ECLI:NL:RBGEL:2022:2303

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 april 2022
Publicatiedatum
5 mei 2022
Zaaknummer
05/086647-20 en 05/740486-17 (tul)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het aanwezig hebben van MDMA en vuurwapen

Op 28 april 2022 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het aanwezig hebben van ruim 4 kilo MDMA, alsook van een vuurwapen en munitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op of omstreeks 8 mei 2019 in Tiel opzettelijk ongeveer 4007,73 gram MDMA aanwezig heeft gehad, wat valt onder de Opiumwet. De rechtbank oordeelde echter dat het vervoer van de MDMA niet bewezen kon worden, omdat de verklaring van de verdachte hierover niet werd ondersteund door het proces-verbaal van observatie. De verdachte had verklaard dat hij de MDMA, het vuurwapen en de munitie in zijn woning had, maar de rechtbank vond deze verklaring niet geloofwaardig.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het vervoeren van de MDMA, maar achtte het wel bewezen dat hij een vuurwapen en munitie voorhanden had. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 24 maanden geëist, maar de rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van 18 maanden op, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn en het feit dat de verdachte niet betrokken was bij een organisatie die zich bezighoudt met de productie of handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, omdat de proeftijd nog niet was ingegaan op het moment van de nieuwe feiten.

De rechtbank heeft in haar overwegingen ook de gevaren van het aanwezig hebben van harddrugs en vuurwapens in een gezinssituatie benadrukt, vooral gezien de aanwezigheid van jonge kinderen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, en de rechtbank heeft de justitiële documentatie van de verdachte in overweging genomen, waaruit bleek dat hij eerder veroordeeld was voor drugsgerelateerde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummers: 05/086647-20 en 05/740486-17 (tul)
Datum uitspraak : 28 april 2022
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [1980] in [geboorteplaats] (Turkije),
wonende aan de [adres] .
Raadsman: mr. E.M.J. Thomas, advocaat in Breda.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 8 mei 2019 te Tiel, althans in Nederland, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 4007,73 gram MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 8 mei 2019 te Tiel, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen/pistool, van het merk/type [merk 1] , kaliber 9x19 mm
zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 8 mei 2019 te Tiel, althans in Nederland, munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 92 stuks, [merk 2] van het kaliber 9x19 mm,
voorhanden heeft gehad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 1 acht de officier van justitie het vervoeren en het aanwezig hebben van de ten laste gelegde hoeveelheid MDMA bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de feiten geen verweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Gelet op de nauwe onderlinge samenhang tussen de feiten zal de rechtbank de bewijsmiddelen van de drie feiten samen in willekeurige volgorde opsommen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot bewijs van het feit waarop het betrekking heeft.
Bewijsmiddelen:
  • het proces-verbaal forensisch onderzoek woning, p. 27-28;
  • het proces-verbaal NFiDENT, p. 254-256;
  • het proces-verbaal onderzoek wapen, p. 269-270;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 april 2022, voor zover inhoudend dat hij de MDMA, het vuurwapen en de munitie in zijn woning had.
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte op 8 mei 2019 4.007,73 gram MDMA aanwezig heeft gehad in zijn woning.
De rechtbank acht, anders dan de officier van justitie, niet bewezen dat verdachte de MDMA op
8 mei 2019 heeft vervoerd. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij die dag een tas en dozen kreeg die hij moest bewaren. Hij heeft daarmee gereden, bij zijn woning de tas en één doos uit de auto gehaald en deze in zijn woning gezet. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij de tas uit de auto heeft gepakt echter niet geloofwaardig. De rechtbank overweegt daartoe dat op 8 mei 2019 een observatie heeft plaatsgevonden, waarbij is gezien dat drie bruine kartonnen dozen in de auto waarin verdachte reed, zijn geplaatst. Verder is gezien dat verdachte bij zijn woning één doos uit de auto heeft gepakt en daarmee zijn woning is ingegaan. Daarna is de partner van verdachte met de auto weggegaan. Dat verdachte ook een tas uit de auto zou hebben gepakt, vindt geen bevestiging in het proces-verbaal van de observatie en is ook niet geloofwaardig, nu het blijkens de afbeeldingen op pagina 37 van het dossier gaat om een grote oranje plastic tas van Blokker, een tas die bij de observatie zeker zou zijn gezien als deze uit de auto zou zijn gepakt; gezien de grootte van de tas, kan deze ook niet in de doos hebben gezeten. De rechtbank acht veeleer aannemelijk dat de tas met daarin de MDMA al langer in de woning aanwezig was en dus op een andere dag dan 8 mei 2019 vervoerd is. Daarbij kan niet worden uitgesloten dat de tas door een ander dan verdachte naar de woning is gebracht. De rechtbank zal verdachte, gelet op het voorgaande, vrijspreken van het vervoeren van de MDMA.
De rechtbank acht verder bewezen dat verdachte een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks8 mei 2019 te Tiel,
althans in Nederland, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk gevalopzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer4007,73 gram MDMA,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA,zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op
