ECLI:NL:RBGEL:2022:2455

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 mei 2022
Publicatiedatum
17 mei 2022
Zaaknummer
9386325
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging kredietovereenkomst wegens ongeoorloofde colportage

In deze zaak heeft de kantonrechter te Arnhem geoordeeld over de vernietiging van een kredietovereenkomst die tot stand is gekomen door ongeoorloofde colportage. De eiser, een kredietverstrekker, vorderde betaling van een uitstaand saldo van € 10.201,46 van gedaagde 1, die onder bewind stond. Gedaagde 1 voerde aan dat de overeenkomst nietig was vanwege misbruik van omstandigheden, aangezien hij onder druk was gezet door de bemiddelaar om de lening af te sluiten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er inderdaad sprake was van misbruik van omstandigheden, omdat gedaagde 1 in een kwetsbare positie verkeerde en de bemiddelaar hiervan op de hoogte was. De rechter heeft de kredietovereenkomst vernietigd en geoordeeld dat gedaagde 1 de ontvangen bedragen moet terugbetalen, maar dat de eiser niet-ontvankelijk is in haar vordering tegen gedaagde 1. De bewindvoerder van gedaagde 1 is veroordeeld tot betaling van € 1.160,75 aan eiser, vermeerderd met rente. De proceskosten zijn voor rekening van de bewindvoerder. De vordering van gedaagde 1 in reconventie is eveneens niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 9386325 \ CV EXPL 21-6560 \ 398 \ 40141
uitspraak van
vonnis
in de zaak van
[eiser]
gevestigd te [vestigingsplaats]
eisende partij in conventie
verwerende partij in reconventie
gemachtigde Hafkamp Gerechtsdeurwaarders
tegen

1.[gedaagde 1]

wonende te Beneden-Leeuwen
gedaagde partij in conventie
eisende partij in reconventie
procederend in persoon
2. [bewindvoerder]in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over het vermogen van [gedaagde 1]
wonende te Nijmegen
gedaagde partij in conventie
niet verschenen
Partijen worden hierna [eiser] , [gedaagde 1] en de bewindvoerder genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 3 november 2021 en de daarin genoemde processtukken;
- de e-mails van [gedaagde 1] van 24 en 25 november 2021;
- de akte inbreng producties van [eiser] van 16 december 2021;
- de e-mails van [gedaagde 1] van 23 en 24 december 2021;
- de mondelinge behandeling van 24 december 2021;
- de akte na comparitie van [eiser] van 9 maart 2022 met producties;
- de e-mails van [gedaagde 1] van 17, 18 en 19 maart 2022;
- de antwoordakte van [gedaagde 1] van 6 april 2022.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde 1] heeft op 18 november 2010 een bedrag van € 8.844,00 ontvangen van de rechtsvoorgangster van [eiser] . Dit bedrag werd aan hem overgemaakt via bemiddeling door [bemiddelaar] , in de persoon van [bemiddelaar] .
2.2.
Op 23 februari 2011 is bewind ingesteld over de goederen die (zullen) toebehoren aan [gedaagde 1] . Als bewindvoerder is [bewindvoerder] benoemd.
2.3.
De AFM heeft aan [bemiddelaar] op 12 juni 2012 een bestuurlijke boete opgelegd en deze gepubliceerd, omdat [bemiddelaar] feitelijk leiding heeft gegeven aan de overtreding van art. 6 van de Colportagewet door [bemiddelaar] . De overtreding hield in dat in de periode van 30 september 2009 tot en met 3 december 2010 [bemiddelaar] een persoonlijk bezoek aflegde bij consumenten en consumenten tijdens dit persoonlijk bezoek probeerde te bewegen tot het afsluiten van een kredietovereenkomst.
2.4.
Op 25 oktober 2018 heeft [gedaagde 1] aangifte gedaan van identiteitsfraude door [bemiddelaar] .

