ECLI:NL:RBGEL:2022:2313

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
9 mei 2022
Zaaknummer
05-980627-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van valsheid in geschrift door rechtspersoon met geldboete als gevolg

Op 21 april 2022 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen [verdachte 1], vertegenwoordigd door [verdachte 2]. De rechtbank oordeelde dat [verdachte 1] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrift. De tenlastelegging omvatte onder andere het valselijk opmaken van een leningsovereenkomst en arbeidsovereenkomsten, die zijn opgesteld met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken. De feiten vonden plaats tussen 1 januari 2014 en 2 maart 2016, waarbij de verdachte en haar mededaders betrokken waren bij het opmaken van documenten die dienden om een hypotheek te verkrijgen voor de aankoop van een woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de documenten valselijk zijn opgemaakt en dat er sprake was van een nauwe samenwerking tussen de verdachte en haar medeverdachte. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 10.000,00, waarbij rekening is gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De verdachte is vrijgesproken van het tweede feit, namelijk witwassen, omdat het geld dat voor de woning is gebruikt niet uit misdrijf afkomstig bleek te zijn.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/980627-16
Datum uitspraak : 21 april 2022
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte 1],
gevestigd aan de [adres] ,
vertegenwoordigd door
[verdachte 2],
geboren op [geboortedatum] 1981 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsvrouw: mr. B.A.A. Postma, advocaat in Rotterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
Zij,
in of omstreeks de periode 01 januari 2014 tot en met 2 maart 2016,
te Apeldoorn en/of elders in Nederland, en/of
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
A. de na te noemen overeenkomst van (geld)lening - zijnde een geschrift dat
bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen- valselijk hebben/heeft
opgemaakt en/of valselijk hebben/heeft doen opmaken en/of hebben/heeft
vervalst en/of hebben/heeft doen vervalsen, zulks met het oogmerk om dat
geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door een of meer ander(en)
te doen gebruiken,
immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s) valselijk,
immers opzettelijk in strijd met de waarheid, in die overeenkomst van
(geld) lening vermeld en/of doen vermelden dat een (of meer) geldbedrag(en)
werd(en) uitgeleend door haar, verdachte, en/of op die overeenkomst van
(geld)lening een onjuiste datum van ondertekening vermeld/doen vermelden,
(het betreft de navolgende overeenkomst:)
- een overeenkomst gedateerd op 25 november 2015 tussen haar, verdachte, en
[medeverdachte 1] , inzake een geldlening groot EUR 1.124.215,79 (DOC-028),
en/of
B. een of meer van na te noemen arbeidsovereenkomst(en) en/of een
werkgeversverklaring, -(elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot
bewijs van enig feit te dienen- valselijk hebben/heeft opgemaakt en/of
valselijk hebben/heeft doen opmaken en/of hebben/heeft vervalst en/of
hebben/heeft doen vervalsen, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat
geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door een of meer
ander(en) te doen gebruiken,
immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s) valselijk,
immers opzettelijk in strijd met de waarheid, in die
arbeidsovereenkomst(en) en/of werkgeversverklaring vermeld of doen
vermelden dat [medeverdachte 1] in dienst was bij haar, verdachte,
waarbij het betreft de navolgende overeenkomst(en) respectievelijk
verklaring:
- een arbeidsovereenkomst gedateerd op 1 januari 2014 (DOC-036), en/of
- een arbeidsovereenkomst gedateerd op 1 maart 2015 (DOC-032), en/of
- een werkgeversverklaring gedateerd op 1 april 2015 (DOC-110);
2.
Zij, verdachte, in of omstreeks de periode 25 november 2015 tot en met 2 maart
2016, te Apeldoorn en/of Zeist en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, in de uitoefening van haar,
verdachtes, bedrijf,
hierin bestaande dat zij, verdachte, een of meer voorwerp(en), bestaande uit
een of meer geldbedrag(en) van (in totaal) EUR 1.100.000,-, althans enig
geldbedrag, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft
overgedragen en/of heeft omgezet,
door voornoemd(e) geldbedrag(en) te ontvangen op haar, verdachtes,
bankrekening(en) en/of (vervolgens) over te (doen) maken naar de/een
bankrekening van een notaris(kantoor) ten behoeve van de aankoop en/of
betaling van onroerend goed op naam van [medeverdachte 1] ,
terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s), wist(en) - althans
redelijkerwijze moest(en) vermoeden - dat dit/deze geldbedrag(en) -
onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was/waren uit enig(e)
misdrij(f)(ven).
