ECLI:NL:RBGEL:2022:2445

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 mei 2022
Publicatiedatum
17 mei 2022
Zaaknummer
05-129781-21
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf van 14 jaar voor poging tot moord en brandstichting aan vrachtwagen met slapende chauffeur

Op 10 mei 2022 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van poging tot moord en brandstichting. De zaak betreft een incident dat plaatsvond in de nacht van 19 op 20 augustus 2020, waarbij de verdachte samen met medeverdachten brand heeft gesticht aan een vrachtwagen van een concurrerend bedrijf, terwijl de chauffeur, [slachtoffer], in de cabine lag te slapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de brand zich razendsnel ontwikkelde en ernstige brandwonden bij de chauffeur veroorzaakte, die 65% van zijn lichaam bedekten. De verdachte heeft [medeverdachte 3] ingeschakeld om de brand te stichten, en heeft hem voorzien van informatie over de vrachtwagen en het adres. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van de chauffeur, en dat de verdachte en zijn medeverdachten willens en wetens de aanmerkelijke kans op overlijden van de chauffeur hebben aanvaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 jaar, met inachtneming van de ernst van de feiten en de gevolgen voor het slachtoffer. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder [slachtoffer] en zijn familie.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05-129781-21 ( [naam 1] )
Datum uitspraak : 10 mei 2022
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1969 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. Grave.
Raadsman: mr. J. Gunning, advocaat in Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van:
  • 31 augustus 2021 (regiezitting);
  • 2 november 2021 (pro forma-zitting);
  • 18 januari 2022 (pro forma-zitting);
  • 5 april 2022 (inhoudelijke behandeling);
  • 26 april 2022 (sluiting).

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de nacht van 19 augustus 2020 op 20 augustus 2020 in de gemeente Doesburg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of diens medeverdachte(n) voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven,
opzettelijk brand heeft gesticht in/aan/bij de vrachtwagen ( [merk] , kenteken [kenteken] ) waarin die [slachtoffer] op dat moment lag te slapen, welke brand zich (razendsnel) ontwikkelde tot een uitslaande brand,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt, subsidiair:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] in of omstreeks de nacht van 19 augustus 2020 op 20 augustus 2020 in de gemeente Doesburg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of diens medeverdachte(n) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven,
opzettelijk brand heeft/hebben gesticht in/aan/bij de vrachtwagen ( [merk] , kenteken
[kenteken] ) waarin die [slachtoffer] op dat moment lag te slapen, welke brand zich (razendsnel)
ontwikkelde tot een uitslaande brand,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welk feit hij, verdachte, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 augustus 2020 tot en met 20 augustus 2020 in de gemeente [plaatsnaam 1] en/of elders in Nederland, opzettelijk heeft uitgelokt door
aan [medeverdachte 3] te vragen (tegen betaling) een klus voor hem, verdachte, te (laten) verrichten, te weten het in/bij voornoemde vrachtwagen brand te (laten) stichten en/of die vrachtwagen in brand te (laten) steken, en/of
die [medeverdachte 3] (vervolgens) te voorzien van de benodigde informatie (te weten een
plattegrond en/of een adres van de locatie waar de brand diende te worden gesticht), en/of
die [medeverdachte 3] geld te geven/te betalen;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt, meer subsidiair:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] in of omstreeks de nacht van 19 augustus 2020 op 20 augustus 2020 in de gemeente Doesburg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of diens medeverdachte(n) voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven,
opzettelijk brand heeft/hebben gesticht in/aan/bij de vrachtwagen ( [merk] , kenteken
[kenteken] ) waarin die [slachtoffer] op dat moment lag te slapen, welke brand zich (razendsnel)
ontwikkelde tot een uitslaande brand,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, opzettelijk behulpzaam is geweest door
aan [medeverdachte 3] te vragen (tegen betaling) een klus voor hem, verdachte, te (laten)
verrichten, te weten het in/bij voornoemde vrachtwagen brand te (laten) stichten en/of die
vrachtwagen in brand te (laten) steken, en/of
die [medeverdachte 3] (vervolgens) te voorzien van de benodigde informatie (te weten een
plattegrond en/of een adres van de locatie waar de brand diende te worden gesticht), en/of
die [medeverdachte 3] geld te geven/te betalen;
2.
hij in of omstreeks de nacht van 19 augustus 2020 op 20 augustus 2020 in de gemeente Doesburg, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan/bij een vrachtwagen ( [merk] , kenteken [kenteken] ) (die op dat moment geparkeerd stond aan de [adres 2] ),
immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk motorbenzine, althans
een brandbare stof, gesprenkeld/gegooid op/tegen/bij voornoemde vrachtwagen en/of
(vervolgens) (open) vuur in aanraking gebracht met voornoemde motorbenzine, althans met die
brandbare stof en/of met een of meer andere brandbare stof(fen) op/aan/bij die vrachtwagen,
ten gevolge waarvan die vrachtwagen en/of een of meer brandbare stof(fen) in/aan/bij die
vrachtwagen en/of een caravan die zich in de nabijheid van die vrachtwagen bevond geheel of
gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
terwijl daarvan levensgevaar voor de zich op dat moment in die vrachtwagen bevindende (en op
dat moment slapende) persoon (te weten [slachtoffer] ) en/of voor een of meer (slapende)
perso(o)n(en) die zich bevonden in de woning in de directe nabijheid van voornoemde
vrachtwagen te duchten was en/of er gevaar voor goederen te duchten was, te weten voor de
belendende perce(e)l(en) van het terrein waarop die vrachtwagen geparkeerd stond (te weten het bedrijfspand van [bedrijf 1] en/of het bedrijfspand van handelsonderneming [bedrijf 2] ) en/of een caravan en/of een of meer andere goed(eren) in/aan/in de nabijheid van die vrachtwagen;
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt, subsidiair:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] in of omstreeks de nacht van 19 augustus 2020 op 20 augustus 2020 in de gemeente Doesburg, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, opzettelijk brand heeft/hebben gesticht in/aan/bij een vrachtwagen ( [merk] , kenteken [kenteken] ) (die op dat moment geparkeerd stond aan de [adres 2] ),
immers heeft/hebben die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of zijn/hun medeverdachte(n) toen aldaar
opzettelijk motorbenzine, althans een brandbare stof, gesprenkeld/gegooid op/tegen/bij
voornoemde vrachtwagen en/of (vervolgens) (open) vuur in aanraking gebracht met voornoemde motorbenzine, althans met die brandbare stof en/of met een of meer andere brandbare stof(fen) op/aan/bij die vrachtwagen,
ten gevolge waarvan die vrachtwagen en/of een of meer brandbare stof(fen) in/aan/bij die vrachtwagen en/of een caravan die zich in de nabijheid van die vrachtwagen bevond geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
terwijl daarvan levensgevaar voor de zich op dat moment in die vrachtwagen bevindende (en op
dat moment slapende) persoon (te weten [slachtoffer] ) en/of voor een of meer (slapende)
perso(o)n(en) die zich bevonden in de woning in de directe nabijheid van voornoemde
vrachtwagen te duchten was en/of er gevaar voor goederen te duchten was, te weten voor de
belendende perce(e)l(en) van het terrein waarop die vrachtwagen geparkeerd stond (te weten het bedrijfspand van [bedrijf 1] en/of het bedrijfspand van handelsonderneming [bedrijf 2] ) en/of een caravan en/of een of meer andere goed(eren) in/aan/in de nabijheid van die vrachtwagen,
welk feit hij, verdachte, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 augustus 2020 tot en met 20 augustus 2020 in de gemeente [plaatsnaam 1] en/of elders in Nederland, opzettelijk heeft uitgelokt door
aan [medeverdachte 3] te vragen (tegen betaling) een klus voor hem, verdachte, te (laten) verrichten, te weten het in/bij voornoemde vrachtwagen brand te (laten) stichten en/of die vrachtwagen in brand te (laten) steken, en/of