3.De vordering en het verweer in conventie

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om [gedaagde 1] /de bewindvoerder te veroordelen om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting € 10.201,46 te betalen, te vermeerderen met de samengestelde rente daarover ex art. 6:119 BW, althans de enkelvoudige rente ex art. 6:119 BW, vanaf 30 juni 2021, althans vanaf de dag der dagvaarding, tot en met de dag van algehele voldoening door [gedaagde 1] /de bewindvoerder, met veroordeling van [gedaagde 1] /de bewindvoerder in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten.
3.2.
Aan haar vordering legt [eiser] ten grondslag dat haar rechtsvoorgangster [rechtsvoorgangster] , via bemiddeling door [bemiddelaar] , met [gedaagde 1] op 11 november 2010 een schriftelijke kredietovereenkomst heeft gesloten. Op grond van die overeenkomst heeft [gedaagde 1] de beschikking gekregen over een doorlopend krediet met een kredietlimiet van € 19.595,00, tegen een effectieve rente op jaarbasis van 6,9% (aanvangsrente). Het krediet is uitbetaald, maar op enig moment kwam [gedaagde 1] zijn verplichtingen niet meer na. Hij was twee maanden achterstallig in de voldoening van een vervallen termijnbedrag en is ook na ingebrekestelling niet tot betaling overgegaan. Daarom is het krediet opgeëist. Op het moment van opeising (30 juni 2021) was het uitstaande saldo € 10.201,46. Dat bedrag wordt gevorderd. Omdat [gedaagde 1] te laat betaalt, vordert [eiser] ook rente. Hoewel [eiser] op grond van haar algemene voorwaarden bevoegd is na opeising een vertragingsvergoeding in rekening te brengen die hoger is dan de wettelijke rente, vordert zij wettelijke rente op grond van art. 6:119 BW over het uitstaande saldo.
3.3.
[gedaagde 1] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Daarop zal hieronder, voor zover van belang, verder worden ingegaan.

4.De vordering en het verweer in reconventie

4.1.
[gedaagde 1] vordert een bedrag van € 7.000,-/€ 8.000,- van [eiser] . Hij heeft dit bedrag teveel betaald aan [eiser] en wil dat terug.
4.2.
[eiser] heeft geen afzonderlijk verweer gevoerd tegen de vordering in reconventie, maar uit haar stellingen in conventie vloeit voort dat zij de vordering van [gedaagde 1] betwist. Omdat [gedaagde 1] niet zelfstandig een vordering in reconventie kan instellen, nu hij onder bewind staat, beschouwt de kantonrechter het door hem geclaimde bedrag als een beroep op verrekening in conventie. Nu dat bedrag niet erg exact is, kan het eventueel zowel naar beneden als boven worden bijgesteld, als de stellingen van partijen dat zouden meebrengen.

