ECLI:NL:RBGEL:2022:2339

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 mei 2022
Publicatiedatum
10 mei 2022
Zaaknummer
C/05/388832 / HZ ZA 21-208
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • J.M. Emaus-Visschers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding koopovereenkomst en verplichting tot betaling van boete na ingebrekestelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 11 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een makelaarskantoor (eiseres) en een koper (gedaagde) over de ontbinding van een koopovereenkomst. De verkopers hadden hun woning verkocht aan de gedaagde, maar deze voldeed niet aan de verplichtingen uit de koopovereenkomst, met name het stellen van een bankgarantie of het storten van een waarborgsom. De gedaagde was verplicht om uiterlijk op 28 november 2019 een bankgarantie te stellen, maar heeft dit nagelaten. Na een ingebrekestelling door eiseres op 2 december 2019, heeft eiseres op 3 januari 2020 de koopovereenkomst ontbonden en aanspraak gemaakt op een contractuele boete van € 23.553,20. De rechtbank oordeelde dat de ontbinding rechtsgeldig was, omdat de gedaagde in verzuim was geraakt door zijn tekortkoming in de nakoming van de koopovereenkomst. De rechtbank wees de vordering van eiseres tot betaling van de boete toe, evenals de wettelijke rente over dit bedrag. De gedaagde had verweer gevoerd dat de ontbinding niet rechtsgeldig was, maar de rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor een overeengekomen uitstel van de verplichtingen. De rechtbank heeft ook de vordering tot betaling van notariskosten afgewezen, omdat eiseres geen grondslag had gesteld voor deze vordering. De proceskosten werden toegewezen aan eiseres, omdat gedaagde als de in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/388832 / HZ ZA 21-208
Vonnis van 11 mei 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. R.M. Stark te Ede Gld,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. S. de Block te Heerlen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 22 september 2021
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 29 maart 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is een makelaarskantoor. [eiseres] is, voor de [namen] , als verkoopmakelaar opgetreden bij de verkoop van hun woning aan de [adres] (hierna te noemen: de woning).
2.2.
Op 31 oktober 2019 hebben [namen] (hierna te noemen: de verkopers) de woning aan [gedaagde] verkocht voor een koopsom van € 235.532,00.
2.3.
In de koopovereenkomst is, voor zover hierna van belang, het volgende bepaald:

(…)artikel 5 Bankgarantie/Waarborgsom
5.1.
Tot zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen van koper zal deze uiterlijk op 28 november 2019 een schriftelijke door een bankinstelling afgegeven bankgarantie doen stellen voor een bedrag van € 23.553,20 (…).
5.2.
In plaats van deze bankgarantie te stellen kan koper een waarborgsom storten ter hoogte van het in artikel 5.1 genoemde bedrag in handen van de notaris via diens derdenrekening.
De waarborgsom moet uiterlijk op de in artikel 5.1 genoemde dag zijn bijgeschreven op genoemde rekening. (…)
artikel 11 Ingebrekestelling/Ontbinding
11.1.
Indien één van de partijen, na in gebreke te zijn gesteld, gedurende acht dagen nalatig is of blijft in de nakoming van één of meer van haar uit deze koopovereenkomst voortvloeiende verplichtingen, kan de wederpartij van de nalatige partij deze koopovereenkomst zonder rechterlijke tussenkomst ontbinden door middel van een schriftelijke verklaring aan de nalatige partij.
11.2.
Ontbinding op grond van tekortkoming is slechts mogelijk na voorafgaande ingebrekestelling. Bij ontbinding van de koopovereenkomst op grond van toerekenbare tekortkoming zal de nalatige partij ten behoeve van de wederpartij een zonder rechterlijke tussenkomst terstond opeisbare boete van tien procent (10%) van de koopsom verbeuren, onverminderd het recht op aanvullende schadevergoeding, indien de daadwerkelijke schade hoger is dan de onmiddellijk opeisbare boete, en onverminderd vergoeding van kosten van verhaal.
11.3.