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Vertegenwoordiger [verdachte 2] is bestuurder en enig aandeelhouder van [verdachte 1] [2] [verdachte 2] is [verdachte 1] en er is niemand anders verantwoordelijk voor het bedrijf. [3] [verdachte 1] betreft een organisatieadviesbureau dat consultancywerkzaamheden verricht en diensten verleent op financieel, fiscaal, juridisch, organisatorisch en/of bedrijfskundig gebied. [4]
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gesteld dat het tenlastegelegde onder de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Ten aanzien van feit 1 is gesteld dat vertegenwoordiger/medeverdachte [verdachte 2] bij zowel het antedateren van DOC-028, als het opmaken van DOC-032, DOC-036 en DOC-110 handelde in zijn hoedanigheid als bestuurder van [verdachte 1] De handelingen van [verdachte 2] , zijn oogmerk en wetenschap kunnen aan de rechtspersoon [verdachte 1] worden toegerekend en de gedragingen hebben dan ook plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon.
Voor wat betreft feit 2 is aangevoerd dat een geldbedrag van € 1.100.000,-- door [verdachte 1] en vertegenwoordiger [verdachte 2] is verworven uit oplichting en dat [verdachte 1] vervolgens dit geldbedrag heeft overgemaakt naar de derdengeldenrekening van de notaris, waarmee gebruik is gemaakt van het geld en het geld is overgedragen. In de hoedanigheid van bestuurder van [verdachte 1] heeft [verdachte 2] de transacties verricht, wat maakt dat zijn opzet en wetenschap kunnen worden toegerekend aan [verdachte 1] , zodat zijn gedragingen hebben plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon.
Ten aanzien van beide feiten was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte 1] en [verdachte 2] .
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsvrouw bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het medeplegen, dan wel plegen van valsheid in geschrift voor wat betreft DOC-028, DOC-032 en DOC-110.
Volgens de verdediging is overeenkomst DOC-028 niet valselijk opgemaakt. Het was de bedoeling om de geldsom vanuit [verdachte 1] daadwerkelijk uit te lenen aan medeverdachte [medeverdachte 1] , waardoor het om een legitieme financiële constructie ging. Het bedrag is door [verdachte 1] uitgeleend en de intentie is geweest de overeenkomst na te komen en terug te betalen. Ten aanzien van de onjuiste datum op de overeenkomst ontbreekt het oogmerk tot misleiding. De overeenkomst was pas van belang voor het passeren van de woning; het geld moest door de notaris zijn ontvangen op 18 januari 2016. Verdachte heeft om praktische redenen richting zijn accountant gekozen voor de datum van 25 november 2015, de datum waarop de 10%-storting moest worden gedaan.
DOC-032 en DOC-110 betreffen evenmin valse geschriften. De arbeidsovereenkomst is overeengekomen, escortwerkzaamheden zijn door medeverdachte [medeverdachte 1] verricht voor verdachte in dienst van [verdachte 1] , het loon is betaald en de belastingen en overige werkgeverslasten zijn afgedragen. Feitelijk was de omschrijving in de overeenkomst van het assisteren van het management juist. De aard van de werkzaamheden staat niet aan de rechtsgeldigheid van een arbeidsovereenkomst in de weg. De overeenkomst was gericht op het formaliseren van de inkomsten die medeverdachte [medeverdachte 1] verwierf, waardoor geen oogmerk is geweest om een derde te misleiden. Aangezien medeverdachte [medeverdachte 1] dus daadwerkelijk in dienst was bij [verdachte 1] , is ook de werkgeversverklaring niet in strijd met de waarheid. Met de werkgeversverklaring werd aangetoond dat medeverdachte [medeverdachte 1] voor haar werkzaamheden inderdaad salaris ontving en die informatie was feitelijk juist.