die [medeverdachte 3] (vervolgens) te voorzien van de benodigde informatie (te weten een
plattegrond en/of een adres van de locatie waar de brand diende te worden gesticht), en/of
die [medeverdachte 3] geld te geven/te betalen;
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt, meer subsidiair:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] in of omstreeks de nacht van 19 augustus 2020 op 20 augustus 2020 in de gemeente Doesburg, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, opzettelijk brand heeft/hebben gesticht in/aan/bij een vrachtwagen ( [merk] , kenteken [kenteken] ) (die op dat moment geparkeerd stond aan de [adres 2] ),
immers heeft/hebben die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of zijn/hun medeverdachte(n) toen aldaar
opzettelijk motorbenzine, althans een brandbare stof, gesprenkeld/gegooid op/tegen/bij
voornoemde vrachtwagen en/of (vervolgens) (open) vuur in aanraking gebracht met voornoemdemotorbenzine, althans met die brandbare stof en/of met een of meer andere brandbare stof(fen) op/aan/bij die vrachtwagen,
ten gevolge waarvan die vrachtwagen en/of een of meer brandbare stof(fen) in/aan/bij die vrachtwagen en/of een caravan die zich in de nabijheid van die vrachtwagen bevond geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
terwijl daarvan levensgevaar voor de zich op dat moment in die vrachtwagen bevindende (en op
dat moment slapende) persoon (te weten [slachtoffer] ) en/of voor een of meer (slapende)
perso(o)n(en) die zich bevonden in de woning in de directe nabijheid van voornoemde
vrachtwagen te duchten was en/of er gevaar voor goederen te duchten was, te weten voor de
belendende perce(e)l(en) van het terrein waarop die vrachtwagen geparkeerd stond (te weten het bedrijfspand van [bedrijf 1] en/of het bedrijfspand van handelsonderneming [bedrijf 2] ) en/of een caravan en/of een of meer andere goed(eren) in/aan/in de nabijheid van die vrachtwagen,
bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, opzettelijk behulpzaam is geweest door
aan [medeverdachte 3] te vragen (tegen betaling) een klus voor hem, verdachte, te (laten) verrichten, te weten het in/bij voornoemde vrachtwagen brand te (laten) stichten en/of die vrachtwagen in brand te (laten) steken, en/of
die [medeverdachte 3] (vervolgens) te voorzien van de benodigde informatie (te weten een plattegrond en/of een adres van de locatie waar de brand diende te worden gesticht), en/of
die [medeverdachte 3] geld te geven/te betalen.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
In de nacht van 19 augustus 2020 op 20 augustus 2020 hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] brand gesticht aan een vrachtwagen, te weten een [merk] met kenteken [kenteken] , die op dat moment geparkeerd stond op het bedrijventerrein van [bedrijf 1] aan de [adres 2] . [2] [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben de vrachtwagen rondom besprenkeld met motorbenzine, waarna [medeverdachte 2] de motorbenzine met behulp van een aansteker en een papieren zakdoekje heeft aangestoken. [3] De brand ontwikkelde zich razendsnel tot een uitslaande brand. [4] De vrachtwagen werd door de brand volledig verwoest. Op het moment van de brand lag [slachtoffer] in de vrachtwagen te slapen. [5] Als gevolg van de brand heeft [slachtoffer] ernstige brandwonden opgelopen op 65 procent van zijn lichaam. [6] Hij had tweedegraads brandwonden op onder meer zijn hoofd/gezicht, borstkas, buik, benen, armen, handen en rug. De haren van zijn wenkbrauwen en zijn wimpers waren tot op de huid verschroeid en zijn oogwit vertoonde roodheid. Zijn neusharen vertoonden verschroeiing en op zijn gehemelte waren roetdeeltjes aanwezig. Hij heeft langdurig op de intensive care (in coma) gelegen. [7]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van poging tot moord (feit 1, primair) en het medeplegen van opzettelijk brand stichten terwijl daarvan levensgevaar en gemeen gevaar voor goederen te duchten is (feit 2, primair).
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. De belastende verklaring van [medeverdachte 3] is niet betrouwbaar en naast deze verklaring bevat het dossier slechts algemene verdachtmakingen waarmee een negatief beeld van verdachte wordt neergezet. Deze verdachtmakingen zijn bovendien voor een deel afkomstig van personen die daar mogelijk een eigen belang bij hebben. De aanwijzingen in het dossier kunnen niet redengevend worden geacht voor de ten laste gelegde feiten. Uit het dossier volgt bovendien dat niemand wist of enigszins verwacht had dat de chauffeur zich ten tijde van de brand in de cabine bevond en dit kon ook niet kenbaar zijn, gelet op de omstandigheden.
Beoordeling door de rechtbank
De rol van verdachte
[medeverdachte 1] (roepnaam: [medeverdachte 1] ) heeft verklaard dat [medeverdachte 3]
[de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 3] ]zijn opdrachtgever was. [8] [medeverdachte 3] had hem opdracht gegeven een vrachtwagen in Doesburg in brand te steken en [medeverdachte 1] heeft [medeverdachte 2] gevraagd met hem mee te doen. [9] Tijdens de eerste ontmoeting vertelde [medeverdachte 3] hem dat het ver buiten de stad was en dat het snel moest gebeuren. De volgende dag ontmoetten zij elkaar opnieuw en toen had [medeverdachte 3] een kladblaadje bij zich met daarop geschreven de bedrijfsnaam, de straatnaam en de plaats Doesburg. [medeverdachte 3] vertelde dat [medeverdachte 1] het papiertje mee zou krijgen als hij de jerrycans kwam halen. [medeverdachte 1] moest in de avond van 19 augustus 2020 bij [medeverdachte 3] komen, omdat de mensen dan op vakantie zouden zijn. [10] Die avond heeft [medeverdachte 2] hem opgehaald. [11] Voordat ze naar Doesburg reden, zijn ze eerst gestopt bij [medeverdachte 3] in [plaatsnaam 1] . Daar kreeg [medeverdachte 1] twee jerrycans met vijf liter benzine, kentekenplaten en tie-wraps mee van [medeverdachte 3] . [12] In zijn woning heeft [medeverdachte 3] op de computer een foto aangewezen van het bedrijf. [medeverdachte 3] gaf hem een papiertje mee met daarop het adres van het bedrijf waar de vrachtwagens stonden. [13] [medeverdachte 3] had [medeverdachte 1] gevraagd een foto te maken van de brand. Dit heeft [medeverdachte 1] gedaan en deze foto’s heeft hij naar [medeverdachte 3] doorgestuurd. [14]
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat [verdachte] hem begin augustus 2020 heeft gevraagd of hij mensen kon vinden om een vrachtwagen in brand te steken. [medeverdachte 3] kwam uit bij [medeverdachte 1] en heeft een afspraak met hem gemaakt. [medeverdachte 1] wilde het graag doen en vroeg om meer informatie. [medeverdachte 3] heeft [verdachte] gevraagd naar de gegevens van de vrachtwagen. [verdachte] had het adres van Google Maps. Ze hebben hier samen naar gekeken. Een paar dagen daarna heeft [medeverdachte 3] opnieuw afgesproken met [medeverdachte 1] . Hij heeft toen verteld dat het ging om een vrachtwagen in Doesburg en hij heeft [medeverdachte 1] via Google Maps laten zien hoe de vrachtwagen eruit zag en waar het bedrijf zat. Voordat [medeverdachte 1] naar Doesburg ging, kwam hij langs het huis van [medeverdachte 3] . Daar wees [medeverdachte 3] hem op zijn laptop het adres en hoe de vrachtwagen eruit zag. Het adres had [medeverdachte 3] op een blaadje geschreven toen hij bij [verdachte] was. Dit blaadje nam [medeverdachte 1] mee of hij nam er een foto van. De avond voor de brand heeft [medeverdachte 3] benzine getankt en meegegeven aan [medeverdachte 1] . [medeverdachte 3] heeft tegen [medeverdachte 1] gezegd dat hij een foto moest sturen als het zover was. Ongeveer twee uur nadat [medeverdachte 1] bij hem vertrok, stuurde hij foto’s van de vrachtwagen die in brand stond. Deze foto’s stuurde [medeverdachte 3] via Signal door aan [verdachte] . De dag na de brand is hij tussen 15:00 en 17:00 uur naar [verdachte] gereden en heeft hij geld gekregen. [15]
De roepnaam van [verdachte] is [verdachte] . [16] [medeverdachte 3] noemt [verdachte] ook wel ‘ [verdachte] ’. [17]
Anders dan de verdediging ziet de rechtbank geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze verklaring van [medeverdachte 3] . Naar het oordeel van de rechtbank vindt zijn verklaring namelijk voldoende steun in andere bewijsmiddelen in het dossier, zoals hierna meer specifiek uiteen zal worden gezet.