Indien de wederpartij geen gebruik maakt van haar recht de koopovereenkomst te ontbinden en nakoming verlangt, zal de nalatige partij ten behoeve van de wederpartij na afloop van de in artikel 11.1 vermelde termijn van acht dagen voor elke sedertdien verstreken dag tot aan de dag van nakoming een onmiddellijk opeisbare boete verschuldigd zijn van drie promille (3%) van de koopsom met een maximum van tien procent (10%) van de koopsom, onverminderd het recht op aanvullende schadevergoeding, indien de daadwerkelijke schade hoger is dan de onmiddellijk opeisbare boete, en onverminderd vergoeding van kosten van verhaal. (…)
2.4.
Bij brief van 2 december 2019 heeft [eiseres] aan [gedaagde] , voor zover hier van belang, laten weten:

(…) Mijn cliënt wendde zich tot mij met de mededeling dat u in gebreke bent gebleven om uw verplichtingen na te komen. Deze tekortkoming bestaat uit het feit dat u nagelaten hebt opvolging te geven aan de in artikel 5.1. gestelde datum; te weten de Bankgarantie/Waarborgsom.
Namens mijn cliënt stel ik u hierbij in gebreke. Tevens verzoek en zo nodig sommeer ik u om uiterlijk op 10 december 2019 uw tekortkoming op te heffen en uw verplichtingen die voortvloeien uit de koopovereenkomst alsnog na te komen.
Voor het geval u hieraan geen gehoor geeft, behoudt mijn cliënt zich zowel het recht voor om de koopovereenkomst te ontbinden als het recht om nakoming van de koopovereenkomst te vorderen. Alle binnen- en buitengerechtelijke kosten komen geheel voor uw rekening.
Cliënt maakt vanaf heden tevens aanspraak op vergoeding van de als gevolg van uw tekortkoming geleden en nog te lijden schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf d.d. 28 november 2019.
Bij niet nakoming binnen de in deze ingebrekestelling vermelde termijn, bent u de boete conform de in de koopovereenkomst vastgestelde regeling verschuldigd. (…)
2.5.
Bij brief van 3 januari 2020 heeft [eiseres] , namens de verkopers, de koopovereenkomst per die datum ontbonden. [eiseres] heeft [gedaagde] daarbij gesommeerd om de opeisbare boete van € 23.553,20 binnen vijftien dagen na ontvangst van de brief aan haar over te maken.
2.6.
Bij e-mail van eveneens 3 januari 2020 heeft [gedaagde] , voor zover hierna van belang, laten weten:

(…) Inmiddels heb ik uw brief d.d. 3 januari jl. van cliënt mogen ontvangen waarin u, namens uw opdrachtgevers, de koopovereenkomst heeft ontbonden. Dit voorgaande omdat cliënt niet tijdig een bankgarantie had gesteld dan wel een waarborgsom zou hebben gestort bij de notaris. (…) Inmiddels heeft hij vandaag een rapport mogen ontvangen waaruit blijkt dat hij de benodigde financiering rond kan krijgen. Nadrukkelijk heeft cliënt mij verzocht om dit rapport hier bij te voegen. (…)
Als bijlage bij de e-mail is een financieel rapport van Univé gevoegd.
2.7.
Bij e-mail van 9 januari 2020 heeft [gedaagde] , voor zover hierna van belang, aan [eiseres] laten weten:

(…) Bijgaand treft u aan het bewijs van de aan cliënt, de heer [gedaagde] , afgegeven bankgarantie. Dit bedrag is ook al bij de notaris gestort. Zoals u ziet voldoet cliënt aan de voorwaarden en is hij ook niet meer in verzuim, de levering kan mijns inziens dan ook gewoon doorgaan. (…)
Als bijlage bij de e-mail is een door [gedaagde] ondertekende bankgarantie van 7 januari 2020 gevoegd.
2.8.
Bij akte van cessie van 11 maart 2021 hebben de verkopers de vordering van
€ 23.553,20 op [gedaagde] aan [eiseres] gecedeerd.

3.De vordering

3.1.
