ECLI:NL:RBGEL:2022:2465

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 mei 2022
Publicatiedatum
18 mei 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 7009
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onzorgvuldig onderzoek en schending van de hoorplicht bij beëindiging WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 16 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser A, vertegenwoordigd door mr. T. Voortman-Foppen, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), vertegenwoordigd door J. Keizer. Eiser had een WGA-loongerelateerde uitkering die per 4 oktober 2017 door het UWV was beëindigd en omgezet naar een WGA-loonaanvullingsuitkering. Na bezwaar en een gegrond verklaard beroep van de ex-werkgever, heeft het UWV op 30 september 2020 een nieuw besluit genomen, waarin werd geoordeeld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser minder dan 35% was, en zijn WIA-uitkering per 12 november 2020 zou worden beëindigd.

Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat er ten onrechte geen hoorzitting was gehouden en dat het UWV onvoldoende rekening had gehouden met zijn beperkingen. De rechtbank oordeelde dat het UWV onzorgvuldig had gehandeld, omdat eiser na oktober 2017 niet meer was onderzocht door een verzekeringsarts. De rechtbank concludeerde dat het UWV eiser had moeten horen, wat had kunnen leiden tot een zorgvuldiger besluitvorming.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het UWV op om binnen 12 weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd het UWV veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser, tot een bedrag van € 759,-, en het betaalde griffierecht van € 49,-. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en het naleven van de hoorplicht in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Inloopteam Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 20/7009

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Eiser A] , uit [plaats B] , eiser

(gemachtigde: mr. T. Voortman-Foppen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (het UWV), verweerder
(gemachtigde: J. Keizer).

Procesverloop

Met het besluit van 21 juli 2017 (het primaire besluit) heeft het UWV per 4 oktober 2017 de WGA-loongerelateerde uitkering van eiser op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) beëindigd en eiser vanaf die datum een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
Na bezwaar en een gegrond verklaard beroep van de (ex)-werkgever heeft het UWV op 30 september 2020 een nieuw besluit op bezwaar genomen (het bestreden besluit). Het UWV heeft geoordeeld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per 4 oktober 2017 minder is dan 35% en zijn WIA-uitkering per 12 november 2020 wordt beëindigd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Met (stilzwijgende) toestemming van partijen is een zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Ontvankelijkheid beroep

1. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. [1] Deze termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit is bekendgemaakt. [2] Een beroepschrift is op tijd ingediend als het voor het einde van de termijn is ontvangen. Als het beroepschrift voor afloop van de termijn per post is verstuurd en binnen een week na afloop van de termijn is ontvangen, wordt het geacht tijdig te zijn. [3] In beginsel is een beroepschrift dat niet op tijd is ingediend niet-ontvankelijk, tenzij de indiener dit redelijkerwijs niet valt te verwijten. [4]
2. Het bestreden besluit is 30 september 2020 gedateerd. Het beroepschrift is op 29 december 2020 door de rechtbank Overijsel ontvangen, die het heeft doorgestuurd naar deze rechtbank.
3. Eiser heeft verklaard dat hij op 10 december 2020 aan het UWV heeft gevraagd wanneer de beslissing op bezwaar genomen zou worden. Hierop heeft het UWV op 15 december 2020 zonder nadere toelichting van het bestreden besluit 2020 naar eiser gestuurd. Eiser stelt dat hij het besluit niet eerder heeft ontvangen. Het UWV heeft desgevraagd verklaard niet aannemelijk te kunnen maken dat het bestreden besluit op 30 september 2020 is verzonden. De rechtbank gaat er daarom van uit dat het bestreden besluit pas op 15 december 2020 aan eiser is gestuurd. Gelet daarop is het beroep van eiser tijdig ingediend en ontvankelijk.

