niet alleen de ontsluiting van het bedrijvenpark verbetert, maar ook de bestaande en reeds thans zwaar belaste regionale/provinciale (bovenwijkse) verkeersstructuur. Gelet op de reeds thans bestaande verkeersdruk op de verkeersinfrastructuur zou ook zonder de ontwikkeling van bedrijvenpark H2O op termijn voldoende noodzaak voor het realiseren van een andere aansluiting op de A28 zijn ontstaan, maar het streven naar verdere ontwikkeling van het bedrijvenpark heeft de noodzaak voor het realiseren van die aansluiting versneld, aldus de deskundigen. Verder is relevant geacht dat de aansluiting niet is opgenomen in het exploitatieplan voor het bedrijvenpark en dat de aansluiting daarin wordt gezien als een voorziening buiten het plangebied waarvan de kosten op grond van een verkeersonderzoek voor circa 46% zijn toe te rekenen aan het bedrijvenpark. De kosten worden echter voor het merendeel door de overheid gedragen. Dit weerspiegelt volgens de deskundigen dat de aansluiting niet alleen en zelfs niet in overwegende mate het bedrijvenpark dient, maar tenminste evenzeer het publiek belang van een goede en veilige verkeersinfrastructuur in en rond de kern Wezep. Tevens is in aanmerking genomen dat bijkomende werken (parallelweg, landbouwontsluitingsweg) worden gerealiseerd, die in bredere zin het belang van een goede en veilige verkeersinfrastructuur dienen. Verder wijzen de deskundigen erop dat het ontbreken van een verbeterde aansluiting op de A28 kennelijk niet in de weg heeft gestaan aan de ontwikkeling van bedrijvenpark H2O, die reeds geruime tijd geleden is aangevangen.
2.9.
Nadat [gedaagde 1] in reactie op het conceptrapport van de deskundigen (nogmaals) naar voren heeft gebracht dat de noodzaak voor een nieuwe ontsluiting uitsluitend verband houdt met de komst van het bedrijvenpark, hebben de deskundigen in hun definitieve rapport overwogen dat zij deze stelling van [gedaagde 1] op basis van de beschikbare stukken niet onderschrijven. Tevens is vermeld dat uit de onderzoeken ten behoeve van de milieueffectrapportage blijkt dat ook in de situatie zonder ontwikkeling van het bedrijvenpark sprake is van problemen bij de verkeersafwikkeling en dat reeds om die reden behoefte bestaat aan maatregelen vanuit de wegbeheerder.
2.10.
Ter gelegenheid van het pleidooi heeft [gedaagde 1] gepersisteerd bij zijn standpunt dat de onteigende grond behoort tot het complex bedrijvenpark H2O. Hij heeft erop gewezen dat in de toelichting op het bestemmingsplan “Buitengebied, Aansluiting A28” (bijlage 1 bij de nota van inlichtingen van [gedaagde 1] in de verzoekschriftprocedure, hierna: de nota van [gedaagde 1] ) wat betreft aanleiding, nut, noodzaak en doel van de verplaatsing telkens als eerste de ontsluiting van Bedrijvenpark H2O is genoemd en dat dit is herhaald in de zakelijke beschrijving bij het onteigeningsverzoek van 31 januari 2021 (bijlage 4 bij de nota van [gedaagde 1] ). Hieruit blijkt volgens hem dat de voorziene aansluiting op de A28 eerst en vooral plaatsvindt vanwege (de verdere ontwikkeling van) het bedrijvenpark. Er zijn volgens [gedaagde 1] geen aanwijzingen dat op de thans voorziene locatie een nieuwe aansluiting op de A28 was voorzien zonder de directe nabijheid c.q. geografische samenhang met Bedrijvenpark H2O. [gedaagde 1] heeft verder - onder verwijzing naar een zogenoemde “Statenbrief” van 10 juli 2018 (bijlage 3 bij de nota van [gedaagde 1] ) - aangevoerd dat de provincie een deel van de financiering voor haar rekening heeft genomen vanwege het belang van de verdere ontwikkeling c.q. de laatste fase van het realiseren van het bedrijvenpark. In die “Statenbrief” is het eveneens bijdragen aan het verbeteren van de leefbaarheid van onder andere de kernen van Wezep en Hattemerbroek als bijkomend argument genoemd. Dat Bedrijvenpark H2O zich klaarblijkelijk in de eerste fase heeft kunnen ontwikkelen zonder een nieuwe aansluiting, neemt volgens [gedaagde 1] niet weg dat in de toelichting op het bestemmingsplan en het onteigeningsplan onverkort is gemeld dat de nieuwe aansluiting noodzakelijk is voor de
verdereontwikkeling van H2O. Naarmate er meer bedrijven zijn gevestigd neemt de verkeersdruk toe en zal logischerwijs het ontbreken van een effectieve aansluiting wel degelijk een feitelijke belemmering voor verdere realisatie zijn, aldus [gedaagde 1] . De bijkomende werken die door de deskundigen zijn genoemd, zijn volgens [gedaagde 1] geen autonome werken en worden noodzakelijk bevonden juist vanwege de ter plaatse te realiseren aansluiting.
