In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 18 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een WAO-uitkeringsgerechtigde, en het UWV. Eiser ontving sinds 2010 een WAO-uitkering, maar het UWV heeft vastgesteld dat hij in de periode van 1 september 2016 tot 1 september 2020 inkomsten uit arbeid heeft ontvangen die hij niet heeft doorgegeven. Dit leidde tot een terugvordering van een bedrag van € 17.546,84 en een boete van € 1.754,68 wegens het schenden van de inlichtingenplicht. Eiser heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt, maar het UWV heeft deze ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft de zaak op 20 april 2022 behandeld tijdens een online zitting. Eiser was aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl het UWV zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Eiser betoogde dat hij de inlichtingenplicht niet had geschonden, omdat hij had vertrouwd op informatie van een arbeidsconsulente van het UWV. De rechtbank oordeelde echter dat eiser zijn inlichtingenplicht had geschonden, omdat hij niet onverwijld alle relevante informatie had doorgegeven. De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht de terugvordering en de boete had opgelegd, en dat er geen sprake was van een schending van de beginselen van behoorlijk bestuur.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat hij geen gelijk kreeg in zijn verzoek om de besluiten van het UWV te vernietigen. Eiser werd ook niet in de proceskosten vergoed, omdat hij in het ongelijk was gesteld.