ECLI:NL:RBGEL:2022:2467

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
18 mei 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1616
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de inlichtingenplicht in het kader van de WAO en de gevolgen daarvan voor terugvordering en boeteoplegging

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 18 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een WAO-uitkeringsgerechtigde, en het UWV. Eiser ontving sinds 2010 een WAO-uitkering, maar het UWV heeft vastgesteld dat hij in de periode van 1 september 2016 tot 1 september 2020 inkomsten uit arbeid heeft ontvangen die hij niet heeft doorgegeven. Dit leidde tot een terugvordering van een bedrag van € 17.546,84 en een boete van € 1.754,68 wegens het schenden van de inlichtingenplicht. Eiser heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt, maar het UWV heeft deze ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de zaak op 20 april 2022 behandeld tijdens een online zitting. Eiser was aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl het UWV zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Eiser betoogde dat hij de inlichtingenplicht niet had geschonden, omdat hij had vertrouwd op informatie van een arbeidsconsulente van het UWV. De rechtbank oordeelde echter dat eiser zijn inlichtingenplicht had geschonden, omdat hij niet onverwijld alle relevante informatie had doorgegeven. De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht de terugvordering en de boete had opgelegd, en dat er geen sprake was van een schending van de beginselen van behoorlijk bestuur.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat hij geen gelijk kreeg in zijn verzoek om de besluiten van het UWV te vernietigen. Eiser werd ook niet in de proceskosten vergoed, omdat hij in het ongelijk was gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Inloopteam Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/1616

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Eiser A] , uit [plaats B] , eiser,

(gemachtigde: I. Bektas)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (het UWV), verweerder,
(gemachtigde: J.P. Keizer).

Procesverloop

In het besluit van 24 november 2020 (het primaire besluit I) heeft het UWV een bedrag van € 17.546,84 teruggevorderd, omdat eiser te veel uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) had ontvangen in de periode van 1 september 2016 tot 1 september 2020.
In het besluit van 24 november 2020 (het primaire besluit II) heeft het UWV aan eiser een boete opgelegd van € 1.754,68 wegens het schenden van zijn inlichtingenplicht.
In het besluit van 3 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 20 april 2022 op een online zitting behandeld. Eiser was aanwezig samen met zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Wat er aan deze procedure vooraf ging

1. Eiser ontvangt sinds 2010 een WAO-uitkering. Begin september 2020 heeft het UWV de uitkering gecontroleerd naar aanleiding van een melding van een vermoedelijke overtreding en vastgesteld dat eiser sinds september 2016 inkomsten uit arbeid ontving die niet waren doorgegeven aan het UWV.
2. Op 4 november 2020 heeft het UWV aan eiser een voornemen tot terugvordering van onverschuldigd betaalde WAO-uitkering en een boeteoplegging gestuurd.
3. Hierop heeft het UWV de te veel betaalde WAO-uitkering, een bedrag van
€ 17.546,84 bruto, over de periode van 1 september 2016 tot en met 31 augustus 2020 teruggevorderd.
4. Ook heeft het UWV aan eiser een boete opgelegd.
5. Eiser heeft tegen de primaire besluiten I en II bezwaar gemaakt. Het UWV heeft eiser gesproken tijdens een hoorzitting. Daarna zijn de primaire besluiten I en II heroverwogen. Het UWV heeft geoordeeld dat de primaire besluiten I en II in stand kunnen blijven. Hierop heeft het UWV het bestreden besluit genomen.