2.11. De gemeente is het eens met het standpunt van de deskundigen dat het onteigende perceelsgedeelte geen deel uitmaakt van het als complex aan te duiden bedrijvenpark H2O.
2.12.
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de stukken die partijen in onderhavige procedure hebben overgelegd, alsmede van de stukken die partijen in het kader van de verzoekschriftprocedure (C/05/377953 / HZ RK 20/42) hebben ingebracht.
2.13.
De rechtbank oordeelt als volgt. Het begrip complex wordt in artikel 40d lid 2 Ow omschreven als de als één geheel in exploitatie gebrachte of te brengen zaken. Indien het onteigende deel uitmaakt van een complex dient bij de waardering rekening gehouden te worden met alle kosten en baten van dat complex en alle bestemmingen in dat complex, zodat alle gronden in het complex (behoudens bijkomende factoren) gelijk worden gewaardeerd (artikel 40d lid 1 Ow). Deze zogenoemde egalisatieregel strekt ertoe waardeverschillen te elimineren die door het geven van verschillende bestemmingen binnen een complex zouden ontstaan.
Het antwoord op de vraag of sprake is van één complex is afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het geval. Beantwoording van de vraag zal steeds plaats moeten vinden met het oog op de ratio van de bepaling: onteigenden dienen niet te worden beloond respectievelijk gedupeerd vanwege het feit dat binnen het complex het ene stuk grond toevallig een andere bestemming heeft dan het andere. Aanknopingspunten kunnen mede worden gevonden in de geografische, functionele en/of financiële samenhang van de in exploitatie te brengen onroerende zaken.
2.14.
In het onderhavige geval heeft de onteigening plaatsgevonden ten behoeve van het aanleggen van een nieuwe aansluiting op de A28. Uit de stukken blijkt dat de gemeente tot die nieuwe aansluiting heeft besloten vanwege problemen in de verkeersafwikkeling op de bestaande infrastructuur (met name bij de huidige aansluiting Wezep en binnen Wezep en Hattemerbroek) én ter verbetering van de ontsluiting van Bedrijvenpark H2O. Verwezen wordt in dit verband naar de zakelijke beschrijving bij het onteigeningsverzoek van 31 januari 2021 (bijlage 4 bij de nota van [gedaagde 1] ), waarin - voor zover van belang - is vermeld:
“2.1 Aanleiding, nut en noodzaakHuidige situatieDe gemeente Oldebroek werkt samen met de gemeenten Hattem en Heerde aan de ontwikkeling van een nieuw bedrijventerrein, het zogeheten Bedrijvenpark H2O (hierna: H2O) (…). Voor een goede bereikbaarheid van het bedrijventerrein is het van belang een goede ontsluiting te realiseren. Daarnaast is er met name in de spits sprake van een hoge verkeersdruk op de bestaande op- en afrit van de A28 bij Wezep, waarvoor een oplossing gewenst is.(…)ProblematiekIn eerste instantie lijkt het dat H2O gunstig gelegen is ten opzichte van de A28 en A50 en dat dit park via de hiervoor genoemde ontsluitingen goede verbindingen met deze (hoofd)wegen heeft. Aan alle ontsluitingen kleven echter nadelen vanuit het oogpunt van veiligheid, filevorming en gezondheid/leefbaarheid.De aansluiting Wezep is vanwege de meest nabije ligging ten opzichte van H2O de meest logische route voor het verkeer van en naar dit park. De verkeersdruk op het onderliggende (provinciaal en gemeentelijk) wegennet is bij deze aansluiting echter in de huidige situatie al fors. Vooral tijdens de avondspits leidt dit tot filevorming en veroorzaakt dit overlast voor het verkeer en de omgeving. In het jaar 2030, waarbij het verkeer door autonome ontwikkelingen (exclusief ontwikkeling H2O) is toegenomen, is sprake van een verkeersknelpunt met hoog risico op structurele filevorming. Vanuit verkeerskundig oogpunt en het oogpunt van leefbaarheid (gezondheid en veiligheid) is deze situatie niet acceptabel. De verkeerstoename door de ontwikkeling van H2O vergroot dit knelpunt, zeker in relatie tot het feit dat H2O veel vrachtverkeer zal aantrekken. Dit verkeer moet zonder wijziging van de huidige situatie over de Rondweg rijden en een relatief lange afstand tussen de A28 en H2O afleggen. Ten opzichte van de huidige situatie wordt deze route dan zo druk bereden, dat niet alleen verslechtering van de doorstroming van het verkeer optreedt, maar ook de verkeersveiligheid in het gedrang komt. Dit geldt evenzeer voor de leefbaarheid in de woonwijk die zuidelijk van de Rondweg ligt. (…)Afgezien van de zojuist geschetste knelpunten is het vanuit het oogpunt van de ontwikkeling van H2O gewenst dat er een goede en snelle ontsluiting op het hoofdwegennet (in casu de A28) aanwezig is. De verwachting is dat het bedrijvenpark niet volledig kan worden ingevuld zolang de aansluiting op de A28 niet is verplaatst. In belangrijke mate wordt dat bepaald door de bestaande knelpunten in de verkeerssituatie. Tijdens de avondspits is de verkeerssituatie rondom de huidige aansluiting zorgelijk.