Op 10 april 2021 heeft [medeverdachte 3] vanuit de penitentiaire inrichting waar hij verbleef een telefoongesprek gevoerd met zijn partner [naam 2] . In dit gesprek is (deels samengevat door de politie) onder meer het volgende gezegd:
“ [medeverdachte 3] zegt dat [verdachte] buiten is. 'Ze' hebben op dezelfde dag een inval bij hem en [verdachte] gedaan. (…) maar ze hebben hem niet meegenomen. Heel die fokking zaak draait om hem. (…) Oké, maar ze hebben hem niet meegenomen. Dus ik probeer hem nu te bereiken zodat hij die stukken kan opsturen naar [naam 3] . Zodat ik uh. Zodat ik bij de uh. schorsing kan vragen omdat uh. uh. Omdat het juridisch niet eens om mij ging. En degene om wie het gaat in heel die dossier die is nog buiten. Snap je wat ik bedoel? Dus waarom, dus waarom moet ik binnen blijven. (…) Maar die jongens hebben wel gezegd dat ze van mij benzine hebben gekregen. (…) Ja dus, en omdat ik dan benzine heb gegeven aan die jongens, ben ik medeplichtig. En dan zegt de rechter
van, of de officier 'Ja maar we weten dat jij in opdracht van iemand anders handelde' Dat weten ze. Maar die vent loopt buiten?! (…) Aan de andere kant, betekent dat, dat als, als de
hoofddader buiten nog loopt, dan dan is mijn rol heel wei…minuscuul. Dan ja, is het alleen maar gunstig. Snap je wat ik bedoel? Voor mij. (…)
[medeverdachte 3] zegt dat het raar is maar dat hij wel blij is dat [verdachte] buiten loopt. [medeverdachte 3] zegt dat het onderzoek helemaal niet zo groot is als hij nog buiten loopt. Lijkt het hem. Hij denkt dat het alleen maar gunstig voor hem ( [medeverdachte 3] ) is.
[naam 2] vraagt of [medeverdachte 3] het nummer van [verdachte] wil hebben. [medeverdachte 3] zegt dat hij het nummer al heeft gekregen van de opa van iemand.
[medeverdachte 3] gaat [verdachte] vanmiddag bellen. [verdachte] moet de stukken, van dat ze een inval bij hem hebben gedaan, naar de advocaat van [medeverdachte 3] sturen. [medeverdachte 3] zegt dat hij dan kan aantonen dat het een groot dossier is en dat het om hem ( [verdachte] ). Dat ze een inval bij hem ( [verdachte] ) en [medeverdachte 3] doen en alleen [medeverdachte 3] meenemen maar hem ( [verdachte] ) niet. [medeverdachte 3] zegt dat het dan niet klopt.(…)” [18]
De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte 3] in dit gesprek, dat plaatsvond op de dag dat zijn beperkingen werden opgeheven, meerdere malen wijst naar [verdachte]
[de rechtbank begrijpt: [verdachte] ]als zijn opdrachtgever en de persoon om wie de zaak volgens hem draait.
Op 14 mei 2021 heeft [medeverdachte 3] vanuit de penitentiaire inrichting verschillende telefoongesprekken gevoerd. In een gesprek met [naam 2] om 13:18 uur wordt onder meer het volgende gezegd:
“ [medeverdachte 3] zegt dat [verdachte] buiten loopt en hij ( [medeverdachte 3] ) binnen zit. [naam 2] vraagt of [medeverdachte 3] [verdachte] nog wilde bellen en of hij het nummer van [verdachte] heeft. [medeverdachte 3] zegt dat hij het nummer van [naam 4] gekregen heeft.
[medeverdachte 3] zegt dat hij ( [verdachte] ?) niet op nam. [medeverdachte 3] zegt dat hij niet met zijn account kan bellen. [medeverdachte 3] zegt dat hij met het account van een ander gaat bellen, die niet afgeluisterd wordt. (…)
[naam 2] vraagt waarom [medeverdachte 3] hem ( [verdachte] ) wil spreken. [medeverdachte 3] zegt dat hij ( [verdachte] ) naar [naam 3] moet gaan, hij moet zich melden.
[medeverdachte 3] zegt dat hij ( [verdachte] ) de waarheid moet gaan vertellen. [medeverdachte 3] zegt dat hij het nergens op vindt slaan. (…)” [19]
Vervolgens vond er rond 14:03 uur een gesprek plaats tussen [medeverdachte 3] en zijn vriendin [naam 5] , waarin onder meer het volgende is gezegd:
“ [naam 5] is verbaasd en zegt dat [verdachte] om 15.00 u. bij haar komt.
[medeverdachte 3] zegt dat zij "hem" meteen naar [naam 3] moet brengen en vraagt of zij het adres weet; ja. [medeverdachte 3] zegt dat "hij" naar zijn advocaat moet vragen; dat moet.
[naam 5] vraagt: en als "hij" dat niet wil?" [medeverdachte 3] antwoordt dat het moet; vandaag nog want het is belangrijk.
[naam 5] vraagt of [medeverdachte 3] "hem" zelf nog wil spreken. [medeverdachte 3] zegt dat hij om 15.30 uur binnen zit en dat zij moet proberen of "hij" voor 15.00 uur bij haar kan zijn en dat hij dan zal proberen haar te bellen. [naam 5] moet "hem" vandaag meteen naar zijn advocaat [naam 3] brengen.
[naam 5] zegt dat zij dat snapt en zij zal de telefoon aan "hem" geven als [medeverdachte 3] belt. [naam 5] zegt dat "hij" dacht dat [medeverdachte 3] afgeluisterd wordt.
[medeverdachte 3] zegt dat hij zeker te weten afgeluisterd wordt, maar het is goed.
[medeverdachte 3] herhaalt nog een keer dat het belangrijk is dat "hij" naar [naam 3] gaat vandaag. Er wordt dan overlegd over hoe nu verder. (…)
[medeverdachte 3] zegt dat hij om 15.00 u. weer naar haar zal bellen.
[naam 5] zegt dat het goed is, maar [verdachte] kennende zal deze wel later komen. (…)” [20]
Vervolgens belde [medeverdachte 3] rond 15:22 uur opnieuw naar [naam 5] :
“ [medeverdachte 3] zegt dat hij op iemand anders zijn nummer belde, want zijn telefoon… hij heeft iemand anders zijn account gebruikt.
[naam 5] vraagt of [medeverdachte 3] "hem" wil spreken; ja. [naam 5] zegt dat zij de telefoon op speaker zet. (…)
[verdachte] (sh) komt aan de telefoon. (…)
[medeverdachte 3] zegt dat hij gisteren de aanklacht gekregen heeft; voorbedachte rade poging tot moord.
[verdachte] zegt dat hij voor hetzelfde is aangeklaagd.
[medeverdachte 3] noemt [verdachte] .
[medeverdachte 3] zegt dat het belangrijkste die verzekeringskwestie is en waar hij het met die mannen (politie) over heeft gehad. [medeverdachte 3] zegt dat die mannen (politie) echt denken dat het om een moord gaat.
[verdachte] zegt dat hij [medeverdachte 3] niet goed verstaat. [naam 5] zegt dat de verbinding heel slecht is en dat hij wat minder in de hoorn moet praten.
[medeverdachte 3] zegt dat die mensen, de politie, denken dat het om moord gaat. [medeverdachte 3] zegt dat hij tegen de politie gezegd heeft dat het om een klote verzekering zaak ging.
[verdachte] : aha.
Defana: de politie denkt dat het om een moord gaat. [medeverdachte 3] zegt dat [verdachte] zijn verklaring moet lezen.
[verdachte] : aha
[medeverdachte 3] zegt dat als [verdachte] naar de advocaat gaat en zijn verklaring leest dan weet hij precies wat er speelt. Want volgens die kanker politie gaat het om een moord en daarom loopt hij nu te stressen. Het gaat niet om een klote moord; dat zegt de politie. Die mensen zijn ziek geworden.
Surinaams: Ik wil gewoon dat hij die mensen uitlegt waar het om ging, begrijp je? Waar het om ging. Het gaat niet om een klote moord, zegt [medeverdachte 3] .
[verdachte] : Surinaams: Want die mannen (politie) zijn bij ons thuis gekomen, vroeg in de ochtend met…AT
[medeverdachte 3] : Ja ik weet het, ik weet het
[verdachte] : Dezelfde ochtend.
[medeverdachte 3] : Ja weet ik
[verdachte] : die mannen hebben mij in de boeien geslagen en ons op de grond (beneden gezet/gebracht) gelegd, ze hebben al onze computers en laptops meegenomen, ze zijn bij de loods geweest, ze hebben [naam 6] (fon) ook opgepakt.
(…)
[medeverdachte 3] vraagt wat er op de aanklacht van [verdachte] staat; poging moord?
[verdachte] : nee, nee. Witwassen van gelden; ehhh....5 dingen en poging tot doodslag-moord; drugs en nog een paar andere dingen.
[medeverdachte 3] zegt dat heel veel onzin is. waar het hem om gaat is die onzin van poging tot moord.
[verdachte] zegt dat het heel omvangrijk is en dat ze proberen allerlei dingen aan te kaarten omdat ze niets hebben.
