ECLI:NL:RBGEL:2022:2432

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
16 mei 2022
Zaaknummer
05/016848-22
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsuitsluiting na onrechtmatig betreden bedrijfspand door de politie en vrijspraak voor bezit en voorbereidingshandelingen van harddrugs

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 18 mei 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het bezit van harddrugs en voorbereidingshandelingen voor de vervaardiging daarvan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de politie onrechtmatig het bedrijfspand van de verdachte heeft betreden tijdens een integrale controle op 18 januari 2022. De rechtbank oordeelde dat de politie niet de bevoegdheid had om het pand te betreden zonder een duidelijke verdenking van een strafbaar feit. Dit vormverzuim leidde tot bewijsuitsluiting van alle in het pand aangetroffen goederen die gebruikt konden worden voor de vervaardiging van synthetische drugs.

De officier van justitie had zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kon worden, met uitzondering van een deel van de aangetroffen MDMA. De verdediging pleitte voor integrale vrijspraak, stellende dat het bedrijfspand onrechtmatig was betreden. De rechtbank concludeerde dat het bewijs dat na het onrechtmatig betreden van het pand was verkregen, niet gebruikt kon worden in de rechtszaak. Dit had ook gevolgen voor de bewijsvoering met betrekking tot de in de woning van de verdachte aangetroffen middelen, aangezien deze ook voortvloeiden uit het onrechtmatige handelen van de politie.

Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten, omdat er onvoldoende wettig bewijs was voor de beschuldigingen. Tevens werd de teruggave van in beslag genomen geldbedragen aan de verdachte gelast, omdat er geen strafvorderlijk belang was om deze te behouden. De uitspraak benadrukt het belang van rechtsstatelijke waarborgen en de noodzaak voor politie en justitie om zich aan de wet te houden bij het uitvoeren van controles en het betreden van privé-eigendommen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/016848-22
Datum uitspraak : 18 mei 2022
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [1978] in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsman: mr. L.C. de Lange, advocaat in Utrecht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
4 mei 2022.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 18 januari 2022 te Wijchen
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
- ongeveer 371 XTC pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA,
- ongeveer 820 gram MDMA-poeder, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA,
- ongeveer 20 liter MDMA-olie, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA en/of
- ongeveer 25 milliliter 4-hydroxyboterzuur (gamma-hydroxy-boterzuur, GHB),, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 4-hydroxyboterzuur (gamma-hydroxy-boterzuur, GHB), zijnde 4-hydroxyboterzuur (gamma-hydroxy-boterzuur, GHB), (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
Hij in of omstreeks de periode van 1 november 2021 tot en met 18 januari 2022 te Wijchen om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen van MDMA en/of één of meer andere soort(en) harddrugs, in elk geval een middel/middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen
voorhanden heeft gehad, te weten:
- Een drukreactieketel gevuld met MDMA-olie
- Twee waterstofcilinders,
- Één of meerdere gascilinder beschermkappen,
- Één of meerdere waterstofdrukregelaars,
- Twee RVS ketels met koelbuis
- Een zak BMK glycidezout,
- Een tabletteermachine met stempelset met logo van ‘Star Wars Storm Trooper’,
- Een centrifuge,
- Twee rode gascilinders,
- Twee drukregelaars,
- Een 25 liter jerrycan gevuld met 12 liter monomethylamine,
- 3 blauwe 20 liter jerrycans gevuld met zwavelzuur (totaal 60 liter),
- 4 blauwe jerrycans van 25 liter gevuld met fosforzuur (totaal 80 liter)
- 16 blauwe jerrycans gevuld met zoutzuur (totaal 320 liter),
- 7 blauwe jerrycans gevuld met methanol (totaal 140 liter),
- 50 blauwe jerrycans gevuld met ethanol (totaal 1000 liter),
- 2 witte jerrycans met restanten PMK,
- Twee laboratorium glaswerk distillatiebochten,
- Diverse zwenkwielen,
- Metalen pijpen en koppelstukken,
- Een RVS schakelkast,
- Een gasdrukregeklaar voor propaangas.
- Twee metalen branderbakken met een gasbrander met gasslang en een glazen rondbodemkolf,
- 2 flessen chloor (totaal 10 liter),
- Een jerrycan met Coleman Fuel (totaal 5 liter),
- Een fles met zoutzuur (totaal 5 liter),
- Een (vervuilde) vacuümpomp,
- 20 kilo Caustic Soda,
- 2 blauwe jerrycans met aceton (totaal 40 liter),
- Een (vacuüm)distillatie-opstelling bestaande uit twee RVS ketels en een koelbuis,
- 15 kilo cellulose,
- Een ventilatie slakkenhuis gekoppeld aan een koolstoffilter,
waarvan hij, verdachte, wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit;

2.De standpunten

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden met uitzondering van de 820 gram MDMA-poeder die onder feit 1 ten laste is gelegd.
Voor zover de strekking van de integrale controle aan twijfel onderhevig is en de politie niet de bevoegdheid had het bedrijfspand te betreden, dient dit vormverzuim enkel geconstateerd te worden of hoogstens tot strafvermindering te leiden. De XTC-pillen en GHB zijn voorts pas na het verkrijgen van toestemming van verdachte in zijn woning aangetroffen, zodat dit losstaat van de integrale controle.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit, nu het bedrijfspand van verdachte onrechtmatig is betreden door de politie. Al hetgeen daarna in het bedrijfspand, maar ook in de woning van verdachte, is aangetroffen dient van het bewijs te worden uitgesloten.

