Uitspraak
[naam instelling],
Rechtbank Gelderland
In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 9 mei 2022 uitspraak gedaan in een klachtprocedure van een betrokkene die zich beklaagde over de verleende verplichte zorg door een zorgaanbieder. De betrokkene, geboren in Didam, had een klacht ingediend bij de klachtencommissie op 3 november 2021, waarin hij stelde dat hij tussen 27 februari 2021 en 23 augustus 2021 verplichte zorg had ontvangen zonder geldige zorgmachtiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zorgaanbieder in de veronderstelling verkeerde dat de zorgmachtiging, verleend op 28 augustus 2020, nog geldig was, terwijl deze op 27 februari 2021 was verlopen. De klachtencommissie had de klacht op 22 december 2021 gegrond verklaard, maar de beslissing over de schadevergoeding was aangehouden. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 mei 2022, die via videobellen plaatsvond, zijn verschillende betrokkenen gehoord, waaronder de advocaat van de betrokkene en medewerkers van de zorgaanbieder.
De rechtbank oordeelde dat de betrokkene onterecht in zijn vrijheid was beperkt en dat de zorgaanbieder onrechtmatig had gehandeld door zorg te verlenen zonder geldige machtiging. De rechtbank verklaarde de klacht gegrond en kende een schadevergoeding van € 1.000,- toe aan de betrokkene. De rechtbank overwoog dat, hoewel de zorgaanbieder geen dwang had toegepast, de betrokkene in de veronderstelling verkeerde dat er een zorgmachtiging van kracht was, wat leidde tot een ernstige beperking van zijn vrijheid. De rechtbank benadrukte dat de hoogte van de schadevergoeding moest worden vastgesteld op basis van redelijkheid en billijkheid, en niet op basis van forfaitaire stelsels of schadevergoedingen uit het strafrecht. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond hoger beroep open tegen de schadevergoeding.