ECLI:NL:RBGEL:2022:2343

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 mei 2022
Publicatiedatum
10 mei 2022
Zaaknummer
C/05/401902 / KG RK 22-227
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen rechters in bestuursrechtelijke procedure

Op 9 mei 2022 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Gelderland te Arnhem een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. S.G. Blasweiler, tegen de rechters mr. G.M. van den Broek, mr. G.A. van der Straaten en mr. A.L.M. Steinebach-de Wit. De wraking was gebaseerd op de stelling dat de rechters in strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) hadden gehandeld door een verzoek om aanhouding van de behandeling van de zaak niet te honoreren. Verzoekster stelde dat zij onvoldoende tijd had gehad om zich voor te bereiden op de zitting, omdat zij het verweerschrift en de reactie van de derde-partij pas kort voor de zitting had ontvangen.

De wrakingskamer oordeelde dat de gronden voor wraking niet tijdig waren ingediend en dat verzoekster niet alle feiten en omstandigheden tegelijk had voorgedragen, zoals vereist door de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bovendien werd vastgesteld dat de rechters niet in de wraking berustten en dat de procedurele beslissing om de behandeling van de zaak voort te zetten, geen grond voor wraking kon vormen. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter alleen gewraakt kan worden op basis van concrete omstandigheden die de onpartijdigheid in gevaar kunnen brengen, en dat de verzoekster niet had aangetoond dat er sprake was van vooringenomenheid.