[medeverdachte 3] zegt dat die poging tot moord, maar die klote poging tot moord [verdachte] dat is een hoofdpijn, dus ga naar de advocaat, vraag die verklaring en vertel de klote waarheid en zeg dat het niet om klote moord gaat. Dat is belangrijk. Dat vraag ik van jou.
[verdachte] : oké
(…)
[medeverdachte 3] : dat is wat belangrijk. Als de politie blijft denken dat het om moord gaat dan is het nog verder van huis. Snap je?
[verdachte] : humt... Ja...ja.
[medeverdachte 3] : dus… het enigste wat ik wil is dat jij naar de advocaat gaat en vertel de waarheid. Snap je?
[verdachte] : humt.
(…)
[medeverdachte 3] : Sowieso, maar het gekke is dat ze denken dat het om een moordzaak gaat maar dat is kanker onzin. Daarom word ik boos. En de enige die de politie kan vertellen hoe de vork in de steel zit ben jij. Ik heb die mannen vertelt dat ik nooit van mijn leven iemand ga vermoorden. Je weet toch?
[medeverdachte 3] : Maar maak je niet druk, ik ben morgen om elf uur bij....dan zal ik iets op papier schrijven dan kan je het lezen en hoeven we niet over de telefoon te praten.
[verdachte] : Oké, regel ik. Kijk. ze luisteren die van mij ook
[medeverdachte 3] : Nee nee, morgen dan bel ik mijn vrouw, video call, dan zal ik iets opschrijven, kan je het lezen. Jij zal dan daarbij moeten zijn om elf uur in de ochtend.
[verdachte] : Ga je het verslag naar haar sturen?
[medeverdachte 3] : Nee jij zal daar moeten komen, ik zie je morgenochtend.
[verdachte] : oh oké.” [21]
Uit deze gesprekken leidt de rechtbank het volgende af. [medeverdachte 3] wil met [verdachte] in contact komen en maakt een afspraak met [naam 5] om met haar te bellen als [verdachte] bij haar in de woning is, zodat hij op die manier met hem in gesprek kan gaan. Hij belt via het account van een medegedetineerde, omdat hij zich ervan bewust is dat zijn telefoonlijn door de politie wordt afgeluisterd. In de gesprekken wijst [medeverdachte 3] er meerdere malen op dat [verdachte] de waarheid moet vertellen, namelijk dat het niet om (poging tot) moord ging. De stem van [verdachte] wordt door de politie herkend, blijkt uit de vermelding ‘sh’ (een afkorting voor ‘stemherkenning’).
De rechtbank overweegt dat het feit dat [medeverdachte 3] zegt dat [verdachte] de enige is die de politie kan vertellen hoe het werkelijk zit, steun biedt aan zijn verklaring bij de politie dat [verdachte] de opdrachtgever was. Daarnaast vindt de rechtbank ook steun voor die verklaring in de manier waarop [verdachte] in het gesprek op [medeverdachte 3] reageert. [verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard niet te hebben geweten waarover hij de waarheid moest spreken. In het gesprek zegt hij dit echter geen enkele keer. De verbazing en de vragen die te verwachten zijn als iemand beschuldigd wordt van zodanig ernstige feiten terwijl hij niet weet waar de ander het over heeft, blijven geheel uit. Sterker nog, in plaats van te ontkennen of te vragen waar [medeverdachte 3] het over heeft, reageert [verdachte] met ‘aha’, door te ‘hummen’ of door bevestigend te antwoorden met ‘oké’ en ‘Oké, regel ik’.
Door de verdediging is gesteld dat er een slechte verbinding was en dat [verdachte] [medeverdachte 3] niet goed kon verstaan. De rechtbank stelt vast dat in het begin van het gesprek inderdaad wordt gezegd dat de verbinding niet goed is, maar overweegt dat uit de concrete en specifieke reacties van [verdachte] later in het gesprek volgt dat het een normale conversatie moet zijn geweest. Dat [verdachte] [medeverdachte 3] niet kon verstaan en dit zijn reacties verklaart, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet aannemelijk geworden.
De rechtbank overweegt verder dat geen sprake is van een begin van aannemelijkheid van het scenario dat [medeverdachte 3] – zich welbewust van het feit dat zijn telefoongesprekken werden afgetapt – valse beschuldigingen heeft geuit in de richting van [verdachte] om bewijs tegen hem te fabriceren en zichzelf vrij te pleiten. Integendeel, uit de gesprekken komt juist naar voren dat [medeverdachte 3] bewust gebruik maakte van het account van een medegedetineerde in de veronderstelling dat deze gesprekken niet getapt zouden worden. Bovendien maakt het feit dat [medeverdachte 3] enig belang had bij de beschuldigingen in de richting van [verdachte] niet zonder meer dat zijn verklaringen als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt. In de hiervoor aangehaalde gesprekken beschuldigt hij [verdachte] namelijk niet expliciet en bovendien pleit hij zichzelf niet vrij, maar belast hij zichzelf juist. Uit de gesprekken volgt dat hij [verdachte] ertoe wil bewegen het werkelijke motief van de aanslag aan het licht te brengen, namelijk dat de brandstichting niet tot doel had [slachtoffer] iets aan te doen, maar erop gericht was de vrachtwagen te vernietigen.
De verklaring van [medeverdachte 3] wordt daarnaast ook ondersteund door het volgende.
Op 21 augustus 2020, de dag na de brandstichting, heeft [verdachte] rond 14:40 uur gebeld naar telefoonnummer [nummer 1] , toebehorend aan [medeverdachte 3] . De telefoon wordt opgenomen door een man met de naam [medeverdachte 3] (fonetisch). In dit gesprek werd het volgende gezegd:
“ [verdachte] : luister, ik heb moeder gebeld en gezegd dat ze de sleutel naar mij moet brengen, ik rij nu binnendoor
[medeverdachte 3] : ik rij ook al, ik dacht ik rij naar [plaatsnaam 2]
[verdachte] : ja rij naar [plaatsnaam 2] onder de brug
[medeverdachte 3] : oké is goe
[verdachte] : waar de auto staat
[medeverdachte 3] : oké is goed
[verdachte] : ik ben er over tien minuten, ik ben vertrokken van... ntv..
[medeverdachte 3] : oké regel regel”
Om 14:58 uur is het telefoonnummer van [verdachte] onder het bereik van de zendmast aan de [adres 3] . [22]
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 3] en [verdachte] een dag na de brandstichting een afspraak maken om elkaar in [plaatsnaam 2] te ontmoeten. Dit past bij de verklaring van [medeverdachte 3] dat hij een dag na de brandstichting naar [verdachte] is gereden en hij daar geld heeft gekregen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] aan [medeverdachte 3] opdracht heeft gegeven om de vrachtwagen van [bedrijf 1] in brand te (laten) steken en hij [medeverdachte 3] heeft voorzien van het adres van [bedrijf 1] .
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is hoe dit handelen juridisch gekwalificeerd dient te worden.
Ten aanzien van feit 1
Opzet
De rechtbank stelt voorop dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet is gebleken dat de verdachten het oogmerk hadden om [slachtoffer] door de brandstichting om het leven te brengen, dan wel dat sprake was van vol opzet.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Onder 'de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans' dient te worden verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben op een doordeweekse (werk)dag in de nachtelijke uren brand gesticht aan een vrachtwagen die was voorzien van een slaapcabine. Het is een feit van algemene bekendheid dat het niet ongebruikelijk is dat chauffeurs slapen in de cabine van hun vrachtwagen. Dat de vrachtwagen op een afgesloten bedrijventerrein stond, het gordijn niet (volledig) was gesloten en van buitenaf niet direct zichtbaar was of er iemand in lag, doet hier niets aan af. Naar het oordeel van de rechtbank was er dus sprake van een aanmerkelijke kans dat vrachtwagenchauffeur [slachtoffer] als gevolg van de brand zou komen te overlijden.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben de vrachtwagen rondom besprenkeld met in totaal tien liter motorbenzine en deze benzine vervolgens aangestoken. Deze handelingen waren gericht op het veroorzaken van een verwoestende brand en kunnen op zichzelf als levensgevaarlijk worden aangemerkt.
Op de camerabeelden is te zien dat twee personen
[rechtbank: [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ]om 02:05:34 uur uit beeld lopen in de richting van [bedrijf 1] en zij om 02:10:30 uur weer vanuit diezelfde richting terug komen lopen. Zij zijn 4 minuten en 56 seconden uit beeld geweest van alle beschikbare camera’s. [23] Ondanks het feit dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gedurende enkele minuten in de buurt van de vrachtwagen hebben rondgelopen, hebben zij zichzelf geen moment ervan vergewist dat er niemand in de vrachtwagen aanwezig was. Naar het oordeel van de rechtbank hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] door zo te handelen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat er iemand in de vrachtwagen aanwezig was en deze persoon als gevolg van de brand om het leven zou komen.