OplossingDe gemeente Oldebroek heeft ervoor gekozen om de hiervoor genoemde knelpunten op te lossen door de verplaatsing van de aansluiting Wezep (afrit 17) in noordelijke richting. (…)De zojuist genoemde maatregelen en werken leiden tot verbetering van de doorstroming van het verkeer op en rond de Zuiderzeestraatweg/N308 en de Rondweg en tot verbetering van de verkeersveiligheid op deze wegen. De maatregelen leiden tevens tot de verbetering van de leefbaarheid rond deze wegen. Tot slot zorgen de maatregelen voor een betere bereikbaarheid van H2O.”2.15. Vergelijkbare overwegingen zijn te vinden in bestemmingsplan “Buitengebied, aansluiting A28” (bijlage 1 bij de nota van [gedaagde 1] ), ter uitvoering waarvan de onteigening heeft plaatsgevonden. Daarin is - voor zover van belang - te lezen:
“VoorgeschiedenisDe gemeenten Hattem , Heerde en Oldebroek werken aan de ontwikkeling van een gezamenlijk bedrijventerrein nabij het dorp Hattemerbroek en in de oksel van de A28 en de A50: Bedrijvenpark H2O. (…) Voor een goede bereikbaarheid van het bedrijventerrein is het van belang een goede ontsluiting te realiseren. Daarnaast is met name in de spits sprake van een hoge verkeersdruk op de bestaande op- en afrit van de A28 bij Wezep waarvoor een oplossing gewenst is.(…)Voorafgaande besluitvormingOm de verkeersafwikkeling en leefbaarheid binnen de kernen Wezep en Hattemerbroek te borgen is in opdracht van de gemeente Oldebroek het onderzoeksrapport “Ontsluiting Wezep/bedrijventerrein H2O” opgesteld.(…)3.1. Nut en noodzaak verplaatsingHet Bedrijvenpark H2O is geprojecteerd in de zuidelijke oksels van de A28 en A50 en ligt daarom dicht bij het hoofdwegennet. In eerste instantie lijkt de locatie qua ligging dan ook ideaal, echter een directe aansluiting van het bedrijventerrein op de beide genoemde hoofdwegen ontbreekt (…). Aan alle bestaande ontsluitingen kleven echter nadelen voor veiligheid, filevorming en gezondheid, waardoor de bereikbaarheid van het bedrijventerrein op termijn te wensen over laat. Bovendien is de afstand tot deze aansluitingen een nadeel.De (…) aansluiting Wezep op de A28 is de meest logische gebleken. De verkeersdruk op het onderliggende wegennet ter hoogte van deze aansluiting is in de huidige situatie al fors. Vooral tijdens de avondspits leidt dit tot filevorming en veroorzaakt dit overlast. In het jaar 2030, waarbij het verkeer door autonome ontwikkelingen (dus exclusief de ontwikkeling van het Bedrijvenpark H2O) is toegenomen, is sprake van een verkeersknelpunt met hoog risico op structurele filevorming. Vanuit verkeerskundig oogpunt en het oogpunt van leefbaarheid (gezondheid en veiligheid) is deze situatie niet acceptabel.De verkeerstoename ten gevolge van het Bedrijvenpark H2O vergroot dit knelpunt, zeker in relatie tot het feit dat het bedrijvenpark relatief veel vrachtverkeer aantrekt. Het (vracht)verkeer vanuit het bedrijvenpark moet in de bestaande situatie over de Rondweg een relatief lange afstand tussen de A28 en het bedrijvenpark afleggen. (…)3.2. De nieuwe aansluiting(…)DoelVoor het Bedrijvenpark H2O is het gewenst om zo dicht mogelijk bij het bedrijvenpark een aansluiting te hebben op het hoofdwegennet (…). Dat heeft ook een positieve uitwerking op de verdere ontwikkeling van het bedrijvenpark (…).Het (toekomstig) afwikkelen via de Rondweg naar de dichtstbijzijnde aansluiting op de A28 legt een zeer forse (verkeers-)druk op de Rondweg. Daarnaast is bekend dat de huidige aansluiting op de A28 zwaar belast is, met name in de avondspits. In de nabije toekomst zal, met de toevoeging van het verkeer van het bedrijvenpark en zonder extra te nemen maatregelen, hier een serieus knelpunt ontstaan.”2.16. Er bestaat dus een functionele samenhang tussen de aanleg van de nieuwe aansluiting op de A28 en (de verdere ontwikkeling van) Bedrijvenpark H2O. Dit maakt echter niet zonder meer dat het onteigende perceelsgedeelte aangemerkt dient te worden als deel van het als complex aan te duiden bedrijvenpark. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een complex moeten steeds de omstandigheden van het geval als geheel in aanmerking worden genomen. Van belang is dat met de nieuwe aansluiting op de A28 ook de knelpunten op de bestaande infrastructuur (met name bij de huidige aansluiting Wezep en binnen Wezep en Hattemerbroek) zullen worden aangepakt. Terecht overwegen de deskundigen in hun rapport dat ook in de autonome situatie (zonder ontwikkeling van het bedrijvenpark) sprake is van problemen bij de verkeersafwikkeling en dat reeds om die reden behoefte bestaat aan maatregelen vanuit de wegbeheerder. Daarbij verwijzen zij naar de milieueffectrapportage van 27 september 2016 (bijlage 5 van de gemeente in de verzoekschriftprocedure, door de rechtbank op 11 januari 2021 ontvangen), waarin over de verkeersontwikkeling op het wegennetwerk in de autonome situatie - voor zover van belang - te lezen is:
“Uit bovenstaand figuur blijkt dat de verkeersdruk op de wegen in de kern Wezep door autonome verkeersgroei toegenomen zijn. De verhoogde verkeersdruk die in de huidige situatie voordoet kunnen in de autonome situatie tot verkeersafwikkelingsknelpunten leiden. Op het hoofdwegennetwerk A28, A50 en N50 is sprake van een significante verkeerstoename. Op deze wegen is zowel in de ochtend- als avondspits sprake van een risico tot structurele verkeersafwikkelingsproblemen.(…)Conclusie verkeersafwikkelingGeconcludeerd wordt dat in de autonome situatie op diverse locaties verkeersafwikkelingsknelpunten ontstaan. Waar knelpunten in de huidige situatie nog acceptabel waren, is de verkeerssituatie in de autonome situatie onacceptabel. Om het verkeer in de autonome situatie af te kunnen wikkelen, zijn infrastructurele aanpassingen in het wegennetwerk op diverse locaties noodzakelijk. (…).”
2.17.
Verwezen wordt voorts naar de verkeerskundige afweging van BVA van 12 december 2013 (bijlage 3 van de gemeente in de verzoekschriftprocedure, door de rechtbank op 11 januari 2021 ontvangen), waarin wordt geconcludeerd dat de realisatie van Bedrijvenpark H2O niet de oorzaak is van de problemen in de verkeersafwikkeling die om een oplossing vragen:
“(…) kan worden geconcludeerd dat de bestaande aansluiting van Wezep op de A28, in combinatie met de rotonde Zuiderzeestraatweg - Rondweg, in haar huidige vorm het verkeer niet kan afwikkelen. In de spitsuren is er nu al sprake van stagnatie op deze locatie. Maatregelen zijn dan ook noodzakelijk om de bereikbaarheid van Wezep nu, maar zeker in de toekomst te kunnen garanderen. De realisatie van bedrijventerrein H2O draagt bij aan de wens in te grijpen in de infrastructuur, maar is niet de oorzaak van het probleem. (…)
2.18.
Ook in de tussen Rijkswaterstaat, de provincie en de gemeenten Oldebroek, Hattem en Heerde gesloten samenwerkingsovereenkomst van 14 maart 2019 (bijlage 10 van de gemeente in de verzoekschriftprocedure, door de rechtbank op 11 januari 2021 ontvangen) wordt bevestigd dat de nieuwe aansluiting op de A28 ook nodig is zonder (verdere) ontwikkeling van Bedrijvenpark H2O. In die overeenkomst is - voor zover van belang - is vermeld:
“(…) OVERWEGENDE DAT:(…)2. voor een adequate ontsluiting van Bedrijvenpark H2O een goede, rechtstreekse ontsluiting op de A28 gewenst is;3. ter plaatse van de bestaande aansluiting Wezep op de A28 afwikkelings- en leefbaarheidsknelpunten bestaan, welke in de toekomst met de autonome groei van het verkeer verder zullen toenemen;(…)”2.19. Van belang is voorts dat de ontwikkeling van het bedrijvenpark reeds geruime tijd geleden is aangevangen (de plannen dateren vanaf 2005 en de verkoop van bouwrijke kavels is volgens de gemeente in 2010 is gestart) en verdere ontwikkeling mogelijk is gebleken, ofschoon er geen concreet zicht was op een verbeterde aansluiting op de A28.