Uiteindelijk leidde dit alles tot de conclusie dat het wrakingsverzoek ongegrond was en werd het verzoek afgewezen. Tegen deze beslissing stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK GELDERLAND, locatie Arnhem
Wrakingskamer
zaaknummer: C/05/401902 / KG RK 22-227
Beslissing van 9 mei 2022
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker 1],
te Arnhem,
gemachtigde: mr. S.G. Blasweiler,
hierna te noemen: verzoekster,
strekkende tot de wraking van
mr. G.M. van den Broek, mr. G.A. van der Straaten en mr. A.L.M. Steinebach-de Wit,
rechter in deze rechtbank
hierna te noemen: de rechter(s),
en
[…]
griffier in deze rechtbank
hierna te noemen: de griffier.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van 29 maart 2022 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
  • de schriftelijke aanvulling van verzoekster van 12 april 2022;
  • de schriftelijke reactie van de rechters van 19 april 2022;
  • de wrakingzitting van 25 april 2022.
1.2.
Namens verzoekster is haar gemachtigde ter zitting verschenen. De rechters mr. G.M. van den Broek en mr. A.L.M. Steinebach-de Wit zijn bij de mondelinge behandeling verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak
met nummer ARN 20/2173 tussen verzoekster en het college van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland, waarbij [belanghebbenden] als derde-partij aan het geding deelneemt.
2.2
Verzoekster heeft blijkens proces-verbaal van het mondelinge verzoek, zoals toegelicht in de schriftelijke aanvulling en bij de mondelinge behandeling, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. Ter zitting van 29 maart 2022 heeft de gemachtigde van verzoekster een verzoek om aanhouding ingediend, omdat hij het verweerschrift en de reactie van de derde-partij binnen 10 dagen voor de zitting heeft ontvangen en er onvoldoende tijd is geweest om de zaak gedegen te kunnen voorbereiden. Op dit verzoek hebben de rechters en de griffier volgens verzoekster negatief gereageerd, omdat zij hebben voorgesteld om de behandeling van de zaak te starten en vervolgens aan het einde van de zitting te bekijken of alsnog een schorsing nodig is. Hierdoor hebben de rechters en de griffier in strijd met artikel 6 van het EVRM gehandeld. In de schriftelijke aanvulling voert verzoekster aan dat ook in strijd met artikel 6 EVRM is gehandeld, omdat zij niet beschikt over een volledig procesdossier, de wijze waarop de derde-partij is betrokken in het geding niet conform het procesreglement is verlopen en de rechtbank heeft nagelaten een verweerschrift als bedoeld in artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te verzoeken van het bestuursorgaan. Door het nalatig handelen van de rechtbank konden het bestuursorgaan en de derde-partij straffeloos op 17 en 18 maart 2022 aanvullende stukken indienen.
2.3
De rechters hebben laten weten niet in de wraking te berusten en hebben op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
De wrakingskamer stelt voorop dat op grond van artikel 8:15 van de Awb alleen rechters gewraakt kunnen worden. Voor zover het wrakingsverzoek ziet op de griffier kan het verzoek niet slagen.
3.2.
De wrakingskamer stelt voorop dat verzoekster ter zitting van 29 maart 2022 naar voren heeft gebracht dat aan het wrakingsverzoek ten grondslag ligt dat de rechters in strijd met artikel 6 van het EVRM hebben gehandeld. Bij brief van 12 april 2022 heeft verzoekster dit nader toegelicht en de feiten en omstandigheden naar voren gebracht die volgens verzoekster de rechterlijke onpartijdigheid schade (kunnen) lijden. De rechtbank stelt vast dat verzoekster hierdoor niet alle feiten en omstandigheden tegelijk heeft voorgedragen zoals artikel 8:16, derde lid, van de Awb voorschrijft. Ter zitting van de wrakingskamer is echter gebleken dat de rechters verzoekster hier niet op gewezen hebben noch verzoekster hebben gewaarschuwd voor de eventuele gevolgen van het niet tegelijkertijd naar voren brengen van de feiten en omstandigheden. De wrakingskamer zal hier dan ook geen consequenties aan verbinden.
3.3.
Op grond van artikel 8:16, eerste lid, van de Awb moet het verzoek worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden, die daarvoor aanleiding hebben gegeven, aan verzoekster bekend zijn geworden. De door verzoekster aangevoerde omstandigheid dat zij meent niet over het volledige procesdossier te beschikken is ruimschoots vóór de zitting van 29 maart 2022 aan haar bekend geworden. Eveneens is het betrekken van de derde-partij in het geding ruimschoots vóór de zitting van 29 maart 2022 aan verzoekster bekend geworden. Deze gronden zijn daarom te laat ingediend en kunnen daarom – wat daar verder ook van zij – niet tot wraking van de rechters leiden.
3.4.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.5.
Het al dan niet toewijzen van een verzoek tot aanhouding van de behandeling ter zitting betreft een procedurele beslissing. Procedurele beslissingen, die verzoekster onwelgevallig zijn, kunnen als zodanig in beginsel dan ook geen grond voor wraking vormen. De wrakingskamer kan geen oordeel geven over de juistheid van een procedurele beslissing. De juistheid van een procedurele beslissing kan alleen worden beoordeeld als daartegen een rechtsmiddel (zoals hoger beroep) is aangewend. Dit is anders als de beslissing zo zeer onbegrijpelijk is, dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het objectief gerechtvaardigde oordeel dat de vrees bestaat dat de rechter partijdig is of jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert. De wrakingskamer komt tot het oordeel dat daarvan hier geen sprake is en overweegt daartoe het volgende.
3.6.
De motivering van de beslissing van de meervoudige kamer geeft blijk van een belangenafweging. De meervoudige kamer heeft duidelijk een afweging gemaakt tussen enerzijds het belang van verzoekster en anderzijds het belang van de voortgang van de zaak. De wrakingskamer betrekt hier nog bij dat het verzoek tot aanhouding niet op voorhand is afgewezen, maar dat is voorgesteld om met de behandeling van de zaak aan te vangen en – in het geval gedurende de behandeling zou blijken dat het (alsnog) nodig zou zijn om de zaak aan te houden – daartoe zou (kunnen) worden besloten. Dat de belangenafweging in het nadeel van verzoekster is uitgevallen en dat de rechtbank geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om een verweerschrift op te vragen, is geen reden om de schijn van partijdigheid aan te nemen. Hieruit volgt dan ook niet dat de rechterlijke onpartijdigheid van de rechter schade zou kunnen lijden.
3.7.
Ten overvloede merkt de wrakingskamer op dat ten aanzien van eventueel onjuist gedane mededelingen van de zijde van de rechtbank, zoals de door verzoekster gestelde omstandigheid dat op 7 september 2021 telefonisch aan haar is meegedeeld dat een verweerschrift zou zijn opgevraagd bij het bestuursorgaan terwijl dat niet klopte, een klachtprocedure openstaat.
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer van de rechtbank wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, J.A. van Schagen en R.M.H. Pennings in tegenwoordigheid van de griffier [naam] en in openbaar uitgesproken op 9 mei 2022.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.