Ten aanzien van [verdachte] en [medeverdachte 3] ligt dit anders, omdat zij niet ter plaatse waren en zij zichzelf er dus niet van konden vergewissen dat er niemand in de vrachtwagen aanwezig was. De rechtbank overweegt dat [verdachte] reeds jarenlang actief is in de transportwereld en [medeverdachte 3] een tijd voor hem in deze branche heeft gewerkt. Zij zijn dus bij uitstek personen die weten dat het niet ongebruikelijk is dat een vrachtwagenchauffeur in de cabine van zijn vrachtwagen slaapt. Nota bene in een pand van het bedrijf van [verdachte] en zijn vrouw is tijdens een doorzoeking een slapende chauffeur aangetroffen in de cabine van een vrachtwagen. [24] Door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] opdracht te geven de vrachtwagen in brand te steken zonder enige instructie of waarschuwing dat zij vooraf moesten onderzoeken of er iemand in de vrachtwagen aanwezig was, hebben ook [verdachte] en [medeverdachte 3] willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de vrachtwagenchauffeur bij deze brand zou kunnen komen te overlijden.
Concluderend acht de rechtbank bewezen dat sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] .
Poging tot moord of poging tot doodslag?
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of de verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan poging tot moord of poging tot doodslag. Bij (poging tot) moord moet bewezen worden dat de verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad.
De rechtbank overweegt dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet volgt dat er een plan was beraamd om [slachtoffer] van het leven te beroven, maar dat het plan erop was gericht brand te stichten aan de vrachtwagen en deze daarmee te verwoesten. Naar het oordeel van de rechtbank staat dit een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘met voorbedachten rade’ niet in de weg, nu bij dit plan bewust de aanmerkelijke kans is aanvaard dat deze gedraging de dood van een ander ( [slachtoffer] ) zou veroorzaken.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'met voorbedachten rade' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar hoeft de rechter er niet van te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
In dit verband acht de rechtbank in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
[verdachte] heeft [medeverdachte 3] begin augustus 2020 benaderd om brand te (laten) stichten aan de vrachtwagen. Op dat moment is het plan kennelijk ontstaan. Uit de verklaring van [medeverdachte 1] dat hij in de avond van 19 augustus 2020 naar [medeverdachte 3] moest komen, volgt dat de brandstichting in de nacht van 19 op 20 augustus 2020 moest plaatsvinden. Uiteindelijk zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] die nacht vanuit het westen van het land naar Doesburg gereden om brand te stichten aan de vrachtwagen. Onderweg hebben zij in [plaatsnaam 1] een tussenstop gemaakt bij [medeverdachte 3] om twee jerrycans met benzine, kentekenplaten en het adres op te halen. Bij aankomst in Doesburg zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] uitgestapt en zijn zij in de richting van het bedrijventerrein van [bedrijf 1] gelopen om na bijna vijf minuten weer terug te keren bij de auto. Vervolgens hebben zij de jerrycans uit de auto gehaald en zijn zij naar de vrachtwagen gelopen, alwaar zij brand hebben gesticht.
De rechtbank concludeert op grond van voornoemde feiten en omstandigheden dat de verdachten voorafgaand aan hun handelen voldoende tijd hebben gehad zich te beraden op het genomen besluit en er meerdere momenten waren waarop zij op dit besluit terug hadden kunnen komen. Zij hebben dus gelegenheid gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van hun voorgenomen daad en zich daar rekenschap van te geven. Aldus staat voor de rechtbank vast dat het handelen van de verdachten niet het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
Nu geen contra-indicaties aannemelijk zijn geworden die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan, is de rechtbank van oordeel dat de verdachten met voorbedachte raad hebben gehandeld en acht zij poging tot moord bewezen.
Ten aanzien van feit 2
De vraag die de rechtbank ten aanzien van dit feit nog dient te beantwoorden is of bij de brandstichting levensgevaar en/of gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Voor de beantwoording van deze vraag is van belang of deze gevolgen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest.
Gelet op wat hiervoor ten aanzien van het voorwaardelijk opzet reeds is overwogen, acht de rechtbank bewezen dat door de brandstichting levensgevaar voor [slachtoffer] te duchten was.
Met betrekking tot het levensgevaar voor de slapende persoon in de woning op perceel [nummer 2] en het gemeen gevaar voor goederen acht de rechtbank in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
Uit het dossier volgt dat de brand is overgeslagen naar het bedrijfspand van [bedrijf 1] op perceel [nummer 3] en het pand van Handelsonderneming [bedrijf 2] op perceel [nummer 2] . De afstand tussen de vrachtwagen en de linkerzijde van het pand van [bedrijf 1] was ongeveer 2,4 meter. Deze zijde van het pand heeft zichtbare brandschade opgelopen. De gevelplaten waren vervormd en de coating was weggebrand. Links naast het pand van [bedrijf 1] stond een vrijstaand bedrijfspand van Handelsonderneming [bedrijf 2] met daaraan geschakeld een woning. De afstand tussen de vrachtwagen en het bedrijfspand was ongeveer 6,2 meter. De wandbekleding van dit bedrijfspand heeft over een afstand van 6,5 meter brandschade opgelopen. Tussen het pand en het hekwerk dat de percelen scheidt, stond een caravan die door de brand is verwoest. De afstand tussen vrachtwagen en de woning was ongeveer 7,1 meter. De houten schutting naast de woning was voor een groot deel verbrand. De kozijnpanelen boven en onder het raam van de woning waren verkleurd door de hitte inwerking en de regenpijp die naast het raam zat, was gesmolten. De politie concludeert dat op een foto die is genomen door een persfotograaf een grote vuurzee te zien is waarbij de vlammen een hoogte hebben van ongeveer acht meter en (hete) rookgassen zichtbaar zijn. [25]
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben in opdracht van [medeverdachte 3] en [verdachte] in de nachtelijke uren brand gesticht aan een vrachtwagen die geparkeerd stond op een industrieterrein waar ook woningen stonden waarin mensen zouden kunnen liggen te slapen. Hierbij hebben zij tien liter benzine gebruikt, waardoor de brand zich razendsnel ontwikkelde tot een grote, uitslaande brand. De rechtbank overweegt dat sprake was van (zeer) korte afstanden tussen de vrachtwagen en de bedrijfspanden, de woning, de caravan en andere goederen. Aan deze panden en goederen is ook daadwerkelijk schade ontstaan. Gelet op deze feiten en omstandigheden was het naar het oordeel van de rechtbank naar algemene ervaringsregels voorzienbaar dat door de brandstichting levensgevaar voor de zich in deze woningen bevindende personen en gemeen gevaar voor goederen in de nabijheid van de vrachtwagen te duchten was. Ook voor de goederen in de vrachtwagen (onder meer de lading, bestaande uit kleding) was gemeen gevaar te duchten. Deze goederen zijn ook daadwerkelijk verbrand.
Medeplegen (feiten 1 en 2)
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De bijdrage van de medepleger kan in uitzonderlijke gevallen in hoofdzaak vóór of ná het strafbare feit zijn geleverd. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke gevallen moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.
Gelet op hetgeen hiervoor onder ‘De rol van verdachte’ reeds is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] een essentiële rol heeft gespeeld in de voorbereiding van de feiten. Hij is de bedenker van het plan, heeft [medeverdachte 3] hiertoe opdracht en instructies gegeven en hem voor zijn diensten betaald. Daarbij heeft hij het adres van [bedrijf 1] aan [medeverdachte 3] verstrekt.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en zijn medeverdachten is komen vast te staan. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van poging tot moord (feit 1, primair) en het medeplegen van opzettelijke brandstichting, terwijl daarvan levensgevaar en gemeen gevaar voor goederen te duchten is (feit 2, primair).