3.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of het betreden van het bedrijfspand door de politie rechtmatig is geschied.
Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat een ambtenaar van bouwtoezicht van de gemeente Wijchen, een medewerker van [naam] , een ondermijningscoördinator van de gemeente Wijchen, een medewerker van de omgevingsdienst regio Nijmegen en meerdere politiemedewerkers op 18 januari 2022 een ‘integrale controle’ hebben gehouden op meerdere adressen aan de [straat] in Wijchen. Aanleiding voor deze controle waren de bij de gemeente binnengekomen ‘ondermijnende signalen’ in deze straat.
De ambtenaar van bouwtoezicht had als toezichthouder het eerste contact. De medewerker van [naam] was betrokken voor het geval geconstateerd zou worden dat ergens hennep werd geteeld of anderszins diefstal van elektriciteit plaatsvond. De politie was betrokken om de veiligheid van de ambtenaar van bouwtoezicht te waarborgen en de casus over te nemen wanneer strafbare feiten zouden worden geconstateerd.
Aangekomen bij het adres van verdachte, belde de ambtenaar van bouwtoezicht aan bij de voordeur. Hierop werd niet gereageerd. De ambtenaar liep vervolgens samen met de politie de tuin van de woning in om te kijken of er iemand in de woning aanwezig was. Dit was niet het geval. Aan de achterzijde van de woning stond een loods die grensde aan de achtertuin. Aan de voorzijde van de loods stond een klein gebouwtje met de uitstraling van een kantoor. Bij dit gebouwtje werd door de ambtenaar aangeklopt, terwijl hij riep of er iemand aanwezig was, maar ook hierop kwam geen reactie. De ambtenaar liep vervolgens naar de rechterzijde van het bedrijfspand en trok aan de deurklink van de deur aldaar. De deur bleek niet te zijn afgesloten en kon door de ambtenaar worden geopend. De ambtenaar liep toen samen met de medewerker van [naam] en een verbalisant van de politie naar binnen. Binnen werden goederen aangetroffen die gebruikt kunnen worden voor de vervaardiging van synthetische drugs.
De rechtbank stelt voorop dat de ambtenaar van bouwtoezicht, als toezichthouder, op grond van artikel 5:15 van de Algemene wet bestuursrecht, bevoegd is elke plaats, met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner, te betreden. In voorkomend geval is een toezichthouder bevoegd zich te doen vergezellen door de politie, bijvoorbeeld wanneer geweld of andere dwangmiddelen waarover de politie bij haar taakuitvoering beschikt, dienen te worden toegepast. De rechtbank stelt op grond van het dossier vast dat in dit geval voor de toezichthouder bij het betreden van het bedrijfspand geen aanleiding bestond zich te doen vergezellen door de politie.
De politie heeft - anders dan een toezichthouder - niet zonder meer de bevoegdheid elke plaats te betreden. Op grond van artikel 96, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is een opsporingsambtenaar pas bevoegd elke plaats te betreden in geval van ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit of in geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank stelt vast dat op het moment dat de politie het bedrijfspand van verdachte betrad geen sprake was van een situatie als bedoeld in dit artikellid.
Het onderscheid tussen de bestuurlijke bevoegdheden die aan een toezichthouder en de strafvorderlijke bevoegdheden die aan een opsporingsambtenaar toekomen ligt erin besloten dat een toezichthouder, anders dan de politie, niet is belast met de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Niet zonder reden bepaalt artikel 1:6, eerste volzin en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht dat - onder meer - hoofdstuk 5 niet van toepassing is op de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Voor de toepassing van strafvorderlijke bevoegdheden gelden - gelet op de aard van het strafrecht - aanvullende waarborgen. Het is daarom van belang dat bij een ‘integrale controle’ zoals in deze zaak is verricht een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen de taken van de toezichthouder en de taken van de opsporingsambtenaren van de politie en dat in voorkomend geval uit het dossier blijkt op welke grond strafvorderlijke bevoegdheden worden ingezet. Dat is in dit geval niet gebeurd. Onduidelijk is wat de precieze strekking van de controle was en welke ‘ondermijnende signalen’ (zoals ze in het procesdossier van de politie worden genoemd) precies bij de gemeente waren binnengekomen, zodat het doel en de strekking van de controle niet kan worden vastgesteld. De toezichthouder en de politie hadden een duidelijke taakverdeling moeten maken, waarbij de toezichthouder zijn controlerende taak uitoefende en pas assistentie van de politie inriep op het moment dat dit noodzakelijk was vanwege de specifieke strafvorderlijke bevoegdheden die aan de politie toekomen. Dat is blijkens de feitelijke gang van zaken onvoldoende gebeurd. De politie was immers niet bevoegd - tegelijk met de toezichthouder - het bedrijfspand van verdachte te betreden zonder over enige strafrechtelijke verdenking te beschikken.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek waarvan de rechtsgevolgen niet uit de wet blijken als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is wat het rechtsgevolg van dit verzuim dient te zijn. Bij de beantwoording van deze vraag houdt de rechtbank rekening met het belang dat het geschonden voorschrift dient, met de ernst van het verzuim en met het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
