In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 12 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser A, vertegenwoordigd door mr. R.A.C. Frijns, en verweerder, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), vertegenwoordigd door P.J. Langius. Eiser had een WIA-aanvraag ingediend die door het UWV op 1 september 2020 was afgewezen, met de motivering dat zijn arbeidsongeschiktheid op dat moment minder dan 35% was. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het UWV heeft dit ongegrond verklaard in een besluit van 21 januari 2021. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting via Skype op 2 mei 2022, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde aanwezig waren. Eiser betwistte de afwijzing van zijn WIA-aanvraag en voerde aan dat zijn medische situatie niet correct was beoordeeld. Hij stelde dat zijn beperkingen ernstiger waren dan het UWV had aangenomen en dat er een urenbeperking van toepassing moest zijn vanwege zijn gezondheidsklachten, waaronder een angststoornis en PTSS.
De rechtbank heeft de medische rapportages van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen beoordeeld en geconcludeerd dat deze zorgvuldig tot stand zijn gekomen en voldoen aan de vereisten. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiser op 7 augustus 2020 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en dat de WIA-uitkering terecht was geweigerd. Eiser heeft niet voldoende medische onderbouwing geleverd om zijn standpunt te onderbouwen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en besliste dat hij geen recht had op vergoeding van proceskosten.