[eiseres] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. [gedaagde] zal veroordelen aan [eiseres] – tegen behoorlijk bewijs van kwijting – te betalen een bedrag van € 25.189,64, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over een bedrag van € 23.553,20, vanaf
13 mei 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening;
2. [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van het salaris en de administratiekosten van de notaris verband houdende met het in depot te houden garantiebedrag op haar derdengeldenrekening;
3. [gedaagde] zal veroordelen in de kosten van deze procedure en te bepalen dat hij de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd zal zijn als hij niet binnen
14 dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis heeft betaald;
4. [gedaagde] zal veroordelen in de nakosten, in goede justitie vast te stellen, conform de geldende tarieven en te bepalen dat hij de wettelijke rente over de nakosten verschuldigd zal zijn als hij niet binnen 14 dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis heeft betaald.
3.2.
[eiseres] legt het volgende aan de vorderingen ten grondslag. [gedaagde] was op grond van artikel 5.1 van de koopovereenkomst verplicht om uiterlijk op 28 november 2019 een bankgarantie te doen stellen voor een bedrag van € 23.553,20 of dat bedrag als waarborgsom te storten. [gedaagde] is toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van die verplichting en is, na door [eiseres] in gebreke te zijn gesteld, in verzuim geraakt. [eiseres] , namens de verkopers, heeft vervolgens bij brief van 3 januari 2020 de koopovereenkomst ontbonden en aanspraak gemaakt op de contractuele boete van € 23.553,20. [gedaagde] heeft de boete niet betaald binnen de gegeven termijn van 15 dagen na ontvangst van de brief van 3 januari 2020, en is daarmee in verzuim geraakt van deze betalingsverplichting. De vordering die de verkopers op [gedaagde] hebben, hebben zij aan [eiseres] gecedeerd. [eiseres] maakt (ook) aanspraak op vergoeding van de wettelijke rente, omdat [gedaagde] de gevorderde boete niet op tijd heeft betaald. [eiseres] maakt verder aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten, omdat zij genoodzaakt was om haar vordering ter incasso aan haar advocaat uit te besteden.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] concludeert dat de rechtbank, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de proceskostenveroordeling, [eiseres] in haar vorderingen niet ontvankelijk verklaart, althans haar deze ontzegt door afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van het geding waaronder de nakosten, te begroten op € 131,00 zonder betekening en € 199,00 in geval van betekening.
4.2.
[gedaagde] legt het volgende aan het verweer ten grondslag. De koopovereenkomst is niet rechtsgeldig ontbonden, omdat [gedaagde] niet in verzuim is geraakt. Voor zover de rechtbank van oordeel is dat [gedaagde] in verzuim is geraakt, was de ontbinding niet gerechtvaardigd. En als de rechtbank van oordeel is dat de verkopers de koopovereenkomst mochten ontbinden, dan dient de boete te worden gematigd.

5.De beoordeling

Ontbinding van de koopovereenkomst

5.1.
Vast staat dat [eiseres] , namens de verkopers, [gedaagde] in gebreke heeft gesteld, toen hij niet uiterlijk op 28 november 2019 een bankgarantie had doen stellen of een waarborgsom had gestort (zie 2.4). Tussen partijen is in geschil of [eiseres] , namens de verkopers, en [gedaagde] , op enig moment ná die ingebrekestelling, zijn overeengekomen dat [gedaagde] meer tijd zou krijgen om na te komen. De stelplicht en bewijslast met betrekking tot deze nadere overeenstemming rust op [gedaagde] .
5.2.
[gedaagde] stelt dat hij, in reactie op de ingebrekestelling, bij brief van 5 december 2019, aan [eiseres] heeft laten weten dat hij extra tijd nodig had om de financiering van de woning te regelen. [eiseres] heeft met een extra termijn ingestemd. Dat volgt uit de brief die [gedaagde] op 11 december 2019 aan [eiseres] heeft gestuurd, uit een gesprek tussen de hypotheekadviseur van [gedaagde] en [eiseres] op 27 december 2019, en ook uit de late ontbinding van de koopovereenkomst. Dit brengt mee dat [gedaagde] nooit in verzuim is geraakt, zodat de verkopers de koopovereenkomst niet gerechtvaardigd hebben ontbonden, aldus [gedaagde] .
5.3.
