ECLI:NL:RBGEL:2022:2275

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
3 mei 2022
Zaaknummer
C/05/395814 / HZ ZA 21-379
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Juridische splitsing en exploitatieopbrengsten film New Kids Turbo

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, gaat het om een geschil tussen Holland Media Movies B.V. (HMM) en Inspire Pictures B.V. (IP) over de exploitatieopbrengsten van de film 'New Kids Turbo'. HMM vordert nakoming van een overeenkomst die volgens haar op haar is overgegaan na een juridische splitsing van Dutch Media Pictures B.V. (DMP). De rechtbank heeft eerder een verstekvonnis gewezen waarin HMM in het gelijk werd gesteld, maar IP heeft verzet aangetekend. De rechtbank moet nu beoordelen of de juridische splitsing van DMP correct is uitgevoerd en of HMM inderdaad de rechten op de overeenkomst heeft verkregen. HMM stelt dat de overeenkomst is overgegaan onder algemene titel door de splitsing, terwijl IP betwist dat er een geldige splitsingsakte is en dat HMM rechten kan doen gelden. De rechtbank heeft HMM opgedragen bewijs te leveren van de splitsingsakte en houdt verdere beslissingen aan totdat dit bewijs is geleverd. De zaak is complex en raakt aan belangrijke aspecten van het contractenrecht en verbintenissenrecht, waaronder de voorwaarden voor contractsovername en de gevolgen van juridische splitsingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/395814 / HZ ZA 21-379
Vonnis in verzet van 4 mei 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOLLAND MEDIA MOVIES B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. W.H.F.L. Rademakers te Dongen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INSPIRE PICTURES B.V.,
gevestigd te Houten,
gedaagde,
eiseres in het verzet,
advocaat mr. R. van Dongen te Amsterdam.
Partijen zullen hierna HMM en IP genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 8 december 2021
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 28 januari 2022
  • de B16-formulieren van zowel HMM als IP met het bericht dat partijen geen schikking hebben bereikt en het verzoek om vonnis te wijzen
  • het B11-formulier van IP met het bezwaar tegen het (bewijs)aanbod dat HMM op de mondelinge behandeling heeft gedaan om het bestaan van de notariële splitsingsakte te bewijzen
  • het B16-formulier van HMM waarin zij verzoekt geen acht te slaan op de inhoud van voornoemd B11-formulier van IP.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
HMM drijft een onderneming die zich bezighoudt met de productie van films, televisieprogramma’s en het ontwikkelen en exploiteren van activiteiten op het gebied van film en televisie.
2.2.
IP drijft een onderneming die zich bezighoudt met de groothandel in fotografische artikelen en de distributie van films en andere beelddragers.
2.3.
Op of omstreeks 25 juni 2010 is er een overeenkomst gesloten tussen de volgende partijen:
Eyeworks Film & TV Drama B.V. (hierna: EFTVD)
Eyeworks Holding B.V. (hierna: Eyeworks Holding)
IP
Dutch Media Pictures B.V. (hierna: DMP)
de heren [de New Kids] (hierna: de New Kids).
2.4.
In het ter zake opgemaakte Deal Memo New Kids (hierna: Deal Memo) hebben partijen hun rechtsbetrekkingen en gemaakte afspraken vastgelegd met betrekking tot de investering van de onder 2, 3, 4 en 5 genoemde partijen in de film New Kids Turbo (hierna: de Film).
In het Deal Memo is, voor zover relevant, het volgende bepaald:

(...)
2.3 (...)
Eyeworks Holding delegeert aan[EFTVD]
de taak om alle inkomsten die met de exploitatie van de Film verband houden, uit te keren aan de Investeerders, conform het in dit Deal Memo bepaalde. (...)
Artikel 4. Distributie
Partijen komen overeen dat[EFTVD]
nadere marktconforme overeenkomsten aan zal gaan met[IP]
omtrent de distributie van de Film in Nederland, België, Luxemburg, Suriname, Burundi en de Nederlandse Antillen, tegen nader te bepalen voorwaarden. (...)
Artikel 6. Verdeling opbrengsten
6.1
Partijen zijn gerechtigd tot de navolgende verdeling van de volledige netto inkomsten van de exploitatie van de Film:
New Kids: 15,14%
[IP]
: 35,21%
Eyeworks Holding: 35,21%
[DMP]
: 14,44%. (...).
2.5.
In de ‘Overeenkomst ‘New Kids Turbo’ 5 juli 2010 tussen [IP] en [DMP]’ (hierna: de Overeenkomst) is, voor zover thans van belang, het volgende bepaald:

(...)Artikel 4 Rechten
Alle verleende rechten worden verleend onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat betalingen volledig en op tijd door[DMP]
aan IP en vice versa worden voldaan.
Alle verleende rechten worden vervolgens verleend onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de investering in de Film zoals verschuldigd volledig 50/50 worden gedeeld door IP en[DMP]
.
Definities en specifieke en algemene voorwaarden met betrekking tot de exploitatie van de bovengenoemde rechten gelden, voor zover ze in deze overeenkomst niet expliciet geregeld worden, conform het oorspronkelijke contract zoals aangegaan met Eyeworks en New Kids.
(...)
Artikel 14 Beëindiging
(...)
2)
Deze overeenkomst eindigt met onmiddellijke ingang en zonder dat voorafgaande opzegging of rechtelijke tussenkomst nodig is indien IP of DM (...) zijn rechtspersoonlijkheid doet opheffen of anderszins liquideert, anders dan binnen een herstructurering van de groep van rechtspersonen waartoe die partij behoort, dan wel ophoudt het bedrijf van filmdistributeur uit te oefenen.
Artikel 15 Overige bepalingen
(...)
4)
Het is partijen niet toegestaan haar rechten en verplichtingen uit deze overeenkomst over te dragen aan een derde, zonder schriftelijke toestemming van de andere partij.
(...)
2.6.
In een brief van 6 februari 2011 van NL Media Pictures B.V. (hierna: NLMP) aan IP staat, voor zover relevant, het volgende vermeld:

(...) Hierbij laat ik u weten dat per 30 december 2011 een juridische splitsing is geëffectueerd van de vennootschap[DMP]
. Deze is gesplitst in twee vennootschappen, te weten:
[NLMP]
, waarvan (indirect) alle aandelen worden gehouden door NL Media Holding B.V..
[HMM]
, waarvan alleaandelen
worden gehouden door mevrouw [naam 1] .
Krachtens deze splitsing gaan bepaalde activa en passiva van rechtswege over naar één van deze vennootschappen.
In dat kader deel ik u mede dat het contract inzake New Kids Turbo, zoals vastgelegd in de overeenkomst d.d. 5 juli 2010 is overgegaan naar[HMM]
. Wij verzoeken u vanaf heden alle correspondentie naar het kantoor van[HMM]
te sturen (...).
2.7.
In een door NL Media Holding B.V. en [naam 1] (hierna: [naam 1] ) ondertekende overeenkomst ‘Hoofdpunten afspraken splitsing Dutch Media Pictures’ van 24 mei 2011 (hierna: De Hoofdpunten) is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:

1. Afgesproken is dat de activiteiten van Dutch Media Pictures door de twee aandeelhouders Dutch Media B.V. (“Dutch Media”) en [naam 1] (“ [naam 1] ”) worden verdeeld tussen twee door de aandeelhouders gecontroleerde vennootschappen, de aandeelhouders zijn partij in de hieronder gemaakte afspraken.
(…)
6. De rechten op New Kids Turbo worden per 1 april 2011 in tweeën gesplitst. Ieder krijgt 50% van alle inkomsten. Met licentienemers wordt afgesproken dat de geldstromen worden gesplitst. De techniek van splitsing van deze overeenkomst wordt nog nader uitgewerkt. Belangrijk is dat er gesplitste geldstromen gaan ontstaan.
2.8.
In een door dezelfde partijen ondertekende overeenkomst ‘Aanvullende afspraken splitsing Dutch Media Pictures’ van 23 december 2011 (hierna: Aanvullende afspraken) is, voor zover hier van belang, in artikel 3 het volgende bepaald:

3. Partijen wensen hetgeen is overeengekomen in punt 6 van De Hoofdpunten nader uit te werken. Dit betekent dat de contracten waarin het geheel van de rechten zijn belichaamd aan de partijen van splitsing worden toegewezen, en wel als volgt.
Het deal memo d.d. 25 juni 2010, met als partij onder andere Eyeworks Film & TV Drama B.V., wordt overgenomen door NL Media Pictures B.V. (“NLMP”). De bestuurder van Dutch Media Pictures B.V. zal alle partijen van die overeenkomst schriftelijk op de hoogte stellen van deze rechtsovergang (onder algemene titel). Een afschrift van dit schrijven zal worden toegestuurd aan beide partijen van de onderhavige overeenkomst.
De overeenkomst d.d. 5 juli 2010 met Inspire Pictures B.V. wordt overgenomen door Holland Media Movies B.V. (“HMM”). De bestuurder van Dutch Media Pictures B.V. zal alle partijen van die overeenkomst schriftelijke op de hoogte stellen van deze rechtsovergang (onder algemene titel). Een afschrift van dit schrijven zal worden toegestuurd aan beide partijen van de onderhavige overeenkomst.
De verdeling van de contracten conform het bovenstaande onder a. en b. is bedoeld om de contractsovername te formaliseren. Dit laat onverlet hetgeen is overeengekomen in De Hoofdpunten onder punt 10 en 11.
Indien de opbrengstenstroom van Eyeworks aan NLMP die van Inspire aan HMM overtreft dan zal HMM een factuur sturen aan NLMP. Ter effectuering van de overeengekomen 50-50 opbrengstverdeling.
(...)
2.9.
HMM heeft de volgende facturen verstuurd aan IP, die blijkens door HMM overgelegde betalingsbewijzen door IP op de hieronder vermelde data zijn voldaan:
factuurdatum
inzake
bedrag
voldaan
3 april 2012
1 okt. 2011 t/m 31 dec. 2011
€ 41.308,47
6 juli 2012
3 oktober 2012
1 jan. 2012 t/m 30 juni 2012
€ 17.441,83
5 december 2012
19 juni 2013
t/m 31 december 2012
€ 1.476,20
19 september 2013
2.10.
Medio 2013 heeft A-Film Benelux B.V. (hierna: A-Film) de distributierechten van de Film verkregen.
2.11.
HMM heeft ter zake van de exploitatieopbrengsten met betrekking tot de Film over het eerste deel van het jaar 2014 aan A-Film gefactureerd en A-Film heeft de factuur van HMM voldaan.
2.12.
A-Film is op 6 december 2016 in staat van faillissement verklaard. De distributierechten zijn daarop (weer) overgedragen aan EFTVD.
2.13.
EFTVD heeft haar statutaire naam eerst gewijzigd in Kaap Holland B.V. en later, per 31 augustus 2018, in Warner Bros. International Television Production Nederland B.V. (hierna: WBITPN).
2.14.
Uit een ‘Disposition of Gross Receipts’ dat is opgemaakt tot en met 30 juni 2014 volgt een aan DMP totaal te betalen bedrag van € 728.241,00 en aan IP van € 1.775.717,00.
Uit een ‘Exploitatie Statement – New Kids Turbo’ per 31 december 2019 volgt een ‘recoupment’ van € 789.522,00 voor DMP en van € 1.919.974,00 voor IP.
2.15.
HMM heeft op 22 maart 2021 een op 16 maart 2021 gedateerde factuur ter hoogte van een bedrag van € 51.398,32 verstuurd aan IP. Als omschrijving staat daarop vermeld: “
Hierbij belasten wij uw rekening voor: Conform de concept dagvaarding van heden van Mr. Rademakers”.
2.16.
Bij brief van 22 maart 2021 heeft de advocaat van HMM IP gesommeerd om het bedrag van € 51.398,32 binnen veertien dagen te voldoen. Daarbij is namens HMM de wettelijke handelsrente vanaf 6 april 2021 aangezegd.
2.17.
Deze factuur is onbetaald gebleven.
2.18.
Op 11 oktober 2021 is het op 29 september 2021 door deze rechtbank gewezen verstekvonnis aan IP betekend.
2.19.
Bij brief van 13 oktober 2021 heeft de advocaat van IP aan de advocaat van HMM, voor zover thans van belang, het volgende geschreven:

(...) Na analyse van de inleidende dagvaarding, de bijbehorende producties en het verstekvonnis, lijkt u de bij verstek toegewezen vordering van uw cliënte te baseren op de – onterechte – aanname dat cliënte ermee zou hebben ingestemd dat uw cliënte “in plaats van[DMP]
partij is geworden bij de overeenkomst van cliënte van 5 juli 2010”, waarvoor ik verwijs naar de nummers 26 en 14 van uw dagvaarding.
Cliënte heeft echter op geen enkele wijze ingestemd met de contractsovername in bovenvermelde zin, niet mondeling en niet schriftelijk. Sterker, artikel 15 lid 4 van de overeenkomst van 5 juli 2010 tussen cliënte en DMP bepaalt dat zonder schriftelijke toestemming van cliënte elke contractsovername en het overdragen van rechten en verplichtingen niet rechtsgeldig is.
(...)
Cliënte heeft geen medewerking aan de contractsovername verleent noch impliciet daarmee ingestemd.
Bovenstaande betekent in ieder geval dat cliënte jegens uw cliënte tot niets verplicht is. Zij heeft zich contractueel niet tot uw cliënte verbonden. (...)