Ten aanzien van DOC-036 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met uitzondering van het ten laste gelegde medeplegen indien daarmee het medeplegen met medeverdachte [medeverdachte 1] is bedoeld.
Voor wat betreft feit 2 heeft de verdediging allereerst vrijspraak bepleit van witwassen in de uitoefening van haar bedrijf. Verder is aangevoerd dat het geld waarmee de woning in Zeist is gefinancierd niet door misdrijf verkregen geld betreft. De lening waarmee uiteindelijk de woning is gefinancierd was immers rechtens in de haak en niet ongebruikelijk binnen de toenmalige contreien van verdachte en het afboeken daarvan door [naam] evenmin. Ten slotte moet verdachte worden vrijgesproken van het medeplegen met medeverdachte [medeverdachte 1] .
De beoordeling door de rechtbank
Feit 1
DOC-028DOC-028 betreft een overeenkomst van geldlening tussen [verdachte 1] en [medeverdachte 1] ter hoogte van € 1.124.215,79 ten behoeve van de aankoop van een woning. In de overeenkomst staat vermeld dat deze is opgemaakt op 25 november 2015. De overeenkomst is ondertekend door [verdachte 2] namens de geldverstrekker [verdachte 1] en door de geldnemer [medeverdachte 1] . [5]
[verdachte 2] heeft verklaard dat oorspronkelijk het plan was om het huis te financieren via een lening van [medeverdachte 2] aan medeverdachte [medeverdachte 1] . De geldstroom zou lopen via een bankrekening in de Verenigde Arabische Emiraten op naam van [medeverdachte 1] . Dat ging fout, omdat [medeverdachte 1] verkeerde antwoorden gaf op de verificatievragen van de bank in de VAE. Toen koos [verdachte 2] ervoor om het huis te laten financieren via [naam] en [verdachte 1] , maar de overboeking van 6 januari 2015 (
de rechtbank begrijpt: 2016) naar [verdachte 1] bleef vastzitten bij de bank van [naam] . Uiteindelijk kwam dit geld toch binnen en toen heeft [verdachte 2] dit direct overgeboekt naar de notaris. [6] De notaris liet aan [verdachte 2] weten dat er niet mocht worden betaald door iemand anders dan de koper van het huis. Daarom moest duidelijk worden wat de relatie was tussen [verdachte 1] en [medeverdachte 1] , de koper van het huis. Dus nam [verdachte 2] de overeenkomst tussen [verdachte 1] en [medeverdachte 1] mee naar de notaris. [7] Daarnaast heeft [verdachte 2] verklaard dat deze overeenkomst tussen [verdachte 1] en [medeverdachte 1] is geantedateerd op 25 november 2015, omdat hij op die datum de 10%-storting bij de notaris had gedaan. Het stuk is daadwerkelijk opgemaakt op 17 januari 2016 en ondertekend op 18 januari 2016. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft de overeenkomst ondertekend zonder deze door te lezen en zij heeft geen kopie gekregen. Deze lening zou de lening worden in plaats van de lening van [medeverdachte 2] aan medeverdachte [medeverdachte 1] . [8]
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat de leningsovereenkomst tussen haar en [verdachte 1] tot stand is gekomen door de problemen met de Abu Dhabi-rekening. Als op 6 januari 2016 de betaling van het huis vanaf de Abu Dhabi-rekening was doorgegaan, dan was er geen sprake geweest van een leningsovereenkomst tussen medeverdachte [medeverdachte 1] en [verdachte 1] [verdachte 2] kwam met de papieren en vroeg haar te ondertekenen. Dat heeft medeverdachte [medeverdachte 1] vervolgens gedaan. [9]
Op basis van de verklaringen van de verdachten is de rechtbank van oordeel dat de overeenkomst tussen [verdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 1] is opgemaakt om de notaris te misleiden. Op de datum die staat vermeld op deze overeenkomst – 25 november 2015 – ging [verdachte 2] er immers nog vanuit dat het huis zou worden betaald via [medeverdachte 2] en medeverdachte [medeverdachte 1] . Pas toen dit fout ging, heeft verdachte ervoor gekozen om op 6 januari 2016 geld over te boeken via [verdachte 1] ter betaling van het huis. De overeenkomst is aldus niet opgemaakt op 25 november 2015, wat maakt dat de overeenkomst valselijk is opgemaakt.