Wat er aan deze procedure voorafging

4. Eiser werkte als medewerker pensioen & levenadministratie. Hij heeft zich op 13 december 2011 wegens psychische klachten ziekgemeld voor dit werk.
5. Eiser had een WGA-loongerelateerde uitkering naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 37,67%. Het UWV deze uitkering met het primaire besluit per 4 oktober 2017 omgezet naar een WGA-loonaanvullingsuitkering.
6. De ex-werkgever, Achmea Interne Diensten N.V., heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hierop heeft het UWV een herbeoordeling uitgevoerd van eisers arbeidsongeschiktheid.
7. Een arts van het UWV heeft eiser op 13 oktober 2017 onderzocht en beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen van eiser zijn per 4 oktober 2017. De arts heeft beperkingen opgenomen in een (kritische) Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 13 oktober 2027 en in een (kritische) FML van 27 oktober 2017. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige van het UWV vastgesteld dat er drie functies zijn die eiser, met zijn beperkingen, nog zou kunnen doen. De arbeidsdeskundige heeft berekend dat eiser met de middelste van deze functies 63% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij zich ziekmeldde.
8. Het UWV heeft hierop met een besluit van 18 april 2018 het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
9. De ex-werkgever heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing. De rechtbank heeft in de uitspraak van 27 juni 2019 het beroep gegrond verklaard omdat het UWV niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom in de FML van 27 oktober 2017 meer beperkingen zijn aangenomen dan in de FML van 13 oktober 2017. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het UWV opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
10. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is vervolgens in zijn rapport van 30 augustus 2019 uitgegaan van de FML van 13 oktober 2017 en heeft op basis daarvan bepaald dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser 28,83% is.
11. Het UWV heeft eiser en de ex-werkgever op de hoogte gesteld dat zij voornemens is de uitkering van eiser per toekomende datum te beëindigen. Eiser heeft zijn bezwaren hiertegen kenbaar gemaakt.
12. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens dossieronderzoek verricht en heeft geen reden gezien om meer beperkingen aan te nemen. Hierop heeft het UWV het bestreden besluit genomen.

Wat eiser vindt

13. Eiser is het niet met het UWV eens. Hij voert aan dat er ten onrechte geen hoorzitting is gehouden voordat het besteden besluit is genomen. Verder stelt eiser dat zijn bezwaren tegen het voorgenomen besluit niet door het UWV in behandeling zijn genomen. Volgens eiser heeft het UWV bovendien onvoldoende rekening gehouden met zijn beperkingen.

Waarover het gaat in deze zaak

14. De vraag is of het UWV terecht en zorgvuldig tot het oordeel is gekomen dat eiser per 12 november 2020 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.

Het oordeel van de rechtbank

15. Gelet op de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [5] is de rechtbank van oordeel dat de datum in geding is opgeschoven naar 12 november 2020 en dat het onderzoek van het UWV, gelet op het tijdsverloop tussen het onderzoek van eiser en de datum in geding, onzorgvuldig is. Eiser is na oktober 2017 niet meer onderzocht door een verzekeringsarts van het UWV. Dat had naar het oordeel van de rechtbank wel gemoeten, gelet op het grote tijdsverloop tussen het oorspronkelijk medische onderzoek en de uiteindelijke datum waarop de schatting betrekking heeft. Als het UWV eiser zou hebben gehoord op een hoorzitting -zoals op grond van artikel 7:2 van de AWB in deze zaak had gemoeten- had de verzekeringsarts bezwaar hem in elk geval kunnen zien en spreken op een moment dat niet te lang voor de beëindiging van eisers WIA-uitkering lag.

De conclusie van de rechtbank

16. Het beroep van eiser is gegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen.
17. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, aangezien voor een verdere besluitvorming nog een nadere beoordeling door het UWV noodzakelijk is. Om proceseconomische redenen ziet de rechtbank ervan af om het UWV met een tussenuitspraak in gelegenheid te stellen om het gebrek te herstellen.
18. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Het UWV moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de bijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en krijgt daarvoor een vergoeding van €759,-.
19. Omdat het beroep gegrond is, moet het UWV ook het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het UWV op binnen 12 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan op 16 mei 2022 door mr. M.A. Broekhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B.C. Hoeksel, griffier
.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 6:7 Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:8 Awb.
3.Artikel 6:9 Awb.
4.Artikel 6:11 Awb.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 17 april 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA3278.