3.Het geschil

3.1.
HMM heeft in de verstekprocedure (C/05/386920 / HZ ZA 21-145) behalve tegen IP, ook vorderingen met betrekking tot de exploitatieopbrengst van de Film ingesteld tegen NLMP. In de verstekprocedure is tussen HMM en NLMP een schikking bereikt, waarna de procedure ten aanzien van NLMP is doorgehaald. Ten aanzien van IP vorderde HMM in de verstekprocedure dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht zal verklaren dat HMM een bedrag van € 51.398,32, inclusief btw, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, opeisbaar van IP te vorderen heeft ten titel van verdeling van de opbrengsten uit de exploitatie van de Film over de periode medio 2014 tot en met 31 december 2019 en [IP] zal veroordelen tot betaling van dat bedrag aan HMM, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente daarover vanaf 6 april 2021, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag van algehele voldoening;
IP zal veroordelen om vanaf 2021 binnen twee weken na ontvangst van het overzicht van de opbrengst uit de exploitatie van de Film jaarlijks 10,365% van de aan IP toekomende opbrengsten aan HMM te betalen, te beginnen met de opbrengsten over het jaar 2020, zulks telkens onder de overlegging van een afschrift van dat overzicht aan HMM;
IP zal veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het vonnis, althans vanaf de vijftiende dag na de datum van het vonnis indien de proceskosten niet door IP worden voldaan binnen 14 dagen na de datum van het vonnis, tot aan de dag van algehele voldoening;
IP zal veroordelen in de nakosten (forfaitair berekend op € 157,00 zonder betekening en op € 239,00 in geval van betekening), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het vonnis, althans vanaf de vijftiende dag na de datum van het vonnis indien de nakosten niet door IP worden voldaan binnen 14 dagen na de datum van het vonnis, tot aan de dag van algehele voldoening.
3.2.
HMM legt, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, het volgende aan haar vordering ten grondslag. HMM is in plaats van DMP partij geworden bij de Overeenkomst. De Overeenkomst is op HMM overgegaan onder algemene titel, door juridische splitsing in de zin van artikel 2:334a BW van DMP in enerzijds HMM en anderzijds NLMP. IP dient dan ook de Overeenkomst jegens HMM na te komen.
HMM heeft haar vordering op IP als volgt berekend. In het Deal Memo is bepaald dat EFTVD de exploitatieopbrengst van de Film uitkeert aan de investeerders, waaronder IP en DMP. IP heeft op grond daarvan recht op 35,20% van de exploitatieopbrengst en DMP op 14,47%. In de Overeenkomst staat dat IP en DMP de investering in de Film bij helfte delen. Deze afspraak komt er op neer dat IP en DMP hun aandelen in de exploitatieopbrengst hebben samengevoegd (35,20% + 14,47% = 49,67%), waarna zij dit gezamenlijk aandeel bij helfte hebben verdeeld (ieder 24,835%). Vervolgens is DMP gesplitst in HMM en NLMP. In de Aanvullende afspraken (2.8) is bepaald dat de Deal Memo wordt overgenomen door NLMP en de Overeenkomst door HMM. Aangezien NLMP op grond van de Deal Memo aanspraak heeft op 14,47% van de exploitatieopbrengst, moet HMM nog 10,365% van de exploitatieopbrengst krijgen om te komen tot het aandeel van 24,835% dat DMP in totaal had. HMM vordert daarom onder 2. 10,365% van de exploitatieopbrengst van IP. Uit de onder 2.14 genoemde stukken volgt dat IP tussen 2014 en 2019 recht had op € 144.257,00 aan exploitatieopbrengsten (€ 1.919.974,00 – € 1.775.717,00). Aangezien IP op grond van de Deal Memo 35,20% van de exploitatieopbrengsten zou moeten ontvangen van EFTVD (inmiddels WBITPN) was de totale exploitatieopbrengst tussen 2014 en 2019 € 409.821,02, namelijk (€ 144.257,00 : 35,20%) × 100%. De vordering onder 1. beloopt dan ook een bedrag van 10,365% van € 409.821,02, dus € 42.477,95 (exclusief btw), zijnde € 51.398,32 inclusief 21% btw.