De rechtbank oordeelt als volgt. [gedaagde] heeft de hiervoor genoemde brieven van 5 en 11 december 2019 bij conclusie van antwoord overgelegd. Nog daargelaten dat [eiseres] zowel de echtheid als de ontvangst van beide brieven betwist, volgt uit de inhoud van de brieven niet zonder meer dat partijen een extra termijn voor de nakoming door [gedaagde] van de verplichting om een bankgarantie te doen stellen of een waarborgsom te storten, zijn overeengekomen. In de brief van 5 december 2019 laat [gedaagde] , voor zover hier van belang, uitsluitend weten dat hij uitstel voor de financiering nodig heeft. Hieruit kan niet worden opgemaakt dat [eiseres] , namens de verkopers, hiermee akkoord zijn gegaan. Bij brief van 11 december 2019 schrijft [gedaagde] aan [eiseres] dat hij “(…) uit uw beider handelingen van afgelopen maandag de 9e december jl. (…)” constateert dat aan hem uitstel wordt gegeven. [eiseres] heeft ter zitting desgevraagd toegelicht dat zij na de ingebrekestelling telefonisch contact heeft gehad met [gedaagde] , dat [gedaagde] in dit gesprek aangaf dat hij nog geen actie had ondernomen om financiering te regelen, maar hiertoe wel bereid was. [eiseres] heeft [gedaagde] in contact gebracht met de hypotheekverstrekker waarmee [eiseres] bekend was en aan [gedaagde] nogmaals meegedeeld dat hij acht dagen de tijd had om de bankgarantie te regelen. [gedaagde] heeft dit betoog van [eiseres] niet weersproken. Gesteld al dat [gedaagde] zou slagen in het door hem ter zitting aangeboden bewijs dat [eiseres] de brieven van [gedaagde] heeft ontvangen, dan nog leidt dit, gelet op voormeld onbetwist betoog van [eiseres] , niet tot de conclusie dat tussen [gedaagde] en de verkopers een extra termijn is overeengekomen.
5.4.
[gedaagde] heeft verder gesteld dat zijn hypotheekadviseur op 27 december 2019 in een gesprek met [eiseres] heeft aangegeven dat de financiering zo goed als rond was. [gedaagde] heeft er ook in dat licht geen rekening mee gehouden dat ontbinding van de koopovereenkomst zou volgen.
5.5.
Ook deze stelling van [gedaagde] leidt niet tot de conclusie dat partijen een extra termijn zijn overeengekomen. [eiseres] heeft hier namelijk tegen ingebracht dat zij in het gesprek op 27 december 2019 desgevraagd heeft bevestigd dat de koopovereenkomst zou worden ontbonden. De hypotheekadviseur heeft niet aangegeven dat het wel goed zou komen met de financiering en ook niet gevraagd om nadere afspraken te maken. Gelet op de betwisting door [eiseres] van de door [gedaagde] gestelde strekking van het gesprek, had het op de weg van [gedaagde] gelegen om zijn stelling nader te onderbouwen. [gedaagde] heeft dit niet gedaan, waardoor zijn stelling als onvoldoende nader onderbouwd wordt verworpen. Aan verdere bewijslevering komt de rechtbank dan ook niet toe.
5.6.
Dat de instemming met een extra termijn volgt uit het late moment van ontbinding, zoals [gedaagde] stelt, is naar het oordeel van de rechtbank eveneens niet komen vast te staan. [eiseres] heeft daar op de zitting namelijk tegen ingebracht dat zij hem, gedurende de periode tussen de ingebrekestelling en ontbinding, als zij contact hadden, steeds op de gevolgen van de ingebrekestelling heeft gewezen. [eiseres] heeft daarbij toegelicht dat zij de periode tussen de ingebrekestelling en ontbinding heeft gebruikt om de rechtspositie van de verkopers te bepalen.
5.7.
[gedaagde] heeft nog gesteld dat de termijn die hem in de ingebrekestellingsbrief is gegeven om alsnog na te komen, te kort is geweest en dat dat op zichzelf reden is geweest waarom [gedaagde] niet in verzuim is geraakt. De rechtbank oordeelt daarover als volgt. Artikel 11.1 van de koopovereenkomst bepaalt dat ontbinding van de overeenkomst mogelijk is indien één van de partijen na ingebrekestelling acht dagen nalatig is (zie 2.3). Het is dus een termijn waarmee [gedaagde] heeft ingestemd. Zonder verdere toelichting door [gedaagde] ziet de rechtbank niet in waarom dat te kort is, te meer niet nu [gedaagde] vier weken was gegeven om een bankgarantie te doen stellen of een waarborgsom te storten.