Dat medeverdachte [medeverdachte 1] het geldbedrag niet zou gaan terugbetalen op welke wijze dan ook is niet komen vast te staan op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting. Er was naar het oordeel van de rechtbank dan ook sprake van een lening, waardoor niet valselijk in de overeenkomst is vermeld dat aan [medeverdachte 1] een geldbedrag werd geleend. Van dit onderdeel zal verdachte worden vrijgesproken.
DOC-036
Er is sprake van een bekennende verklaring van de vertegenwoordiger van verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- DOC-036, p. 1328-1329;
- de verklaring van de vertegenwoordiger van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 24 februari 2022.
Op basis van de opgesomde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat DOC-036 valselijk is opgemaakt.
DOC-032 en DOC-110
DOC-032 betreft een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen de werkgever [verdachte 1] , vertegenwoordigd door [verdachte 2] , en de werknemer [medeverdachte 1] . Uit de overeenkomst volgt dat de werknemer met ingang van 1 maart 2015 in dienst treedt als Management Assistente en dat het salaris € 2.500,-- bruto per maand betreft. [10] DOC-110 betreft een werkgeversverklaring, ondertekend op 1 april 2015 door J.J. [verdachte 2] namens de werkgever [verdachte 1] ten aanzien van werknemer [medeverdachte 1] . [11]
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat DOC-032 haar arbeidsovereenkomst betreft. Zij mocht bij [verdachte 1] gaan werken, zodat zij een hypotheek kon krijgen. Zij hoefde er niet voor te werken, dat vond ze niet erg. Zij hoefde alleen maar een handtekening in te vullen en [verdachte 2] deed de rest. Zij kreeg loon en zorgde voor medeverdachte [verdachte 2] . [12] Verder heeft [medeverdachte 1] verklaard dat zij eigenlijk niet eens weet wat [verdachte 1] doet. Het was het idee van medeverdachte [medeverdachte 1] om bij [verdachte 1] te gaan werken, omdat zij graag een huis wilde kopen en een vaste baan nodig had. [13]
Medeverdachte [verdachte 2] heeft verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 1] bij [verdachte 1] in dienst is getreden om een werkgeversverklaring te kunnen krijgen zodat zij een hypotheek kon afsluiten. Zij heeft de arbeidsovereenkomst getekend. Het was haar idee om het zo te doen, maar medeverdachte [verdachte 2] vond het een goed idee dus is hij erin mee gegaan. [14] Medeverdachte [verdachte 2] heeft de arbeidsovereenkomst en werkgeversverklaring opgemaakt, ten behoeve van de Hypotheker. [15] Verder heeft medeverdachte [verdachte 2] verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 1] niet voor [verdachte 1] hoefde te werken en dat zij geen inhoudelijk werk heeft verricht. Zij kreeg betaald voor de escortdiensten die zij voor hem persoonlijk verrichtte. [16] Er is ook een opzegging gemaakt, omdat het toen nog niet zo’n serieuze relatie betrof. Hiermee dekte medeverdachte [verdachte 2] zichzelf in, zodat hij nog van de arbeidsovereenkomst af kon. [17] Ter terechtzitting heeft [verdachte 2] verklaard dat hij [verdachte 1] puur en alleen heeft opgericht voor advieswerkzaamheden. [18]
De rechtbank leidt uit de verklaringen van beide medeverdachten af dat medeverdachte [medeverdachte 1] geen werkzaamheden heeft verricht voor [verdachte 1] Gelet op de verklaring van medeverdachte [verdachte 2] dat [verdachte 1] is opgericht ten behoeve van advieswerkzaamheden is de rechtbank van oordeel dat de escortwerkzaamheden die door medeverdachte [medeverdachte 1] voor medeverdachte [verdachte 2] zijn verricht niet dienstig zijn aan de doelstellingen van [verdachte 1] maar enkel aan medeverdachte [verdachte 2] in privé. Daarbij wist medeverdachte [medeverdachte 1] niet wat [verdachte 1] deed. Verder volgt uit de verklaring van medeverdachte [verdachte 2] dat hij medeverdachte [medeverdachte 1] direct bij het ondertekenen van de arbeidsovereenkomst een ongedateerde ontslagbrief heeft laten ondertekenen. Naar het oordeel van de rechtbank was er aldus geen sprake van een daadwerkelijke arbeidsrelatie tussen [verdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 1] , wat maakt dat de arbeidsovereenkomst (DOC-032) en de werkgeversverklaring (DOC-110), die suggereren dat daarvan wel sprake was, valselijk zijn opgemaakt. Hierbij was sprake van een oogmerk tot misleiding, omdat de documenten zijn opgemaakt ten behoeve van de Hypotheker, zodat medeverdachte [medeverdachte 1] een hypotheek kon krijgen.