3.3.
Bij het verstekvonnis van 29 september 2021 zijn de vorderingen 1. en 2. van HMM jegens IP toegewezen, waarbij IP tevens is veroordeeld in de proceskosten, tot de dag van de uitspraak begroot op in totaal € 1.871,67, en de nakosten, begroot op € 157,00 zonder betekening en € 242,00 met betekening, met de wettelijke rente over de proces- en nakosten met ingang van veertien dagen na betekening van het vonnis tot de dag van volledige betaling.
3.4.
IP concludeert in het verzet dat het verstekvonnis wordt vernietigd en HMM alsnog niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar vorderingen, hetzij dat deze vorderingen HMM volledig worden ontzegd, althans worden afgewezen, met veroordeling van HMM [bij vonnis,] uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf twee dagen na betekening [van het te wijzen vonnis], alsmede in de nakosten.
3.5.
Aan haar verweer heeft IP het volgende ten grondslag gelegd. Primair heeft IP de (op grond van artikel 15 lid 4 van de Overeenkomst) vereiste schriftelijke toestemming voor de door HMM gestelde contractsoverneming, onderscheidenlijk voor de door HMM gestelde overgang onder algemene titel, nooit verleend.
Voor zover sprake zou zijn van de door HMM gestelde contractsoverneming, heeft IP subsidiair de (op grond van artikel 6:159 lid 1 BW) vereiste medewerking, in welke vorm dan ook, aan deze contractsoverneming niet verleend. Voor zover uit de gestelde betalingshandelingen van IP die impliciete medewerking van IP zou volgen, betwist IP zowel de ontvangst als de betaling van deze facturen.
Voor zover sprake zou zijn van de door HMM gestelde overgang onder algemene titel, heeft IP - eveneens subsidiair - betwist dat er sprake is van een juridische splitsing in de zin van artikel 2:334a BW, vanwege het ontbreken van een splitsingsakte zoals vereist door artikel 2:334n BW.
Meer subsidiair is IP geen contractuele verplichting jegens HMM aangegaan, hetgeen wordt bevestigd door de in 2.11 genoemde facturering aan (en betaling door) A-Film (thans failliet). Daarmee heeft HMM erkend dat IP noch contractuele verplichtingen noch betalingsverplichtingen jegens HMM is aangegaan. Sinds A-Film in 2013 distributierechten van de Film heeft verkregen, is IP niet meer betrokken bij de exploitatie van de Film. IP heeft vanaf dat moment ook geen exploitatieopbrengsten meer ontvangen.
Nog meer subsidiair zijn de vorderingen van HMM op grond van artikel 3:307 lid 1 BW verjaard, althans voor zover de (opeisbare) exploitatieopbrengst is gelegen vóór 22 maart 2016, gelet op de eerst op 22 maart 2021 verstuurde brief (2.16). Na 22 maart 2016 heeft IP geen netto opbrengst uit de exploitatie van de Film ontvangen, dus is zij – nog meer subsidiair – geen enkele vergoeding aan HMM verschuldigd.
Meest subsidiair heeft HMM artikel 21 Rv geschonden door artikel 15 lid 4 van de Overeenkomst in haar dagvaarding niet te benoemen. Haar vorderingen moeten dan ook worden afgewezen, althans de rechtbank behoort te beslissen wat haar als het meest gerade voorkomt. Verder betwist IP dat er een handelsovereenkomst is en dat handelsrente is verschuldigd. Ten slotte verzoekt IP een eventueel ten laste van IP veroordelend vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren aangezien zij afhankelijk is van de medewerking van WBITPN die niet thuis geeft. IP heeft geen inkomsten of statements ontvangen.