5.8.
[gedaagde] stelt verder dat de tekortkoming (het niet tijdig doen stellen van een bankgarantie of storten van een waarborgsom) de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. [gedaagde] heeft ná de ingebrekestelling alles in het werk gesteld om de bankgarantie te verkrijgen en heeft daar kosten voor gemaakt. Daarnaast waren de verkopers op 27 december 2019 in het bezit van een bankgarantie, zo blijkt uit een door [gedaagde] op die datum ondertekend document dat hij ter zitting heeft overgelegd. Op 3 januari 2020 waren de verkopers bovendien in het bezit van een adviesrapport, zodat de verkopers wisten dat de financiering rond was. Er was dan ook geen belang meer om tot ontbinding over te gaan. Ook hadden de verkopers een minder vergaand middel dan ontbinding voor handen. Zij konden op grond van artikel 11.3 van de koopovereenkomst namelijk aanspraak maken op 3 promille van de koopsom (zie 2.3), aldus nog steeds [gedaagde] .
5.9.
De rechtbank is van oordeel dat de verplichting tot het doen stellen van een bankgarantie of het storten van een waarborgsom niet van ondergeschikte aard is, in die zin dat schending daarvan geen ontbinding zou rechtvaardigen. De ratio van de verplichting is een aansporing aan kopers om aan hun verplichtingen uit de koopovereenkomst te voldoen. De tekortkoming ten aanzien van die verplichting is evenmin van geringe betekenis. De termijn waarin de bankgarantie diende te worden gesteld, was ruimschoots verstreken op het moment dat de verkopers de koopovereenkomst hebben ontbonden. Zoals de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen, is niet komen vast te staan dat [gedaagde] uitstel is gegeven.
5.10.
[eiseres] heeft er verder terecht op gewezen dat de bankgarantie op het moment van de ontbinding nog niet was gesteld. Het document van 27 december 2019 dat [gedaagde] op de zitting ter onderbouwing van die stelling heeft overgelegd (zie 5.8), is niet een bankgarantie, maar een garantieópdracht. Bovenaan het document staat immers “Garantieopdracht Bankgarantie bestaande bouw”. Zoals op de zitting door [eiseres] is aangevoerd en overigens door [gedaagde] in de conclusie van antwoord ook is gesteld, dateert de door [gedaagde] ondertekende bankgarantie van 7 januari 2020 (zie 2.7), en dat is na de ontbinding van de koopovereenkomst. Ook het toesturen van het adviesrapport aan [eiseres] op 3 januari 2020 is gebeurd ná de ontbinding, zo blijkt uit de begeleidende e-mail (zie 2.6). Dit betekent dat het document van 27 december 2019 en het adviesrapport niet de stelling van [gedaagde] onderbouwen dat de verkopers op het moment van de ontbinding geen belang meer hadden bij de ontbinding. Uit de tekst van artikel 11.3 van de koopovereenkomst volgt verder dat de mogelijkheid om nakoming te verlangen niet afdoet aan het recht van de verkopers om de koopovereenkomst te ontbinden. De verkopers waren naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet verplicht om van [gedaagde] nakoming te vorderen. Daarbij is van belang, zoals [eiseres] terecht aanvoert, dat de verkopers, gelet op het voorgaande, op het moment van ontbinding geen zekerheid hadden dat de bankgarantie alsnog gesteld zou worden of dat alsnog een waarborgsom zou worden gestort. De door [gedaagde] – overigens niet onderbouwde – omstandigheid dat hij kosten heeft gemaakt om de bankgarantie rond te krijgen, doet aan het voorgaande niet af.
5.11.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [eiseres] , namens de verkopers, de koopovereenkomst bij brief van 3 januari 2020 deugdelijk heeft ontbonden. De verkopers hadden door de ontbinding op grond van artikel 11.2 van de koopovereenkomst recht op betaling van de boete door [gedaagde] van € 23.553,20. Zij hebben deze vordering aan [eiseres] gecedeerd, zodat [eiseres] daar thans aanspraak op kan maken (zie 2.8).