Het vereiste dat sprake dient te zijn van ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit of van een verdenking van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten alvorens een plaats door de politie mag worden betreden is een belangrijk strafvorderlijk voorschrift. Het belang hiervan is gelegen in het belangrijke rechtsstatelijke principe dat willekeurig politieoptreden dient te worden voorkomen. De ruimere bevoegdheden die de Algemene wet bestuursrecht biedt, mogen niet worden gebruikt om strafbare feiten op te sporen en zo strafvorderlijke waarborgen te omzeilen. In dit geval bestond geen enkele, voor de rechtbank zichtbaar gemaakte, verdenking van enig strafbaar feit op het moment dat de politie het bedrijfspand van verdachte betrad. Er is daardoor sprake van een ernstige schending van een belangrijk strafvorderlijk voorschrift. Verdachte heeft hierdoor nadeel opgelopen, nu hiermee een vergaande inbreuk is gemaakt op zijn recht op privacy.
De rechtbank is van oordeel dat bewijsuitsluiting in dit geval noodzakelijk is als rechtsstatelijke waarborg en als middel om de met opsporing en vervolging belaste ambtenaren te weerhouden van onrechtmatig optreden en daarmee als middel om te voorkomen dat vergelijkbare vormverzuimen in de toekomst zullen plaatsvinden. Bij integrale controles als in deze zaak dient een duidelijk onderscheid te worden gemaakt tussen strafvorderlijke en bestuurlijke bevoegdheden om te voorkomen dat het bestuursrecht wordt aangewend voor de opsporing van strafbare feiten. Bewijsuitsluiting is naar het oordeel van de rechtbank noodzakelijk als signaal aan politie en justitie dat vormverzuimen als in de onderhavige zaak in de toekomst niet meer dienen voor te komen.
Gelet op het voorgaande dient hetgeen na het betreden van het bedrijfspand van verdachte is aangetroffen van het bewijs te worden uitgesloten. De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden, is wat het voorgaande betekent voor hetgeen (vervolgens) in de woning van verdachte is aangetroffen.
Op grond van het dossier stelt de rechtbank vast dat verdachte door de politie is aangesproken op het moment dat hij op zijn perceel arriveerde. Nadat hem de cautie was medegedeeld, is hem uitgelegd dat de politie over een machtiging tot binnentreden beschikte en is hem gevraagd of hij een huissleutel bij zich had zodat de politie zijn woning kon betreden zonder schade toe te brengen. Verdachte heeft daarop zijn huissleutels aan de politie overhandigd en aangegeven dat de politie in de kelder verdovende middelen zou kunnen aantreffen, maar dat deze voor eigen gebruik waren. Een dag later, nadat verdachte was aangehouden, heeft hij toestemming gegeven zijn woning te doorzoeken.
Gelet op de vraagstelling van de politie of verdachte zijn huissleutels wilde overhandigen om schade aan zijn woning te voorkomen, aangezien de politie reeds beschikte over een machtiging tot binnentreden, is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet langer een werkelijk vrije keuze had zijn huissleutels al dan niet aan de politie te overhandigen. Hem was immers duidelijk gemaakt dat hoe dan ook zou worden binnengetreden in zijn woning. Hetzelfde heeft te gelden voor de vraag die een dag later werd gesteld, inhoudende of verdachte toestemming gaf zijn woning te doorzoeken. Verdachte heeft geen volledig vrije keuze gehad deze toestemming al dan niet te verlenen.
Nu dit alles een rechtstreeks gevolg is van het onrechtmatig betreden van het bedrijfspand van verdachte door de politie, is de rechtbank van oordeel dat ook hetgeen in de woning van verdachte is aangetroffen van het bewijs dient te worden uitgesloten.
Aangezien er voor het overige onvoldoende wettig bewijs is voor de ten laste gelegde feiten, dient verdachte integraal te worden vrijgesproken.

4.De beoordeling van het beslag

De rechtbank zal de teruggave van de geldbedragen van € 1.200,00, € 100,00, € 10,00,
€ 20,00 en € 1.000,00 aan verdachte gelasten omdat geen strafvorderlijk belang zich daartegen verzet.

5.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het ten laste gelegde;
 heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis;
 gelast de teruggave van de geldbedragen van in totaal € 2.330,00 aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Duifhuizen (voorzitter), mr. L.C.P. Goossens en
mr. E.S.M. van Bergen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P. Veenker en mr. M. Draaijers, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 mei 2022.