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, primair, en onder 2, primair, tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij in
of omstreeksde nacht van 19 augustus 2020 op 20 augustus 2020 in de gemeente Doesburg, tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en
/ofdiens medeverdachte
(n
)voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven,
opzettelijk brand heeft gesticht
in/aan
/bijde vrachtwagen ( [merk] , kenteken [kenteken] ) waarin die [slachtoffer] op dat moment lag te slapen, welke brand zich (razendsnel) ontwikkelde tot een uitslaande brand,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij in
of omstreeksde nacht van 19 augustus 2020 op 20 augustus 2020 in de gemeente Doesburg, tezamen en in vereniging met een
of meerander
(en
), althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht
in/aan
/bijeen vrachtwagen ( [merk] , kenteken [kenteken] ) (die op dat moment geparkeerd stond aan de [adres 2] ),
immers
heeft verdachte en/ofhebbenzijn mededader
(s
)toen aldaar opzettelijk motorbenzine
, althans een brandbare stof,gesprenkeld
/gegooid op/tegen/bij voornoemde vrachtwagen en
/of
(vervolgens
) (open
)vuur in aanraking gebracht met voornoemde motorbenzine,
althans met die
brandbare stof en/of met een of meer andere brandbare stof(fen) op/aan/bij die vrachtwagen,
ten gevolge waarvan die vrachtwagen en
/of een of meerbrandbare stof
(fen
)in
/aan/bij die
vrachtwagen en
/ofeen caravan die zich in de nabijheid van die vrachtwagen bevond geheel of
gedeeltelijk
is/zijn verbrand,
in elk geval brand is ontstaan,
terwijl daarvan levensgevaar voor de zich op dat moment in die vrachtwagen bevindende (en op
dat moment slapende) persoon (te weten [slachtoffer] ) en
/ofvoor een
of meer (slapende
)
perso
(o
)n
(en)die zich bevond
enin de woning in de directe nabijheid van voornoemde
vrachtwagen te duchten was en
/ofer gevaar voor goederen te duchten was, te weten voor de
belendende perce
(e)l
(en
)van het terrein waarop die vrachtwagen geparkeerd stond (te weten het bedrijfspand van [bedrijf 1] en
/ofhet bedrijfspand van handelsonderneming [bedrijf 2] ) en
/ofeen caravan en
/of een of meerandere goed
(eren
) in/aan/in de nabijheid van die vrachtwagen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1, primair:
medeplegen van poging tot moord.
feit 2, primair:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar te duchten is.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
[verdachte] heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan poging tot moord en het brandstichting, waarbij sprake was van levensgevaar voor andere personen en gevaar voor goederen.
De rechtbank beoordeelt deze zaak tegen de achtergrond van een agressieve bedrijfsstrategie van [verdachte] om concurrerende transportbedrijven uit te schakelen om zelf een groter aandeel in de markt van kledingtransport te kunnen verwerven. [verdachte] was de opdrachtgever. Hij heeft [medeverdachte 3] ingeschakeld om een vrachtwagen van concurrent [bedrijf 1] in brand te steken. De brandstichting moest in de nacht van 19 op 20 augustus 2020 gebeuren, precies de dag waarop de zojuist uit Italië aangekomen en dus volgeladen vrachtwagen op het terrein van [bedrijf 1] stond. De rechtbank beschouwt de brandstichting dan ook als een gerichte aanslag op de beladen vrachtwagen. [verdachte] voorzag [medeverdachte 3] van het adres van [bedrijf 1] en [medeverdachte 3] heeft de opdracht vervolgens uitgezet bij [medeverdachte 1] , die op zijn beurt [medeverdachte 2] heeft meegevraagd om de klus te klaren.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn vanuit het westen van het land naar Doesburg afgereisd en hebben daar met behulp van tien liter benzine brand gesticht aan de vrachtwagen van [bedrijf 1] . Er ontstond razendsnel een enorme brand waarbij de gehele vrachtwagencabine omringd werd door een vlammenzee. In deze vrachtwagen lag chauffeur [slachtoffer] te slapen. De verdachten hebben het risico dat hij, een volkomen onschuldig slachtoffer, bij de brand om het leven zou komen willens en wetens op de koop toegenomen. Uit niets blijkt dat [verdachte] heeft zich op enig moment heeft bekommerd om het lot van de mogelijk in de vrachtwagen aanwezige chauffeur. In tegenstelling tot zijn medeverdachten heeft hij bovendien geen enkele openheid van zaken gegeven over de feiten.
Als gevolg van deze laffe en nietsontziende daad heeft [slachtoffer] zeer ernstig en blijvend lichamelijk letsel opgelopen. Hij werd wakker in een cabine vol zwarte rook en moest door de vlammenzee om de cabine te kunnen verlaten. Als gevolg hiervan was zijn lichaamsoppervlakte voor 65 procent verbrand. Hij heeft zeven weken op de intensive care gelegen, waarvan enige tijd in coma en de artsen dachten op enig moment dat hij het niet zou overleven. Door onder meer blijvende zenuw- en spierbeschadigingen in zijn armen en benen zal hij voor altijd ernstige beperkingen ondervinden in het dagelijks leven. [slachtoffer] is een ernstig geïnvalideerde man die voor de rest van zijn leven is aangewezen op intensieve verzorging en hulpmiddelen. Zijn grootste passie, rijden op de vrachtwagen, kan hij naar verwachting nooit meer uitoefenen. De verdachten hebben zijn leven verwoest.
Door de grote, uitslaande brand ontstond er niet alleen levensgevaar voor [slachtoffer] , maar ook voor een bewoner van een naastgelegen woning die op dat moment lag te slapen. Ook was er sprake van gevaar voor goederen die zich in de nabijheid van de vrachtwagen bevonden.
De rechtbank acht voor deze ernstige feiten geen andere straf passend dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met het feit dat sprake is van eendaadse samenloop.
De rechtbank houdt verder rekening met het feit dat uit het uittreksel uit de justitiële documentatie volgt dat verdachte tweemaal eerder is veroordeeld wegens geweldsdelicten. In november 2021 is verdachte veroordeeld voor een mishandeling, waarbij het motief ook te maken leek te hebben met concurrentie. Gelet op deze veroordeling is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
Uit het reclasseringsrapport van 6 juli 2021 volgt dat de reclassering door de ontkennende houding van verdachte geen risico-inschatting kan maken en niet kan adviseren over de noodzaak van interventies en/of toezicht.
In de rol van verdachte, als opdrachtgever, ziet de rechtbank aanleiding aan verdachte een hogere straf op te leggen dan aan zijn medeverdachten. Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren passend en geboden. Het voorarrest zal overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht op de opgelegde straf in mindering worden gebracht.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

Primair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken, wat als gevolg zou hebben dat geen van de vorderingen voor toewijzing in aanmerking zou komen. Wanneer hierna is vermeld dat de verdediging zich op het standpunt heeft gesteld dat de desbetreffende vordering kan worden toegewezen, is dat steeds een subsidiair standpunt geweest.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met de feiten 1 en 2 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij stelt dat € 250.000,00 aan smartengeld redelijk is. Omdat er al € 50.000,00 is vergoed door een verzekeraar, vordert de benadeelde partij in deze procedure het resterende bedrag van € 200.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen.
Overweging van de rechtbank
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen de categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Als gevolg van de poging tot moord en de brandstichting heeft de benadeelde immers lichamelijk letsel opgelopen. Hij had brandwonden op 65 procent van zijn lichaam en heeft 63 dagen op de intensive care gelegen. Gedurende deze periode dachten artsen dat hij het niet zou gaan redden en werd zijn familie verzocht afscheid van hem te nemen. Na een langdurig verblijf in het ziekenhuis is hij overgebracht naar een revalidatiecentrum. Er is sprake van blijvende zenuw- en spierbeschadigingen in zijn armen en benen waardoor zijn ledematen zijn verzwakt. Hierdoor zal hij blijvend ernstige beperkingen ondervinden in het dagelijks leven en is hij aangewezen op intensieve verzorging en hulpmiddelen. Er is sprake van een medische eindtoestand en er is geen verbetering meer te verwachten. Door de verminking van zijn huid is benadeelde niet in staat intiem te zijn met zijn familie en geliefden.
De rechtbank twijfelt er dan ook niet aan dat de feiten ook grote invloed hebben op de psychische gesteldheid van benadeelde. Naar het oordeel van de rechtbank liggen de nadelige gevolgen van de feiten voor benadeelde zó voor de hand dat ook zonder onderbouwing kan worden aangenomen dat hij op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Er is immers een diepe inbreuk gemaakt op zijn persoonlijke levenssfeer en persoonlijke integriteit. Benadeelde is een volstrekt onschuldig slachtoffer, dat als gevolg van de brand niet alleen ernstig en blijvend letsel heeft opgelopen, maar ook zijn passie, rijden op de vrachtwagen, nooit meer zal kunnen uitoefenen. Hij zal voor de rest van zijn leven worden geconfronteerd met de gevolgen van de feiten.
Het voorgaande is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het in deze procedure toe te wijzen smartengeld op het gevorderde bedrag van € 200.000,00 vaststellen.
Ten aanzien van benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in verband met de feiten 1 en 2 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 17.500,00 aan smartengeld in de zin van affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen.