Matiging contractuele boete
5.12.
[gedaagde] stelt dat de in de koopovereenkomst opgenomen boete van
€ 23.553,20 moet worden gematigd tot nihil dan wel tot een (veel) lager bedrag. Hij heeft daartoe zowel omstandigheden aan zijn eigen zijde als omstandigheden aan de zijde van verkopers aangevoerd.
5.13.
Op grond van artikel 6:94 lid 1 BW kan een contractuele boete worden gematigd indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist. Uit vaste jurisprudentie volgt dat de rechter pas van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik mag maken als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Daarbij zal niet alleen moeten worden gelet op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het beding is ingeroepen.
5.14.
De rechtbank ziet, gelet op de hiervoor vermelde maatstaf, geen ruimte om de overeengekomen boete te matigen. Zij stelt daarbij voorop dat het overeengekomen boetebeding een gebruikelijk beding is in koopovereenkomsten voor woningen. Ook de hoogte van de boete, 10% van de koopsom, is gebruikelijk. De boete geldt bovendien voor beide partijen; indien één partij de koopovereenkomst niet nakomt, is de andere partij de boete verschuldigd.
5.15.
Dat toepassing van het boetebeding voor het overige buitensporige en daarmee onaanvaardbare gevolgen zou hebben voor [gedaagde] , is niet gebleken. De door [gedaagde] genoemde factoren zijn door [eiseres] weersproken en door [gedaagde] niet nader onderbouwd, hetgeen wel op zijn weg had gelegen.
5.16.
De rechtbank zal de vordering van [eiseres] dan ook in elk geval toewijzen tot een bedrag van € 23.553,20 (het boetebedrag).
Notariskosten
5.17.
[eiseres] vordert het salaris en de administratiekosten van de
notaris verband houdende met het in depot te houden garantiebedrag op haar
derdengelden rekening. De rechtbank wijst deze vordering af, omdat [eiseres] , zoals [gedaagde] terecht aanvoert, geen grondslag heeft gesteld voor de vordering.
Proceskosten en nakosten
5.18.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden
veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 108,14
- griffierecht 2.076,00
- salaris advocaat
721,00(1,0 punt × tarief € 721,00)
Totaal € 2.905,14
5.19.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld (zie 6.3).
Wettelijke rente
5.20.
De gevorderde wettelijke rente wordt als onbetwist toegewezen zoals in de beslissing vermeld (zie 6.1-6.3).
Buitengerechtelijke incassokosten
5.21.
[gedaagde] heeft zich op de zitting op het standpunt gesteld dat de buitengerechtelijke incassokosten door [eiseres] niet kunnen worden gevorderd, omdat zij [gedaagde] wat die kosten betreft geen zogenaamde veertiendagenbrief heeft gestuurd.
5.22.
Artikel 6:96 lid 6 BW bepaalt dat een natuurlijke persoon, die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, pas vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten is verschuldigd als, na het intreden van verzuim als bedoeld in artikel 6:81 BW, vruchteloos is aangemaand tot betaling binnen een termijn van 14 dagen na de dag van die aanmaning. Er dient dus éénmaal kosteloos te worden aangemaand, waarbij het bedrag dat als vergoeding voor de incassokosten in rekening zal worden gebracht wordt vermeld en waarbij de schuldenaar nog een termijn van 14 dagen wordt gegund. Pas daarna bestaat recht op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten.
5.23.
[eiseres] heeft er op de zitting op gewezen dat [gedaagde] bij brief van ná 3 januari 2020 op de buitengerechtelijke incassokosten is gewezen en dat de termijn van 14 dagen is genoemd. Die brief zou bij dagvaarding zijn overgelegd. De rechtbank komt, na kennisneming van de door [eiseres] overgelegde correspondentie, echter tot de conclusie dat een (kosteloze) aanmaning, zoals bedoeld in artikel 6:96 lid 6 BW, ontbreekt. Onder deze omstandigheden komen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten niet voor toewijzing in aanmerking.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 23.553,20, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het bedrag met ingang van 19 januari 2020 tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 2.905,14, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Emaus-Visschers en in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2022.
EM/AW