of omstreeks8 mei 2019 te Tiel, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen/pistool, van het merk/type [merk 1] , kaliber 9x19 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een
geweer, revolver en/ofpistool voorhanden heeft gehad;
3.
hij op
of omstreeks8 mei 2019 te Tiel,
althans in Nederland,munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 92 stuks, [merk 2] van het kaliber 9x19 mm,
voorhanden heeft gehad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot munitie van categorie III.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een lagere gevangenisstraf bepleit. Hij meent dat een gevangenisstraf van meer dan 16 maanden niet passend is. Verder ziet hij het nut van een proeftijd van drie jaren niet, nu er ook nog een zaak openstaat van het Landelijk Parket. De raadsman heeft voorts opgemerkt dat de redelijke termijn is overschreden.
De beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van ruim vier kilo MDMA. Daarnaast had hij een geladen vuurwapen en bijpassende munitie in zijn huis. Zoals hiervoor al is overwogen, acht de rechtbank het niet geloofwaardig dat verdachte de MDMA die dag in zijn auto heeft vervoerd en is het veeleer aannemelijk dat de MDMA al langer in de woning van verdachte aanwezig was. Verdachte heeft dit met zijn verklaring kennelijk willen verbloemen, om zo ook zijn verdergaande betrokkenheid bij de aangetroffen MDMA te verbloemen. Dat hij de MDMA, het vuurwapen en de munitie voor een ander moest bewaren en later die dag zou teruggeven, acht de rechtbank namelijk evenmin geloofwaardig. Het dossier bevat meerdere aanwijzingen dat verdachte meer bij de aangetroffen MDMA, en ook bij de productie van/handel in MDMA, betrokken is geweest dan hij wil doen voorkomen. De aangetroffen hoeveelheid MDMA, samen met het wapen en de munitie, ondersteunt dat ook. De rechtbank zal er echter bij de straftoemeting, anders dan de officier van justitie, niet vanuit gaan dat verdachte betrokken is geweest bij een organisatie die zich bezig houdt met de productie van/handel in verdovende middelen. Daartoe bevat het dossier onvoldoende aanknopingspunten.
De rechtbank acht het bijzonder kwalijk dat verdachte de MDMA en het geladen vuurwapen bewaarde in een trapkast in de woonkamer, een plaats die makkelijk bereikbaar was voor zijn nog jonge kinderen. Dit had tot een zeer gevaarlijke situatie kunnen leiden als zijn kinderen de drugs of het vuurwapen in handen hadden gekregen.
Voorts is het gebruik van harddrugs schadelijk voor de volksgezondheid, omdat deze stoffen sterk verslavend zijn en regelmatig gebruik schadelijke lichamelijke, psychische en sociale gevolgen met zich brengt. Daarnaast brengt de productie van MDMA, door het illegaal dumpen van chemisch afval, ernstige milieuschade met zich, en gaat de handel in en het gebruik van dergelijke verdovende middelen vaak gepaard met verschillende vormen van zware criminaliteit waarvan anderen last ondervinden en die ontwrichtend zijn voor de samenleving. Door het aanwezig hebben van dergelijke verdovende middelen heeft verdachte bijgedragen aan de instandhouding van de keten van criminele activiteiten.
De rechtbank heeft de justitiële documentatie van verdachte in aanmerking genomen. Daaruit blijkt dat verdachte op 9 juli 2019 is veroordeeld ter zake van drie drugsgerelateerde feiten. Gelet hierop is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het reclasseringsrapport van 16 maart 2022. De reclassering acht, gelet op een in een andere strafzaak lopend schorsingstoezicht met bijzondere voorwaarden, interventies en/of toezicht niet nodig. Geadviseerd wordt een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden.
De rechtbank acht, mede gelet op de oriëntatiepunten van het LOVS, een gevangenisstraf van 18 maanden passend en geboden. De rechtbank heeft bij de bepaling hiervan ook rekening gehouden met enige overschrijding van de redelijke termijn. De door de rechtbank opgelegde straf is lager dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat de rechtbank niet uitgaat van betrokkenheid bij een organisatie en daarnaast het vervoeren van de MDMA niet bewezen acht. De rechtbank ziet, mede gelet op het advies van de reclassering, geen meerwaarde van een gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm en zal die daarom niet opleggen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging (parketnummer 05/740486-17)

De rechtbank heeft verdachte op 9 juli 2019 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden.
De officier van justitie heeft een vordering ingediend tot tenuitvoerlegging van die straf. Ter terechtzitting heeft zij meegedeeld dat de vordering ten onrechte is ingediend.
De rechtbank zal de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, nu de proeftijd nog niet was ingegaan op het moment dat verdachte de in de onderhavige zaak bewezen verklaarde feiten heeft gepleegd.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen:
- 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden;
 verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging van de onder parketnummer 05/740486-17 voorwaardelijk opgelegde straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M. Vogel (voorzitter), mr. K.A.M. van Hoof en
mr. F.M.C. Boesberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C.M. Althoff, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 april 2022.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2019200702, gesloten op 18 mei 2020, en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.