2.20.
Tevens wordt in aanmerking genomen dat het onteigende perceelsgedeelte aan de noordzijde van de A28 ligt, terwijl het bedrijvenpark H2O ten zuiden daarvan ligt. Gelet hierop kan niet gezegd worden dat het perceelsgedeelte en het bedrijvenpark geografisch bij elkaar horen.
2.21.
Bij de beantwoording van de vraag of het onteigende tot het complex Bedrijvenpark H2O behoort, is tevens de wijze van financiering van de nieuwe aansluiting van belang. Blijkens artikel 8 van de in 2.18 genoemde samenwerkingsovereenkomst van 14 maart 2019 is voor het realiseren van de nieuwe aansluiting in totaal € 20,33 miljoen gebudgetteerd. Van dit bedrag neemt de provincie € 9,1 miljoen voor haar rekening, de Staat € 0,23 miljoen en de gemeenten Oldebroek, Hattem en Heerde (inclusief de door deze gemeenten opgerichte ontwikkelingsmaatschappij) samen € 11 miljoen.
In het door de gemeente Oldebroek en Hattem vastgestelde Exploitatieplan Bedrijvenpark H2O (bijlage 8 van de gemeente in de verzoekschriftprocedure, pagina 27, door de rechtbank op 11 januari 2021 ontvangen) zijn de kosten van de nieuwe aansluiting aangemerkt als kosten buiten het plangebied, die (deels) zijn toe te rekenen aan het exploitatieplan voor Bedrijvenpark H2O. Op grond van een door verkeersadviesbureau BVA verrichte analyse van verkeersbewegingen dient 46,1% van de kosten van de nieuwe aansluiting aan Bedrijvenpark H2O toegerekend te worden. Dit komt neer op een bedrag van circa € 5 miljoen (46,1% van het ten laste van de gemeenten komende bedrag van € 11 miljoen). Het grootste deel van de kosten van de nieuwe aansluiting wordt dus gedragen door de overheid. Nu het bovendien de provincie is die de uitvoering van de aanleg van de aansluiting op zich heeft genomen, moet worden aangenomen dat die aansluiting de meeste betekenis heeft voor het algemene belang van een goede plaatselijke en regionale infrastructuur.
2.22. Het betoog van [gedaagde 1] - onder verwijzing naar de Statenbrief van 10 juli 2018 (bijlage 8 bij de nota van [gedaagde 1] ) - dat het financieringsvoorstel primair werd gemotiveerd vanuit het belang van de verdere ontwikkeling van Bedrijventerrein H2O en de verbetering van de leefbaarheid van de kernen van Wezep en Hattemerbroek slechts een bijkomend argument was, kan hem niet baten. In bedoelde Statenbrief is -voor zover van belang - te lezen:
“Deze aansluiting op de A28 versterkt naar verwachting niet alleen de positie als regionaal bedrijventerrein aanzienlijk, maar draagt ook bij aan het verbeteren van de leefbaarheid van onder andere de kernen Wezep en Hattemerbroek waar nu nog geen bestemmingsverkeer doorheen rijdt. Dit alles levert een toegevoegde waarde voor Gelderland.Het gaat hier om het verplaatsen van de huidige afrit Wezep en daarmee wordt ook een knelpunt opgelost in de afwikkeling van het verkeer rond de huidige toe- en afritten in Wezep.”Uit deze bewoordingen blijkt niet dat de nieuwe aansluiting alleen, althans in de eerste plaats is voorzien ten behoeve van de ontwikkeling van het bedrijvenpark.
2.23.
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden als geheel is de rechtbank van oordeel dat de onteigende grond niet behoort tot het als een complex aan te merken Bedrijvenpark H2O. De rechtbank volgt derhalve het advies van de deskundigen.
2.24. Terecht gaan partijen er met de deskundigen van uit dat bij de waardering van het onteigende perceelsgedeelte de thans geldende verkeersbestemming moet worden geëlimineerd (artikel 40c Ow). Daarom dient gewaardeerd te worden met inachtneming van de voorheen geldende agrarische bestemming, die aansluit bij het feitelijk gebruik.
2.25.
Uitgaande van deze bestemming hebben de deskundigen de onteigende grond gewaardeerd op een bedrag van € 7,00 per m². In het deskundigenrapport is gemotiveerd uiteengezet dat dit oordeel is gebaseerd op (deels door partijen ingebrachte) referentietransacties, waarbij enkele transacties het meest relevant voor de waardering zijn bevonden. De deskundigen hebben te kennen gegeven dat zij rekening hebben gehouden met de goede agrarische kwaliteit van de grond en het grote oppervlakte van het perceel waarvan het onteigende deel uitmaakt.