Standpunten van de partijen

6. Eiser is het niet met het UWV eens. Samengevat voert hij aan dat hij de informatieplicht niet geschonden heeft en dat hij niet verwijtbaar heeft gehandeld. Eiser is van mening dat hij de inlichtingenplicht niet geschonden heeft, omdat het UWV op de hoogte was van het feit dat hij op therapeutische basis een aantal uren per week zou gaan werken. Dat heeft hij op 10 september 2019 met mevrouw [C] (de arbeidsconsulente) telefonisch besproken. Er was sprake van een mogelijke vergoeding voor de werkzaamheden. Dat was geen probleem volgens de arbeidsconsulente, er waren geen consequenties voor zijn WAO-uitkering gezien zijn leeftijd. Eiser vindt dat hij er op mocht vertrouwen dat die toezegging klopte. Bovendien heeft eiser eerder via een wijzigingsformulier op 26 september 2016 doorgegeven dat hij op arbeidstherapeutische basis zou gaan werken. De besluiten zijn door deze gang van zaken onder meer in strijd met het vertrouwensbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel. Eiser vindt het onterecht dat hem een boete wordt opgelegd, omdat hij niet verwijtbaar heeft gehandeld. Bovendien is de boete niet proportioneel.
7. Het UWV geeft aan dat eiser in 2016 een wijziging heeft doorgegeven, maar daarbij is door eiser gemeld dat zijn inkomsten 0 euro zouden zijn. Dat bleek niet zo te zijn. Het was betaald werk en dat had doorgegeven moeten worden. In de ontvangstbevestiging van het UWV stond alleen dat onbetaald werk geen gevolgen zou hebben. De verantwoordelijkheid voor het doorgeven van wijzigingen ligt bij eiser, en niet bij het UWV. Dat eiser ervan uitging dat het UWV in 2019 op de hoogte was van eisers werkzaamheden via de arbeidsconsulente is het UWV niet aan te rekenen. Eiser is er door het UWV in reactie op zijn e-mailbericht van 6 september 2019 op gewezen dat hij melding moet maken als er sprake is van inkomsten uit de arbeid die hij wilde gaan verrichten. Er is niet gebleken dat eiser tijdens het telefoongesprek van 10 september 2019 melding heeft gemaakt van inkomsten uit werkzaamheden. Als de arbeidsconsulente al gezegd heeft wat eiser hierover vertelt, is het hoe dan ook niet aan een arbeidsconsulente van het werkbedrijf om iets te zeggen over de hoogte van de uitkering. Dat behoort niet tot haar verantwoordelijkheid. Bovendien is arbeidstherapeutisch werken geen betaald werk. Eiser heeft zijn inlichtingenplicht dus geschonden en de besluiten zijn terecht genomen.

Waarover het in deze zaak gaat

8. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden waardoor hij een deel van zijn WAO-uitkering moet terugbetalen en daarbovenop een boete moet betalen. De rechtbank moet die vragen beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht.

Wettelijk kader

9. Iemand die een WAO-uitkering heeft, moet volgens artikel 80, eerste lid van de WAO zelf onverwijld uit eigen beweging alle informatie aan het UWV melden waarvan het redelijkerwijs duidelijk is dat die van invloed kan zijn op het recht of de hoogte van de uitkering (de inlichtingenplicht).
10. Artikel 44 van de WAO regelt dat als iemand recht heeft op een WAO-uitkering en ook inkomen uit arbeid geniet, dat inkomen gedurende de eerste vijf jaar niet wordt beschouwd als inkomen uit gangbare arbeid in de zin van artikel 18, vijfde lid van de WAO, maar wordt verrekend met de WAO-uitkering.
11. Artikel 36a van de WAO bepaalt dat het UWV de WAO-uitkering herziet als de uitkering tot een te hoog bedrag is verleend door het niet nakomen van de inlichtingenplicht.
12. Artikel 57 van de WAO stelt dat bedragen die onverschuldigd zijn betaald door het UWV teruggevorderd worden. Deze terugvordering vindt onder meer plaats als de informatieplicht van artikel 80 van de WAO niet is nagekomen. Het UWV kan van terugvordering afzien als er sprake is van een dringende reden. Het uitgangspunt is een verplichting om terug te vorderen. Het maakt daarbij niet uit wat de reden van onverschuldigde betaling is geweest.
13. Artikel 29a van de WAO bepaalt dat een bestuurlijke boete wordt opgelegd als de WAO-verzekerde zijn informatieplicht niet nakomt. Dit geldt als hij de informatie die hij spontaan had moeten verstrekken verzwijgt, onjuiste informatie verstrekt of te laat informatie verstrekt.