Strafrechtelijke aansprakelijkheid [verdachte 1]
De rechtbank is van oordeel dat het door medeverdachte [verdachte 2] (al dan niet tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte 1] ) opzettelijk valselijk opmaken van leningsovereenkomst DOC-028, van arbeidsovereenkomsten DOC-036 en DOC-032 en van werkgeversverklaring DOC-110 kan worden toegerekend aan [verdachte 1] , omdat die gedragingen in de sfeer van [verdachte 1] hebben plaatsgevonden. Het gaat immers om het handelen van de bestuurder die naar eigen zeggen het bedrijf ís. Daarnaast passen de gedragingen, mede gelet op de werkzaamheden zoals omschreven in het uittreksel van de Kamer van Koophandel, in de normale bedrijfsvoering of taakuitoefening van [verdachte 1]
Medeverdachte [verdachte 2] heeft overeenkomst DOC-028 ondertekend namens de geldverstrekker [verdachte 1] , waardoor hij naar het oordeel van de rechtbank bij het opmaken van deze overeenkomst nauw en bewust heeft samen gewerkt met [verdachte 1]
Ook DOC-036 heeft medeverdachte [verdachte 2] gemaakt en ondertekend namens [verdachte 1] was de contractspartij, waardoor medeverdachte [verdachte 2] nauw en bewust heeft samengewerkt met [verdachte 1]
Ten aanzien van DOC-032 en DOC-110 stelt de rechtbank op basis van de beschreven bewijsmiddelen vast dat het het idee van medeverdachte [medeverdachte 1] was om bij [verdachte 1] te gaan werken, omdat zij een vaste baan nodig had om een hypotheek te kunnen krijgen. Medeverdachte [verdachte 2] heeft de arbeidsovereenkomst en werkgeversverklaring vervolgens opgemaakt en ondertekend namens [verdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 1] heeft de arbeidsovereenkomst ook ondertekend. [verdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte 1] hebben dan ook nauw en bewust samengewerkt bij het valselijk opmaken van deze documenten.
Aldus is wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte 1] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het tenlastegelegde onder feit 1.