In reactie op de opmerking van de gemeente dat zij met dezelfde referentietransacties tot een waarde van € 6,00 komt, hebben de deskundigen in hun eindrapport overwogen dat zij de grond vanwege de goede agrarische kwaliteit en de grote oppervlakte van het perceel (ruim 11 hectare) hebben gewaardeerd aan de bovenkant van de bandbreedte van de in aanmerking genomen transacties (van € 5,10 tot € 7,05 per m²) en daarom zijn gekomen tot een waarde van € 7,00 per m².
2.26.
De rechtbank sluit zich aan bij dit oordeel van de deskundigen en gaat voorbij aan het door de gemeente ter gelegenheid van het pleidooi herhaalde betoog dat de gebruikte referentietransacties zouden leiden tot een waarde van € 6,00 per m². De rechtbank ziet geen aanleiding om aan het gemotiveerde oordeel van de deskundigen te twijfelen. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat de percelen Oldebroek S86 en 396, waarvan de deskundigen bij de waardering een transactie van 8 januari 2021 in aanmerking hebben genomen, op 13 augustus 2021 zijn doorverkocht voor een prijs van € 8,70 per m² (bijlage 12 bij brief van [gedaagde 1] van 9 november 2021). Dit gegeven ondersteunt de opvatting dat de grond van [gedaagde 1] op een bedrag van € 7,00 m² gewaardeerd dient te worden.
2.27.
De gemeente heeft ter gelegenheid van het pleidooi nog aangevoerd dat het perceel van [gedaagde 1] feitelijk een klein perceel is omdat het door sloten is opgedeeld, waardoor je niet op een aaneengesloten vlak kunt maaien. Ook dit betoog kan de gemeente niet baten. Zoals de deskundigen terecht hebben overwogen, gaat het om grasland dat niet vaak bewerkt of gemaaid wordt, waardoor de opdeling door sloten niet tot gevolg heeft dat een redelijk handelend koper vanwege die opdeling minder zal betalen.
2.28.
De rechtbank stelt de totale waarde van het onteigende dus vast op een bedrag van € 7.994,00 (1.142 m² x € 7,00).
De waardevermindering van het overblijvende
2.29.
Op grond van artikel 41 Ow komt de mindere waarde van het overblijvende, voor zover een rechtstreeks en noodzakelijk gevolg van de onteigening, voor vergoeding in aanmerking.
2.30.
De deskundigen hebben in hun advies geoordeeld dat de onteigening niet resulteert in een vermindering van de waarde van het overblijvende. Daarbij is overwogen dat als gevolg van de beperkte oppervlakte van het onteigende, de grootte en vorm van het overblijvende en de exploitatie als grasland geen sprake zal zijn van vormschade en evenmin van waardevermindering van het overblijvende. In tegenstelling tot hetgeen door [gedaagde 1] naar voren is gebracht, zijn de deskundigen van oordeel dat als gevolg van de onteigening geen sprake is van enige noodzaak om sloten op het overblijvende te dempen of te verplaatsen. Het gedeelte tussen het onteigende en de eerste sloot op het overblijvende is volgens hen breed genoeg voor agrarische exploitatie. In het eindrapport is hieraan - naar aanleiding van het betoog van [gedaagde 1] dat het overblijvende perceel slechter bewerkbaar zal zijn omdat er een hoek in het perceel ontstaat - toegevoegd dat als gevolg van de onteigening sprake zal zijn van een ten opzichte van de huidige breedte van de kavel zodanig beperkte versmalling dat deze, mede gelet op het gebruik als grasland, niet leidt tot een zodanige verslechtering van bewerkbaarheid dat een koper in het commercieel verkeer daaraan een mindere waarde zal toekennen.
2.31.
De rechtbank ziet geen reden te twijfelen aan de juistheid van dit gemotiveerde oordeel van de deskundigen en sluit zich hierbij aan. Met het oordeel van de deskundigen is mede gemotiveerd gerespondeerd op het betoog van [gedaagde 1] , zoals herhaald ter gelegenheid van het pleidooi, dat door de onteigening een hoek in het overblijvende perceelsgedeelte ontstaat.
2.32.
Voorbijgegaan wordt tevens aan het betoog van [gedaagde 1] dat hem tenminste de aan de zijde van de gemeente voor de waardevermindering getaxeerde schadeloosstelling van € 1.000,00 dient te worden toegekend. Hiervoor is van belang dat de rechtbank zelfstandig dient te onderzoeken welke schadevergoeding aan de onteigende toekomt.
2.33.
Er wordt dus geen schade in de vorm van waardevermindering van het overblijvende aangenomen.