Wat de rechtbank vindt

Heeft eiser de inlichtingenplicht geschonden?
14. De rechtbank vindt dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden en zal dat toelichten. Hij heeft niet onverwijld aan het UWV alle informatie doorgegeven die van invloed zou kunnen zijn op de hoogte van zijn uitkering. Uit de polisadministratie is gebleken dat eiser in de periode van 1 september 2016 tot 1 september 2020 inkomsten heeft gehad, maar hij heeft hiervan geen opgave gedaan bij het UWV. Aangezien eiser een WAO-uitkering geniet, heeft hij een informatieverplichting. Deze informatieverplichting heeft hij op grond van de wet. Ook is eiser er in eerdere besluiten op gewezen dat hij wijzigingen in inkomsten door moet geven aan het UWV binnen zeven dagen. Dat geldt ongeacht of het arbeid op therapeutische basis is of niet. Eiser ging werkzaamheden verrichten waarmee hij inkomen verdiende. Het moet eiser dus redelijkerwijs duidelijk zijn geweest dat de inkomsten die hij uit deze arbeid verkreeg gevolgen zouden (kunnen) hebben voor (de hoogte van) zijn uitkering en dat op hem de plicht rustte om het UWV daarover in te lichten. In geval van twijfel had eiser bij het UWV kunnen informeren over zijn positie.
15. Het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel, kort gezegd omdat het UWV zou hebben aangegeven dat hij deze werkzaamheden kon verrichten zonder consequenties voor zijn WAO-uitkering, slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak moeten er bij de beoordeling van een beroep op het vertrouwensbeginsel drie stappen worden doorlopen. [1] In de eerste plaats is het vereist dat er daadwerkelijk sprake is van een toezegging. Dat de arbeidsconsulente aan eiser hierover een toezegging heeft gedaan dan wel vertrouwen heeft gewekt, is naar het oordeel van de rechtbank niet vast komen te staan. Uit de telefoonnotitie van het UWV van 10 september 2019 blijkt niet dat hierover gesproken is. Eiser en zijn gemachtigde zeggen weliswaar dat dit wel zo is, maar dit wordt op geen enkele manier bevestigd en het is goed mogelijk dat deze opvatting van eiser en zijn gemachtigde berust op een misverstand. Als er al sprake zou zijn geweest van een toezegging, gaat het beroep op het vertrouwensbeginsel in elk geval niet op, omdat niet voldaan is aan de tweede voorwaarde daarvoor. Die voorwaarde houdt in dat degene die de toezegging doet, daartoe ook bevoegd was. Het UWV stelt daarover terecht dat een arbeidsconsulente van het werkbedrijf niets te zeggen heeft over de hoogte van de uitkering van eiser en dus ook niet kan bepalen dat het geen consequenties heeft als eiser naast zijn uitkering inkomen verdient. Het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel slaagt dus niet.
16. De rechtbank merkt op dat de eventuele toezegging van de arbeidsconsulente om na een half jaar contact op te nemen, niet relevant is voor de beoordeling van de vraag of eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. Eiser heeft zich ook beroepen op diverse andere beginselen die geschonden zouden zijn, maar daaraan geen andere onderbouwing ten grondslag gelegd dan zijn stellingen over het telefoongesprek met de arbeidsconsulente. Deze beroepsgronden slagen dus niet.
Verwijtbaarheid en hoogte van de boete
17. Eiser stelt dat hem niets te verwijten valt, en dat het daarom onrechtvaardig is dat hem een boete wordt opgelegd. De hoogte van de boete vindt eiser bovendien niet proportioneel.
18. Volgens vaste rechtspraak [2] is bij het opleggen van een boete van belang of de betrokkene van het niet voldoen aan de informatieverplichting een verwijt kan worden gemaakt. Uit het voorgaande volgt dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. Dat is verwijtbaar, aangezien het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel niet slaagt. Het UWV heeft dus terecht een bestuurlijke boete opgelegd. Het UWV kan slechts afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. In het geval van eiser is niet gesteld of gebleken dat sprake is van zo’n dringende reden.
19. Over de hoogte van de boete zijn nadere regels gesteld in het Boetebesluit socialezekerheidswetten (Boetebesluit). Bij verminderde verwijtbaarheid wordt de bestuurlijke boete verlaagd. Dat wordt bepaald aan de hand van de omstandigheden op het moment dat de inlichtingen verstrekt hadden moeten worden. De rechtbank volgt het UWV dat er in principe sprake is van normale verwijtbaarheid, gezien de schending van de inlichtingenplicht door eiser. Omdat het UWV de boete wegens toepassing van het evenredigheidsbeginsel tot 10% van het benadeelde bedrag heeft verlaagd, vindt de rechtbank de boete proportioneel en ziet geen aanleiding om deze nog verder te matigen.
Hoorzitting
20. Eiser geeft aan dat er maar één medewerker van het UWV aanwezig was bij de hoorzitting. Volgens eiser ontbreken hierdoor de benodigde ‘checks and balances’.
21. De rechtbank oordeelt dat de aanwezigheid van maar één medewerker van het UWV bij de hoorzitting niet in strijd is met de wettelijke bepalingen. In artikel 7:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat dat het horen kan geschieden door één persoon zolang dat gebeurt door iemand die niet betrokken is geweest bij het besluit in eerste aanleg. In dit geval zijn de primaire besluiten I en II genomen door een andere medewerker dan degene die de hoorzitting heeft bijgewoond. Hoewel het vaak voorkomt dat een hoorzitting door twee medewerkers van het UWV wordt bijgewoond, is dat dus geen vereiste. De beroepsgrond slaagt niet.

De conclusie van de rechtbank

22. Het UWV heeft terecht vastgesteld dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden. Het is daardoor terecht dat het UWV een deel van eisers WAO-uitkering heeft teruggevorderd en een boete heeft opgelegd. Er is niet gebleken dat het UWV gehandeld heeft in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur.
23. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, worden de door hem gemaakte proceskosten of het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 18 mei 2022 door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B.C. Hoeksel, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op:
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 31 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4351.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 11 maart 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH7780.