Overweging van de rechtbank
De bewezen verklaarde feiten zijn gepleegd na 1 januari 2019, de datum waarop wetgeving met betrekking tot affectieschade in werking is getreden. Het slachtoffer heeft als gevolg van deze feiten ernstig en blijvend letsel opgelopen. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende vast komen te staan dat het slachtoffer en benadeelde een duurzame gemeenschappelijke huishouding uitvoerden en zij dus kan worden aangemerkt als de levensgezel van het slachtoffer. Hiertoe overweegt de rechtbank dat uit de onderbouwing bij de vordering voldoende is gebleken dat zij voor de feiten reeds enige tijd samenwoonden en er sprake was van een affectieve relatie. In dit verband is ook relevant dat zij inmiddels samen een woning hebben gekocht. De rechtbank is van oordeel dat de vordering ook voor het overige voldoende is onderbouwd. Nu de bewezen verklaarde feiten misdrijven betreffen, heeft de benadeelde partij recht op het forfaitaire bedrag van € 17.500,00. Dit bedrag wordt toegewezen.
Ten aanzien van benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in verband met de feiten 1 en 2 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 17.500,00 aan smartengeld in de zin van affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen.
Overweging van de rechtbank
Het bewezen verklaarde feit is gepleegd na 1 januari 2019, de datum waarop wetgeving met betrekking tot affectieschade in werking is getreden. Het slachtoffer heeft als gevolg van het bewezen verklaarde feit ernstig en blijvend letsel opgelopen. De benadeelde partij is het kind van het slachtoffer. Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering voldoende onderbouwd. Nu de bewezen verklaarde feiten misdrijven betreffen, heeft de benadeelde partij recht op het forfaitaire bedrag van € 17.500,00. Dit bedrag wordt toegewezen.
Ten aanzien van benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft in verband met de feiten 1 en 2 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 15.000,00 aan smartengeld in de zin van affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen.
Overweging van de rechtbank
Het bewezen verklaarde feit is gepleegd na 1 januari 2019, de datum waarop wetgeving met betrekking tot affectieschade in werking is getreden. Het slachtoffer heeft als gevolg van het bewezen verklaarde feit ernstig en blijvend letsel opgelopen. De benadeelde partij is de vader van het slachtoffer. Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering voldoende onderbouwd. Nu de bewezen verklaarde feiten misdrijven betreffen, heeft de benadeelde partij recht op het forfaitaire bedrag van € 15.000,00. Dit bedrag wordt toegewezen.
Ten aanzien van benadeelde partij [benadeelde 4]
De benadeelde partij [benadeelde 4] heeft in verband met de feiten 1 en 2 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 15.000,00 aan smartengeld in de zin van shockschade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, dan wel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard. Primair is hiertoe aangevoerd dat niet voldaan is aan het confrontatievereiste. Er is namelijk geen sprake geweest van een (onverhoedse) waarneming van het misdrijf zelf of de ernstige gevolgen daarvan meteen na het misdrijf. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat het causale verband tussen de confrontatie en het geestelijk letsel van benadeelde ontbreekt, dan wel onvoldoende is onderbouwd. Benadeelde kampte reeds voor de confrontatie met psychische klachten, die door de confrontatie zouden zijn versterkt. Het strafproces leent zich niet voor aanhouding van de zaak om een en ander nader te onderzoeken.
Overweging van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie vergoeding van shockschade kan worden toegekend als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door het waarnemen van het tenlastegelegde, of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
De rechtbank overweegt dat niet vereist is dat de benadeelde direct na de gebeurtenis die tot de verwonding van het slachtoffer heeft geleid met de ernstige gevolgen daarvan wordt geconfronteerd. Deze confrontatie kan ook (kort) daarna plaatsvinden. Benadeelde heeft haar broer op de dag van de brandstichting gezien in het ziekenhuis. Hij lag onder een deken met zijn gezicht vol witte zalf, een slang door zijn neus en met een buis in zijn mond aan de beademingsmachine. Een dag later was de witte zalf zwart geworden en was zijn gezicht opgezwollen waardoor hij bijna niet herkenbaar was. Zijn lichaam was volledig ingepakt met verband.
Gelet op deze omstandigheden wordt naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan het confrontatievereiste. Dat hetgeen waarmee de benadeelde partij is geconfronteerd een hevige schok teweeg heeft gebracht, staat naar het oordeel van de rechtbank niet ter discussie.
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of als gevolg van deze emotionele schok geestelijk letsel is ontstaan. Hierover overweegt de rechtbank als volgt.
Niet ter discussie staat dat de benadeelde partij een nauwe en affectieve relatie had met haar broer. De rechtbank overweegt dat uit het verslag van de behandelend psycholoog volgt dat reeds voor de feiten sprake was van psychische klachten in de zin van een angststoornis en posttraumatische stress-klachten en deze klachten als gevolg van de confrontatie zijn versterkt. Nu het geestelijk letsel niet geheel is toe te schrijven aan de confrontatie met de schokkende gebeurtenis, maar tevens aan andere omstandigheden in het leven van benadeelde, ziet de rechtbank aanleiding de vordering gedeeltelijk toe te wijzen. Alle omstandigheden in aanmerking genomen, begroot de rechtbank de shockschade naar billijkheid op een bedrag van € 10.000,00.
Ten aanzien van de benadeelde partijen [benadeelde 5] ., [benadeelde 6] en [benadeelde 7]
De benadeelde partij [benadeelde 5] . heeft in verband met feit 2 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 35.112,19 aan materiële schade en € 3.500,00 aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De benadeelde partij [benadeelde 6] heeft in verband met feit 2 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 3.500,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De benadeelde partij [benadeelde 7] heeft in verband met feit 2 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 8.278,54 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen hoofdelijk kunnen worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor zover de rechtbank de vorderingen niet toewijsbaar acht, heeft de officier van justitie verzocht de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in de vorderingen te verklaren.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in de vorderingen moeten worden verklaard, omdat behandeling van de vorderingen een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. Hiertoe is aangevoerd dat de vorderingen zeer gedetailleerd en omvangrijk zijn, waarbij ten aanzien van diverse posten twijfels bestaan met betrekking tot de causaliteit. Nu de vorderingen slechts enkele dagen voor de zitting zijn ingediend, heeft de verdediging onvoldoende tijd gehad de vorderingen (inhoudelijk) deugdelijk te kunnen betwisten.
Overweging van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de vorderingen van [benadeelde 5] ., [benadeelde 6] en [benadeelde 7] zijn ingediend op donderdag 31 maart 2022 rond 15.00 uur. Concreet betekent dit dat de raadsman van verdachte tot aan de zitting twee werkdagen de tijd heeft gehad deze vorderingen door te nemen, met zijn gedetineerde cliënt te bespreken en vervolgens een verweer op deze vordering op te stellen. Het betreft een uitgebreide vordering met een diversiteit aan schadeposten en 30 producties ter onderbouwing. De wet bepaalt weliswaar dat een vordering tot schadevergoeding tot op de zitting kan worden ingediend, maar in dit geval maakt het tijdstip van indienen van de vordering, afgezet tegen de uitgebreidheid ervan, dat de rechtbank van oordeel is dat het partijdebat over de in deze zaak aan de orde zijnde civiele aspecten onvoldoende heeft kunnen plaatsvinden. Nu aanhouding van de zaak om de verdediging de ruimte te bieden zich gedegen te verweren tegen deze vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren, verklaart de rechtbank de benadeelde partijen [benadeelde 5] ., [benadeelde 6] en [benadeelde 7] niet-ontvankelijk in hun vorderingen. De benadeelde partijen kunnen de vorderingen nog aan de burgerlijke rechter voorleggen.
Ten aanzien van benadeelde partij [benadeelde 8]
De benadeelde partij [benadeelde 8] heeft in verband met feit 2 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 1.954,50 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen.
Overweging van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank overweegt dat de vordering niet inhoudelijk is betwist. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de kleding zich daadwerkelijk in de vrachtwagen bevond. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering kan worden toegewezen.
Ten aanzien van benadeelde partij [benadeelde 9]
De benadeelde partij [benadeelde 9] heeft in verband met feit 2 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 7.615,40 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard, omdat op grond van de onderbouwing van de vordering niet kan worden vastgesteld dat de kleding in de uitgebrande vrachtwagen zat.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, dan wel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard. Hiertoe is op de eerste plaats aangevoerd dat niet is gebleken dat de persoon die de vordering heeft ondertekend gemachtigd is de vordering namens het bedrijf in te dienen. Daarnaast heeft de verdediging gesteld dat de vordering ook onvoldoende is onderbouwd, nu niet vast te stellen is of de kleding daadwerkelijk in de vrachtwagen lag op het moment van de brand.
Overweging van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de vordering is ingediend door de eenmanszaak [benadeelde 9] en is ingevuld en ondertekend door [naam 8] . De rechtbank ziet geen aanleiding eraan te twijfelen dat deze persoon vertegenwoordigingsbevoegd is.