Bijkomende schade2.34. Dat [gedaagde 1] door de onteigening bijkomende schade heeft geleden, is niet gebleken.
Vaststelling van de schadeloosstelling2.35. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de schadeloosstelling voor [gedaagde 1] vaststellen op een bedrag van € 7.994,00.
2.36.
[gedaagde 1] heeft in het kader van de vervroegde onteigening een bedrag van € 15.000,00 ontvangen. Nu de schadeloosstelling lager uitvalt dan het door [gedaagde 1] ontvangen voorschot, zal [gedaagde 1] op grond van artikel 54t lid 3 Ow worden veroordeeld tot terugbetaling van het te veel ontvangen bedrag aan de onteigenende partij.
De kosten van juridische en overige deskundige bijstand
2.37.
Op grond van artikel 50 Ow is uitgangspunt dat de daadwerkelijk gemaakte kosten van rechtsbijstand en van bijstand door andere deskundigen ten laste van de onteigenende partij komen. De rechtbank kan de onteigende echter veroordelen tot betaling van (een naar billijkheid te bepalen gedeelte van) de kosten indien geen hogere som aan schadeloosstelling wordt toegewezen dan het in de dagvaarding aangeboden bedrag (artikel 50 lid 1 Ow). De rechtbank kan hetzelfde doen indien zij daartoe aanleiding vindt in de omstandigheden van het geval (artikel 50 lid 3 Ow). Deze uitzonderingsgronden wordt in de jurisprudentie terughoudend toegepast.
2.38.
De gemeente meent dat het gerechtvaardigd is [gedaagde 1] op grond van artikel 50 lid 1 Ow in de proceskosten te veroordelen. Ter onderbouwing hiervan heeft zij allereerst aangevoerd dat het geldelijke belang van de onteigening gering is en zij zich zeer ruimhartig tegenover [gedaagde 1] heeft opgesteld door in het minnelijk overleg en bij dagvaarding een schadeloosstelling aan te bieden ter hoogte van het dubbele van het berekende bedrag. Voorts is aangevoerd dat de procedure onnodig is geweest als de rechtbank, net als de deskundigen, het standpunt van [gedaagde 1] niet volgt. Het rapport van de deskundigen lag er volgens de gemeente al ten tijde van de dagvaarding. Indien [gedaagde 1] het verhoogde aanbod tijdig - uiterlijk bij conclusie van antwoord - had aanvaard had de rechtsgang achterwege kunnen blijven, maar dat heeft [gedaagde 1] niet gedaan. De gemeente heeft er verder op gewezen dat de grondprijs in het in opdracht van [gedaagde 1] opgestelde taxatierapport (bijlage 5 bij de nota van [gedaagde 1] in de verzoekschriftprocedure) overeenkomt met de door de rechtbankdeskundigen begrote grondprijs, maar dat [gedaagde 1] zich desondanks op het standpunt is blijven stellen dat de grondprijs (fors) hoger zou moeten liggen. Volgens de gemeente zou [gedaagde 1] in elk geval zijn eigen kosten en de kosten van de deskundigen, alsmede een bijdrage in de proceskosten van de gemeente moeten dragen.
2.39.
De rechtbank volgt de gemeente hierin niet en ziet geen aanleiding om [gedaagde 1] - in afwijking van de hoofdregel van artikel 50 Ow - in (een gedeelte van) de proceskosten te veroordelen. Ook bij een relatief gering financieel belang heeft een onteigende het recht om de schadeloosstelling te laten vaststellen door de rechter. Van belang is dat - zoals de gemeente ter gelegenheid van het pleidooi heeft erkend - het verweer van [gedaagde 1] dat het onteigende tot een complex behoort niet kan worden aangemerkt als een op voorhand kansloos verweer. Indien het verweer van [gedaagde 1] zou slagen, zou dit bovendien leiden tot een aanmerkelijk hogere waardering van het onteigende. Tevens wordt in aanmerking genomen dat het concept-rapport van de deskundigen pas is uitgebracht nadat [gedaagde 1] in onderhavige procedure een conclusie van antwoord heeft genomen: het concept-rapport werd op 29 maart 2021 aan partijen verstuurd en de conclusie van antwoord dateert van 17 februari 2021. Er is geen reden [gedaagde 1] te verwijten dat hij het aanbod van de gemeente heeft verworpen.
2.40.
Getoetst dient te worden of de kosten van deskundige bijstand waarvan vergoeding wordt verlangd redelijkerwijs zijn gemaakt en of die kosten binnen een redelijke omvang zijn gebleven. Het belang van de zaak, zoals dit tot uitdrukking komt in de samenstelling en de hoogte van de toegekende schadeloosstelling, en de mate waarin een zaak juridisch of anderszins gezien ingewikkeld is, spelen daarbij een rol.
2.41.