Feit 2
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat het kennelijk de bedoeling van medeverdachte [verdachte 2] was dat de woning in Zeist zou worden gefinancierd met geld afkomstig van [medeverdachte 2] , via de bankrekening in Abu Dhabi op naam van medeverdachte [medeverdachte 1] . Dit is echter niet gelukt, waardoor de woning uiteindelijk is gefinancierd met geld afkomstig van [naam] , via [verdachte 1] Van dit geld blijkt echter niet dat dit afkomstig is uit misdrijf. Er is een leningsovereenkomst opgemaakt tussen [naam] en [verdachte 1] , waarover medeverdachte [verdachte 2] heeft verklaard dat dit een echte lening betrof. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat dit anders zou zijn. Er ligt dus een rechtsgeldige leningsovereenkomst ten grondslag aan het overmaken van het geldbedrag van [naam] naar [verdachte 1] Weliswaar is onder feit 1 bewezen verklaard dat naderhand door [verdachte 2] en [verdachte 1] een valse leningsovereenkomst is opgesteld tussen [verdachte 1] en [medeverdachte 1] , maar deze valsheid ziet uitsluitend op de datum en dat maakt de conclusie dat het geld – dat via [naam] en [verdachte 1] naar de derdengeldenrekening van de notaris is overgeboekt – niet uit misdrijf afkomstig is niet anders. De aankoop van de woning in Zeist betreft dan ook geen witwashandeling, zodat [verdachte 1] van feit 2 zal worden vrijgesproken.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
Zij, in
of omstreeksde periode 1 januari 2014 tot en met 2 maart 2016, te Apeldoorn en/of elders in Nederland,
en/oftezamen en in vereniging met (een) ander(en),
althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
A. de na te noemen overeenkomst van
(geld
)lening - zijnde een geschrift dat
bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen- valselijk
hebben/heeft
opgemaakt
en/of valselijk hebben/heeft doen opmaken en/of hebben/heeft
vervalst en/of hebben/heeft doen vervalsen, zulks met het oogmerk om dat
geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door een
of meerander
(en)
te doen gebruiken,
immers
heeft/hebben zij, verdachte, en
/ofhaar mededader
(s)valselijk,
immers opzettelijk in strijd met de waarheid,
in die overeenkomst van
(geld)lening vermeld en/of doen vermelden dat een (of meer) geldbedrag(en)
werd(en) uitgeleend door haar, verdachte, en/ofop die overeenkomst van
(geld
)lening een onjuiste datum van ondertekening vermeld
/doen vermelden,
(het betreft de navolgende overeenkomst:
)
- een overeenkomst gedateerd op 25 november 2015 tussen haar, verdachte, en
[medeverdachte 1] , inzake een geldlening groot EUR 1.124.215,79 (DOC-028),
en
/of
B.
een of meer vanna te noemen arbeidsovereenkomst
(en
)en
/ofeen
werkgeversverklaring, -
(elk
)zijnde een geschrift dat bestemd was om tot
bewijs van enig feit te dienen- valselijk hebben
/heeftopgemaakt
en/of
valselijk hebben/heeft doen opmaken en/of hebben/heeft vervalst en/of
hebben/heeft doen vervalsen, zulks
(telkens
)met het oogmerk om die
/dat
geschrift
(en
)als echt en onvervalst te gebruiken of door een
of meer
ander
(en)te doen gebruiken,
immers
heeft/hebben zij, verdachte, en
/ofhaar mededader(s) valselijk,
immers opzettelijk in strijd met de waarheid, in die
arbeidsovereenkomst
(en
)en
/ofwerkgeversverklaring vermeld
of doen
vermeldendat [medeverdachte 1] in dienst was bij haar, verdachte,
waarbij het betreft de navolgende overeenkomst
(en
)respectievelijk
verklaring:
- een arbeidsovereenkomst gedateerd op 1 januari 2014 (DOC-036), en
/of
- een arbeidsovereenkomst gedateerd op 1 maart 2015 (DOC-032), en
/of
- een werkgeversverklaring gedateerd op 1 april 2015 (DOC-110).
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte ten aanzien van feit 1 zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 40.000,-- en ten aanzien van feit 2 tot een geldboete van
€ 110.000,--.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat [verdachte 1] sinds de aanhouding van vertegenwoordiger [verdachte 2] geen activiteiten meer heeft verricht en geen enkele draagkracht heeft. De straf die aan [verdachte 1] wordt opgelegd zal worden verhaald op [verdachte 2] . Wat [verdachte 2] wordt aangerekend, wordt in zoverre ook [verdachte 1] aangerekend, zonder dat daarbij anderen actief waren. Daarnaast moet rekening worden gehouden met een overschrijding van de redelijke termijn.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrift, ten dele om ervoor te zorgen dat de partner van de vertegenwoordiger van verdachte (medeverdachte [medeverdachte 1] ) een hypotheek kon krijgen en ten dele ter verantwoording van de aankoop van een nieuwe woning in Zeist. Door zo te handelen heeft verdachte het vertrouwen in het economisch verkeer en in de juistheid van dergelijke documenten geschonden. De valse arbeidsovereenkomst en werkgeversverklaring zijn namelijk ingediend bij de hypotheekverstrekker en de valse leningsovereenkomst is overhandigd aan de notaris.