De rechtbank overweegt verder dat uit het rapport van expertisebureau [naam 9] , die bij de vordering van benadeelde partij [naam 10] is gevoegd ter onderbouwing en dus onderdeel uitmaakt van het dossier, volgt dat de kleding van [benadeelde 9] met een waarde van € 7.615,40 zich in de afgebrande vrachtwagen bevond.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De schadepost is voldoende onderbouwd en komt de rechtbank redelijk voor. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering kan worden toegewezen.
Ten aanzien van benadeelde partij [benadeelde 10]
De benadeelde partij [benadeelde 10] heeft in verband met feit 2 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 8.809,65 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht. Het gevorderde bedrag is als volgt opgebouwd:
Inkoopprijs kleding € 14.294,00
Winstpercentage (48%)
€ 6.861,50 +
Totale schade € 21.155,12
Reeds vergoede schade
€ 12.345,47 -
Resterend schadebedrag € 8.809,65
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk kan worden toegewezen tot een bedrag van € 1.949,33 (inkoopprijs kleding minus de reeds ontvangen schadevergoeding), met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige deel aan materiële schade heeft de officier van justitie verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren. Hiertoe is aangevoerd dat het winstpercentage niet voor vergoeding in aanmerking komt.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de schadepost die ziet op de inkoopprijs van de kleding kan worden toegewezen en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard. Het winstpercentage kan namelijk niet worden aangemerkt als daadwerkelijke en rechtstreeks geleden schade. Nu onduidelijk is of de ingekochte kleding daadwerkelijk met een winstpercentage van 48 procent verkocht zou worden, verzetten de maatstaven van redelijkheid en billijkheid zich tegen toewijzing van dit bedrag als gederfde winst.
Overweging van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Uit de onderbouwing bij de vordering volgt dat de kleding met een inkoopwaarde van
€ 14.294,80 in de afgebrande vrachtwagen aanwezig was en verloren is gegaan. Een bedrag van € 12.345,47 is reeds aan benadeelde uitgekeerd als schadevergoeding. Gelet hierop en op het feit dat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de door de benadeelde partij geleden schade, zal de rechtbank een bedrag van (€ 14.294,80 - € 12.345,47 =) € 1.949,33 toewijzen.
Met betrekking tot het overige deel van de vordering (het winstpercentage) overweegt de rechtbank dat op grond van de onderhavige onderbouwing onvoldoende aannemelijk is geworden dat daadwerkelijk een winstmarge van 48 procent zou worden gehaald en deze schade dus daadwerkelijk als rechtstreekse schade is geleden. Bovendien gaat het om vervangbare goederen, waarbij over een vervangende lading alsnog winst kon worden gemaakt. Om die reden zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering nog aan de burgerlijke rechter voorleggen.
Ten aanzien van benadeelde partij [naam 10]
De benadeelde partij [naam 10] heeft in verband met feit 2 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 30.406,98 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering deels dient te worden afgewezen, dan wel dat de benadeelde partij voor een deel niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard. Ten aanzien van de kleding die is ingekocht bij [naam 11] en de labels en hangtags die zijn ingekocht bij [naam 12] is niet met voldoende zekerheid vast te stellen dat deze goederen daadwerkelijk in de vrachtwagen lagen ten tijde van de brand.
Overweging van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is uit de onderbouwing van de vordering en de daarop ter terechtzitting gegeven toelichting voldoende aannemelijk geworden dat de labels en hangtags zich samen met de kleding in de afgebrande vrachtwagen bevonden. Daarmee is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering kan worden toegewezen.
Ten aanzien van alle benadeelde partijen: wettelijke rente, hoofdelijkheid en schadevergoedingsmaatregel
Over de toegewezen bedragen is verdachte vanaf 20 augustus 2020 wettelijke rente verschuldigd.
De rechtbank overweegt dat verdachte en zijn medeverdachten ieder voor de gehele schadebedragen (hoofdelijk) kunnen worden aangesproken. Verdachte hoeft niet meer te betalen indien en voor zover zijn medeverdachten de schade hebben vergoed.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht de aan de benadeelde partijen toegewezen bedragen aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De beoordeling van het beslag

De rechtbank zal de teruggave van de Microsoft Notebook Surface Pro 7 (beslagcode [nummer 4] ) en de Microsoft Notebook Surface Pro X (beslagcode [nummer 5] ) aan verdachte gelasten, omdat geen strafvorderlijk belang zich daartegen verzet.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 55, 63, 157 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 14 (veertien) jaren;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
  • veroordeelt verdachte in verband met de feiten onder nummer 1 en 2 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 200.000,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] een bedrag te betalen van € 200.000,00 aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 244 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachte(n) (een deel van) het schadebedrag betaalt/betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
  • veroordeelt verdachte in verband met de feiten onder nummer 1 en 2 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van € 17.500,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde 1] een bedrag te betalen van € 17.500,00 aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 21 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachte(n) (een deel van) het schadebedrag betaalt/betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
  • veroordeelt verdachte in verband met de feiten onder nummer 1 en 2 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 2] van € 17.500,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde 2] een bedrag te betalen van € 17.500,00 aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 21 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachte(n) (een deel van) het schadebedrag betaalt/betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
  • veroordeelt verdachte in verband met de feiten onder nummer 1 en 2 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 3] van € 15.000,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde 3] een bedrag te betalen van € 15.000,00 aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 18 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachte(n) (een deel van) het schadebedrag betaalt/betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
  • veroordeelt verdachte in verband met de feiten onder nummer 1 en 2 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 4] van € 10.000,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [benadeelde 4] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot smartengeld;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde 4] een bedrag te betalen van € 10.000,00 aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 12 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachte(n) (een deel van) het schadebedrag betaalt/betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht.
De beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 5] , [benadeelde 6] en [benadeelde 7]
 verklaart de benadeelde partijen [benadeelde 5] , [benadeelde 6] en [benadeelde 7] niet-ontvankelijk in de vorderingen tot materiële schade/smartengeld.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 8]
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit onder nummer 2 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 8] van € 1.954,50 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde 8] een bedrag te betalen van € 1.954,50 aan materiële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald.) Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 2 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachte(n) (een deel van) het schadebedrag betaalt/betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 9]
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit onder nummer 2 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 9] van € 7.615,40 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde 9] een bedrag te betalen van € 7.615,40 aan materiële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald.) Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 9 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachte(n) (een deel van) het schadebedrag betaalt/betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 10]
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit onder nummer 1 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 10] van € 1.949,33 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [benadeelde 10] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde 10] een bedrag te betalen van € 1.949,33 aan materiële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 2 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachte(n) (een deel van) het schadebedrag betaalt/betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [naam 10]
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit onder nummer 2 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [naam 10] van € 30.406,98 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [naam 10] een bedrag te betalen van € 30.406,98 aan materiële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 36 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachte(n) (een deel van) het schadebedrag betaalt/betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht.
De beslissing ten aanzien van het beslag
 gelast de teruggave van de Microsoft Notebook Surface Pro 7 (beslagcode [nummer 4] ) en de Microsoft Notebook Surface Pro X (beslagcode [nummer 5] ) aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.R. Sonneveldt (voorzitter), mr. E.S.M. van Bergen en mr. H.C. Leemreize, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.I. Warringa, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 mei 2022.
mr. E.S.M. van Bergen is buiten staat te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost-Nederland, Dienst Regionale Recherche, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer [nummer 6] / TGO [naam 1] , gesloten op 13 juli 2021 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 577-578; proces-verbaal van bevindingen, p. 532; proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , p. 254; proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] , p. 417-418.
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , p. 254; proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] , p. 417-418; proces-verbaal forensisch brandonderzoek, p. 554-557; NFI-rapport, p. 1999-2000.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 738-740; proces-verbaal van bevindingen, p. 1935-1938.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 532.
6.Medische verklaringen, productie 3 bij de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
7.Letselverklaring d.d. 18 april 2021, p. 1957-1961.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , p. 217; proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , p. 322.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , p. 240-241.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , p. 252-253.
11.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , p. 244.
12.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , p. 253-254.
13.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , p. 322-323.
14.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , p. 246.
15.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] , p. 161, 162, 165-169.
16.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 36.
17.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] , p. 168.
18.Tapgesprek TE002, sessie 6, p. 1211-1212.
19.Tapgesprek TE002, sessie 277, p. 1213.
20.Tapgesprek TE004, sessie 3, p. 1214.
21.Tapgesprek TE004, sessie 2, p. 1216-1217.
22.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1128-1129.
23.Proces-verbaal van bevindingen, p. 738.
24.Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, p. 2146.
25.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1935-1938.