Bij brief van 9 november 2021 heeft [gedaagde 1] - onder overlegging van gespecificeerde facturen - opgave gedaan van de kosten van juridische en overige deskundige bijstand. Deze opgave is ter gelegenheid van het pleidooi aangevuld. Het gaat om een bedrag van € 10.808,33 inclusief btw plus € 952,00 griffierecht vanwege juridische bijstand en een bedrag van € 6.836,50 inclusief btw voor overige deskundige bijstand. Van het bedrag voor overige deskundige bijstand heeft € 786,50 betrekking op een taxatie van [naam] Makelaardij en € 6.050,00 op werkzaamheden verricht door MB Boekhouders.
2.42. De opgevoerde kosten voor juridische bijstand komen voor vergoeding in aanmerking. Het inroepen van juridische bijstand was redelijk en de kosten voldoen aan de redelijkheidstoets. De gemeente heeft erop gewezen dat mr. Hofman in totaal 0,8 uur heeft gedeclareerd vanwege telefonisch contact met MB Boekhouders, terwijl dat op de urenspecificatie van MB Boekhouders niet is terug te zien. Aan dit betoog wordt voorbijgegaan, nu [gedaagde 1] onbetwist heeft aangevoerd dat MB Boekhouders coulant is geweest en niet alle uren heeft gedeclareerd.
2.43.
De kosten die samenhangen met de door [naam] Makelaardij verrichte taxatie komen eveneens voor vergoeding in aanmerking. Het was redelijk dat [gedaagde 1] een makelaar inschakelde om de waarde van het onteigende te laten taxeren en de kosten hiervan zijn binnen redelijke omvang gebleven.
2.44.
Het is voorstelbaar dat [gedaagde 1] de heer Van de Velde van MB Boekhouders - zijn vaste boekhouder en bedrijfsadviseur - als belangenbehartiger heeft ingeschakeld om hem bij te staan in het kader van de onteigening. Vast staat dat Van de Velde voor [gedaagde 1] de contacten met de gemeente heeft onderhouden. Van belang is evenwel dat - zo heeft de gemeente onbetwist gesteld - MB Boekhouders geen expertise heeft op het gebied van schadeadvies, taxaties of onteigeningskwesties. Onduidelijk is gebleven welke bijdrage Van de Velde naast het onderhouden van enig contact met de gemeente heeft geleverd, temeer nu er een taxatierapport werd opgesteld door [naam] Makelaardij en mr. Hofman vanaf oktober/november 2020 de juridische belangen van [gedaagde 1] is gaan behartigen. Mede gelet op het geringe bedrag aan mogelijke schadeloosstelling, waarmee MB Boekhouders rekening had moeten houden als deze deskundige wel enig inzicht in onteigeningskwesties had gehad, begroot de rechtbank de vanwege MB Boekhouders te vergoeden kosten naar redelijkheid op € 1.210,00 (€ 1.000,00 plus 21% btw).
De kosten van de door de rechtbank benoemde deskundigen
2.45.
De gemeente zal ook worden veroordeeld in de kosten van de door de rechtbank benoemde deskundigen. Bij brief van 29 november 2021 heeft de voorzitter van de deskundigencommissie de rechtbank de definitieve declaraties doen toekomen. Het gaat om een totaalbedrag van € 17.112,42. Met de gemeente acht de rechtbank het bedrag redelijk. De rechtbank zal de kosten van de deskundigen daarom op genoemd bedrag begroten en de gemeente in deze kosten veroordelen.
Publicatie
2.46.
Tot slot zal een nieuws- en advertentieblad worden aangewezen ter publicatie van dit vonnis.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
stelt de door de gemeente aan [gedaagde 1] verschuldigde schadeloosstelling voor de bij het vonnis van 3 maart 2021 uitgesproken onteigening vast op een bedrag van € 7.994,00,
3.2.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan de gemeente te betalen een bedrag van € 7.006,00,
3.3.
veroordeelt de gemeente om aan [gedaagde 1] te betalen de kosten van juridische bijstand ten bedrage van € 10.808,33 inclusief btw en een bedrag van € 952,00 vanwege het griffierecht,
3.4.
veroordeelt de gemeente om aan [gedaagde 1] te betalen de kosten van overige bijstand ten bedrage van € 1.996,50 inclusief btw,
3.5.
veroordeelt de gemeente tevens in de kosten van de door de rechtbank benoemde deskundigen, vastgesteld op een bedrag van € 17.112,42 inclusief btw,
3.6.
wijst het te Oldebroek verschijnende dagblad de Stentor aan als nieuwsblad waarin dit vonnis door de griffier bij uittreksel zal worden geplaatst.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Vergunst, mr. K.H.A. Heenk en mr. M.L. Braaksma en in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2022.
GR/Vg/KH/MB