5.De beoordeling van het geschil in conventie

5.1.
De bewindvoerder is niet verschenen. Omdat de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, wordt tegen hem verstek verleend. Dat leidt echter niet tot een veroordeling van de bewindvoerder tot het gehele gevorderde bedrag, nu [gedaagde 1] daarvan de dupe zou worden, terwijl hij zich in de procedure juist heeft verweerd. Voor zover [gedaagde 1] in conventie iets verschuldigd zal blijken te zijn aan [eiser] , zal de bewindvoerder daartoe worden veroordeeld.
5.2.
[gedaagde 1] heeft zich tegen de vordering van [eiser] verweerd door te stellen dat [bemiddelaar] , die bij [bemiddelaar] werkte ten tijde van het sluiten van de overeenkomst, misbruik van omstandigheden heeft gemaakt. [gedaagde 1] is eerst ongevraagd gebeld en hem werd verteld dat er op 11 november 2010 informatie zou worden verstrekt over een lening die [gedaagde 1] af zou kunnen sluiten. Hij zou daarna nog enkele dagen bedenktijd krijgen om over die lening te beslissen. Die avond heeft [bemiddelaar] [gedaagde 1] echter onder druk gezet om de lening aan te gaan. Daarmee is sprake van ongeoorloofde colportage aldus [gedaagde 1] . [gedaagde 1] is er op enig moment achter gekomen dat [bemiddelaar] een boete opgelegd heeft gekregen voor ongeoorloofde colportage en onder andere daarom heeft hij zijn bewindvoerder verzocht de betalingen aan [eiser] ter aflossing van het krediet te stoppen.
5.3.
De kantonrechter begrijpt het verweer van [gedaagde 1] zo dat hij de kredietovereenkomst die tot stand is gekomen wil vernietigen wegens misbruik van omstandigheden (art. 3:44 BW). Dit verweer slaagt. [gedaagde 1] heeft gemotiveerd gesteld dat en waarom sprake is van misbruik van omstandigheden. [eiser] heeft dit onvoldoende betwist. Ter zitting heeft [eiser] namelijk verteld bekend te zijn met de praktijken van [bemiddelaar] en ook aangifte tegen hem te hebben gedaan. Daar is de boete die de AFM heeft opgelegd uit voortgekomen. [eiser] heeft daarnaast bij akte aangegeven dat zij geen kennis van eventuele colportage heeft en niet weet hoe het contract met [gedaagde 1] tot stand is gekomen. Aldus is misbruik van omstandigheden komen vast te staan. [bemiddelaar] heeft, terwijl hij wist of moest begrijpen dat [gedaagde 1] door bijzondere omstandigheden bewogen werd tot het verrichten van een rechtshandeling (het aangaan van de kredietovereenkomst), het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij wist of moest begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden. De bijzondere omstandigheden zijn gelegen in de lichtzinnigheid dan wel onervarenheid van [gedaagde 1] . Hij heeft namelijk gesteld dat hij ten tijde van het sluiten van de overeenkomst al financiële moeilijkheden had en enkele maanden later, op 23 februari 2011, is bewind over zijn goederen ingesteld.
5.4.
Gezien het bovenstaande vernietigt de kantonrechter de kredietovereenkomst. Dat betekent dat [gedaagde 1] de bedragen die hij van (de rechtsvoorgangster van) [eiser] ontvangen heeft op basis van de kredietovereenkomst moet terugbetalen en [eiser] de door/namens [gedaagde 1] betaalde rente en kosten. Die bedragen zijn immers onverschuldigd betaald. Hiervoor is van belang dat [gedaagde 1] erkent een bedrag van € 8.844,00 te hebben opgenomen (althans te hebben ontvangen), maar betwist heeft dat hij een bedrag van € 9.537,00 heeft ontvangen.
5.5.
[eiser] is ter zitting in de gelegenheid gesteld bij akte nader te onderbouwen dat het bedrag van € 9.537,00, hoewel dat niet op de bankrekening van [gedaagde 1] gestort is, aan [gedaagde 1] ten goede is gekomen. Volgens [eiser] is het bedrag naar een algemeen rekeningnummer van de Rabobank (een tussenrekening) overgemaakt. Met die betaling is een lening die [gedaagde 1] had bij de Rabobank ingelost. [gedaagde 1] heeft deze stelling van [eiser] niet betwist. Ter zitting heeft hij aangegeven niet te durven zeggen of hij nog een andere schuld had. Dat betekent dat het bedrag van € 9.537,00 ook door de bewindvoerder, namens [gedaagde 1] , moet worden terugbetaald. Dat [gedaagde 1] aangifte heeft gedaan van identiteitsfraude en in die aangifte ook dit bedrag heeft genoemd, maakt dit niet anders.
5.6.
[eiser] is tijdens de zitting verzocht haar totale vordering nader te onderbouwen, voor het geval er een splitsing gemaakt zou moeten worden tussen de hoofdsom (het door [gedaagde 1] geleende bedrag) en in de loop der jaren in rekening gebrachte rente en kosten. Dat heeft zij bij akte gedaan. Daaruit blijkt dat door [gedaagde 1] op 10 maart 2011 ook nog een bedrag van € 1.400,00 is opgenomen. Dat bedrag is overgemaakt op het rekeningnummer van [gedaagde 1] en door hem is niet betwist dat hij dat bedrag heeft ontvangen. Ook dat bedrag dient hij dus terug te betalen.
5.7.
Nu [gedaagde 1] een totaalbedrag van € 19.781,00 ontvangen heeft (€ 8.844,00 + € 9.537,00 + € 1.400,00) en blijkens het overzicht een bedrag van € 18.620,25 heeft betaald, resteert - onder verrekening van de gevolgen van de vernietiging - nog een bedrag van € 1.160,75 dat terugbetaald zal moeten worden. Daarover is tevens wettelijke rente verschuldigd.
5.8.
Omdat [gedaagde 1] onder bewind is gesteld, is [eiser] in conventie niet-ontvankelijk in haar vordering tegen [gedaagde 1] . Om diezelfde reden is [gedaagde 1] in reconventie niet-ontvankelijk in zijn vordering tegen [eiser] . Ook het door [gedaagde 1] geclaimde bedrag van € 100,- omdat hij naar de rechtbank is gekomen om verweer te voeren, wordt niet toegewezen, nu daarvoor geen rechtsgrond bestaat.
5.9.
[gedaagde 1] en de bewindvoerder worden in conventie per saldo in het ongelijk gesteld en daarom moet de bewindvoerder de proceskosten dragen.

6.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
6.1.
verklaart [eiser] in haar vordering jegens [gedaagde 1] niet-ontvankelijk;
6.2.
veroordeelt [bewindvoerder] , in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen die (zullen) toebehoren aan [gedaagde 1] , om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting € 1.160,75 te betalen, te vermeerderen met de samengestelde rente ex art. 6:119 BW vanaf 28 juli 2021 tot en met de dag van algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt [bewindvoerder] , in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen die (zullen) toebehoren aan [gedaagde 1] , in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [eiser] vastgesteld op € 123,60 aan dagvaardingskosten, € 507,00 aan griffierecht en € 932,50 aan salaris voor de gemachtigde, te voldoen binnen 14 dagen na de betekening van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormelde bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot en met de dag van algehele voldoening;
6.4.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
6.6.
verklaart [gedaagde 1] in zijn vordering niet-ontvankelijk;
6.7.
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [eiser] vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. R.J.J. van Acht en in het openbaar uitgesproken op