Op 9 mei 2022 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Gelderland te Arnhem een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. S.G. Blasweiler, tegen de rechters mr. G.M. van den Broek, mr. G.A. van der Straaten en mr. A.L.M. Steinebach-de Wit. De wraking was gebaseerd op de stelling dat de rechters in strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) hadden gehandeld door een verzoek om aanhouding van de behandeling van de zaak niet te honoreren. Verzoekster stelde dat zij onvoldoende tijd had gehad om zich voor te bereiden op de zitting, omdat zij het verweerschrift en de reactie van de derde-partij pas kort voor de zitting had ontvangen.
De wrakingskamer oordeelde dat de gronden voor wraking niet tijdig waren ingediend en dat verzoekster niet alle feiten en omstandigheden tegelijk had voorgedragen, zoals vereist door de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bovendien werd vastgesteld dat de rechters niet in de wraking berustten en dat de procedurele beslissing om de behandeling van de zaak voort te zetten, geen grond voor wraking kon vormen. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter alleen gewraakt kan worden op basis van concrete omstandigheden die de onpartijdigheid in gevaar kunnen brengen, en dat de verzoekster niet had aangetoond dat er sprake was van vooringenomenheid.
Uiteindelijk leidde dit alles tot de conclusie dat het wrakingsverzoek ongegrond was en werd het verzoek afgewezen. Tegen deze beslissing stond geen rechtsmiddel open.