Gelet op het feit dat verdachte door de rechtbank wordt vrijgesproken van witwassen komt de rechtbank tot een lagere strafoplegging dan zoals geëist door de officieren van justitie.
Dat verdachte geen strafrechtelijke documentatie heeft, geeft de rechtbank geen aanleiding om daarmee in strafmatigende zin rekening mee te houden nu dit als een normale omstandigheid heeft te gelden.
Wel houdt de rechtbank rekening met de overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Het uitgangspunt is dat een rechtbank binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn een vonnis uitspreekt. Als aanvang van de redelijke termijn geldt in onderhavige zaak de dag waarop de vertegenwoordiger van verdachte werd aangehouden, 2 maart 2016. Verdachte kon op basis van deze omstandigheid in redelijkheid verwachten dat tegen haar een strafvervolging zou worden ingesteld. De rechtbank doet op 21 april 2022 uitspraak. De redelijke termijn is daarmee met een periode van ruim vier jaar overschreden, hetgeen niet volledig voor rekening van verdachte moet komen. Weliswaar is ten tijde van de eerste regiezitting (op 22 augustus 2016) op verzoek van de verdediging het horen van meerdere getuigen toegewezen, maar het is naar het oordeel van de rechtbank niet aan verdachte te wijten dat een groot aantal van de aan de geloofsgemeenschap verbonden getuigen niet of nauwelijks medewerking heeft verleend aan het verhoor. Tijdens de regiezitting van 26 november 2020 heeft de verdediging afstand gedaan van de op dat moment nog te horen getuigen, op één na, waarna de inhoudelijke behandeling kon worden gepland. Ten gevolge van coronagerelateerde omstandigheden vond de inhoudelijke behandeling uiteindelijk op 24 en 25 februari 2022 plaats.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf betrekt de rechtbank ook dat sprake is van samenhang tussen de zaken tegen verdachte en medeverdachte [verdachte 2] en tussen de bewezen verklaarde feiten. De rechtbank houdt dan ook rekening met de omstandigheid dat ook in de zaak tegen medeverdachte [verdachte 2] een straf wordt opgelegd.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een geldboete opleggen van € 10.000,--.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 23, 47, 51, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder 2 ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
geldboetevan
€ 10.000,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M.J.I. Baauw (voorzitter), mr. D.S.M. Bak en
mr. H.F.R. van Heemstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.R. van Damme, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 april 2022.
Mr. Van Heemstra is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de Belastingdienst/FIOD opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 58191, gesloten op 14 juli 2016 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.DOC-103, p. 1511.
3.Het proces-verbaal van verhoor verdachte J.J. [verdachte 2] , p. 631.
4.DOC-103, p. 1511.
5.DOC-028, p. 1295-1296.
6.Het proces-verbaal van verhoor verdachte J.J. [verdachte 2] , p. 684.
7.Het proces-verbaal van verhoor verdachte J.J. [verdachte 2] , p. 633.
8.Het proces-verbaal van verhoor verdachte J.J. [verdachte 2] , p. 685.
9.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , p. 763.
10.DOC-032, p. 1303-1304.
11.DOC-110, p. 1648.
12.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , p. 733.
13.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , p. 724-725.
14.Het proces-verbaal van verhoor verdachte J.J. [verdachte 2] , p. 617.
15.Het proces-verbaal van verhoor verdachte J.J. [verdachte 2] , p. 689.
16.Het proces-verbaal van verhoor verdachte J.J. [verdachte 2] , p. 694.
17.Het proces-verbaal van verhoor verdachte J.J. [verdachte 2] , p. 631.
18.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 24 februari 2022.