ECLI:NL:RBGEL:2022:2376

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
12 mei 2022
Zaaknummer
05/880347-15 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot betaling van ontnemingsbedrag wegens oplichting van werkgever

Op 12 mei 2022 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een veroordeelde die zijn voormalig werkgever had opgelicht. De rechtbank heeft de veroordeelde, geboren in 1978, veroordeeld tot het betalen van een bedrag van € 265.108,00 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen vermogen. De officier van justitie had dit bedrag gevorderd, gebaseerd op de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel zoals bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde in de periode van 1 januari 2009 tot en met 30 juli 2014 door middel van listige kunstgrepen geldbedragen van in totaal € 265.108,00 van zijn slachtoffer had verkregen. Dit bedrag was overgemaakt naar zijn eigen bankrekeningen en die van derden, wat leidde tot het onrechtmatig verkregen voordeel. De rechtbank heeft geen aftrek toegepast voor de schending van de redelijke termijn, omdat de veroordeelde hiervoor al voldoende was gecompenseerd in de strafzaak. De rechtbank heeft ook de duur van de gijzeling vastgesteld op drie jaren, die door de officier van justitie kan worden gevorderd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Verstek
Parketnummer : 05/880347-15 (ontneming)
Datum uitspraak : 12 mei 2022
uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[veroordeelde],
geboren op [1978] in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsman: mr. B.J. Schadd, advocaat in Arnhem.

1.De inhoud van de vordering

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, welk voordeel door de officier van justitie is geschat op € 265.108,00.

2.De procedure

De zaak is op openbare terechtzittingen onderzocht.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gepersisteerd bij de vordering.

3.De beoordeling van de vordering

De rechtbank heeft kennisgenomen van het vandaag tegen veroordeelde gewezen vonnis waarbij veroordeelde onder andere ter zake van oplichting van [slachtoffer] is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van de politie Oost-Nederland met dossiernummer 07WDR14043 en gesloten op 17 mei 2016, met bijlagen.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het bewezenverklaarde bij vonnis van heden en hiervoor genoemde proces-verbaal aannemelijk is dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten.
Veroordeelde heeft in de periode van 1 januari 2009 tot en met 30 juli 2014 [slachtoffer] door meerdere listige kunstgrepen bewogen tot afgifte van geldbedragen van in totaal € 265.108,00 en zich daarmee schuldig gemaakt aan oplichting. Het hiervoor genoemde geldbedrag is overgemaakt naar bankrekeningen van veroordeelde zelf en naar bankrekeningen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , respectievelijk de partner en dochter van een vriendin van verdachte. Door de geldbedragen over te maken naar zijn bankrekeningen en de bankrekeningen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] heeft veroordeelde daadwerkelijk voordeel behaald; door gebruik te (kunnen) maken van die gelden en door schenking van die bedragen aan kennissen/vrienden.
De beslissing dat veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van de beslissing vereist en zullen dan in een aan deze beslissing te hechten bijlage worden opgenomen.
Veroordeelde is bij vonnis van de civiele rechter van 14 januari 2015 en bij strafvonnis van heden veroordeeld tot betaling van bedragen aan [slachtoffer] . Niet is gebleken dat veroordeelde deze vorderingen geheel of gedeeltelijk heeft voldaan. De rechtbank ziet daarom en ook overigens geen aanleiding het bedrag dat veroordeelde aan de Staat dient te betalen te verminderen.
Op grond van de aangehaalde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen tot een bedrag van € 265.108,00 en zal hem veroordelen tot betaling van dit bedrag aan de Staat.
In de strafzaak heeft de rechtbank rekening gehouden met de schending van de redelijke termijn en aan veroordeelde daarom 2 maanden minder gevangenisstraf opgelegd, dan zou zijn opgelegd als geen sprake was geweest van een schending van de redelijke termijn. De rechtbank is van oordeel dat veroordeelde daarmee voldoende is gecompenseerd voor de overschrijding van de redelijke termijn. Mede omdat veroordeelde de langere duur van de procedure deels aan zichzelf te wijten heeft. Er bestaat daarom geen aanleiding om aan de schending van de redelijke termijn in de onderhavige ontnemingszaak (opnieuw) consequenties te verbinden en de rechtbank zal daarvan dan ook afzien.
De rechtbank zal de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafrecht door de officier van justitie ten hoogste kan worden gevorderd bepalen op drie jaren.

4.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 265.108,00;
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van dit bedrag;
- bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering op 3 jaren.
Aldus gegeven door mr. M.J. Wasmann (voorzitter), mr. J.M. Graat en mr. M.W.R. Koch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 mei 2022.
De griffier is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.