4.De beoordeling

4.1.
Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat IP in zoverre in haar verzet kan worden ontvangen.
4.2.
HMM vordert nakoming van de Overeenkomst door IP. HMM stelt dat zij in plaats van DMP partij is geworden bij de Overeenkomst. DMP is, naar HMM stelt, per 31 maart 2011 gesplitst in HMM en NLMP. De Overeenkomst is dan ook op HMM overgegaan onder algemene titel, door juridische splitsing in de zin van artikel 2:334a BW. Ter zitting heeft HMM verduidelijkt (spreekaantekeningen, randnummer 3.) dat zij met de verwijzing (in de inleidende dagvaarding) naar de instemming van IP met de overgang van de Overeenkomst op HMM níet heeft willen betogen dat sprake is geweest van contractsoverneming in de zin van artikel 6:159 BW.
4.3.
Hetgeen IP bij wijze van primair en subsidiair verweer heeft aangevoerd over het ontbreken van haar medewerking aan de veronderstelde constractsoverneming (artikel 6:159 lid 1 BW), kan dan ook verder onbesproken blijven.
4.4.
Beoordeeld moet worden of de aanspraken op IP uit de Overeenkomst als gevolg van juridische splitsing zijn overgegaan van DMP op HMM zoals HMM stelt en IP betwist. IP heeft haar betwisting mede gemotiveerd met verwijzing naar het ontbreken van de vereiste splitsingsakte.
4.5.
Ingevolge artikel 2:334a lid 2 BW is zuivere splitsing de rechtshandeling waarbij het vermogen van een rechtspersoon die bij de splitsing ophoudt te bestaan onder algemene titel overeenkomstig de aan de akte van splitsing gehechte beschrijving wordt verkregen door twee of meer andere rechtspersonen. Ingevolge artikel 2:334n lid 1 BW geschiedt de splitsing bij notariële akte en wordt van kracht met ingang van de dag na die waarop de akte is verleden. De akte mag slechts worden verleden binnen zes maanden na de aankondiging van de nederlegging of openbaarmaking van het voorstel tot splitsing of, indien dit als gevolg van gedaan verzet niet mag, binnen een maand na intrekking of nadat de opheffing van het verzet uitvoerbaar is geworden.
4.6.
HMM stelt dat De Hoofdpunten en Aanvullende afspraken voldoen als splitsingsakte in de zin van artikel 2:334n lid 1 BW. Daarnaast stelt HMM dat er wel een notariële splitsingsakte is en biedt zij hiervan bewijs aan.
4.7.
De Hoofdpunten en Aanvullende afspraken zijn geen notariële akten. Daarmee is dus niet voldaan aan het vereiste van artikel 2:334n BW. HMM beroept zich op de rechtsgevolgen van de splitsing en draagt daarom de bewijslast van het bestaan van die splitsing en de daarvoor vereiste notariële akte. Nu IP het bestaan van de akte - en in het verlengde daarvan, de zuivere splitsing - betwist, zal HMM bewijs moeten leveren. De rechtbank zal HMM opdragen dit bewijs te leveren door het overleggen van de notariële splitsingsakte waarbij, naar HMM heeft gesteld, DMP is gesplitst in enerzijds HMM en anderzijds NLMP. De rechtbank gaat voorbij aan het bezwaar van IP tegen het toelaten van dit bewijs, omdat IP dit bezwaar pas na de mondelinge behandeling kenbaar heeft gemaakt op een moment dat het inhoudelijk debat op dit punt reeds was geëindigd. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat HMM haar stellingen op dit punt voldoende concreet heeft onderbouwd om tot bewijs te worden toegelaten.
4.8.
Vooruitlopend op de aan HMM op te dragen bewijslevering en vanuit proceseconomisch oogpunt zal de rechtbank hierna alvast de verweren van IP bespreken.
de Overeenkomst belet een overgang onder algemene titel
4.9.
Ter zitting heeft IP gesteld (spreekaantekeningen, randnummer 1. onder (vii)) dat een tweetal artikelen uit de Overeenkomst (2.5) de door HMM gestelde overgang onder algemene titel - als gevolg van de nog te bewijzen juridische splitsing, aldus - belet. IP heeft gesteld dat artikel 14 lid 2 Overeenkomst bepaalt dat bij verlies van rechtspersoonlijkheid van DMP de Overeenkomst direct van rechtswege eindigt. Voorts heeft IP in datzelfde kader herhaald dat artikel 15 lid 4 de schriftelijke toestemming van IP vereist, ook in geval van overdracht van de Overeenkomst. Volgens IP is hierbij sprake van een
change of controlbepaling die volgens de door IP aangehaalde literatuur een overgang onder algemene titel belet.
4.10.
Het debat over dit specifieke verweer van IP tegen de door HMM gestelde - en door haar nog te bewijzen - juridische splitsing van DMP is ter zitting onvoldoende uit de verf gekomen. HMM heeft dan ook verzocht hierop nog schriftelijk te mogen reageren. Dat zal haar in het kader van hoor en wederhoor worden toegestaan, gelijktijdig met het aan HMM op te dragen bewijs. De zaak zal daartoe naar de rol worden verwezen. IP zal vervolgens een antwoordakte mogen nemen.
A-Film heeft de rol van IP overgenomen
4.11.
IP ontkent dat zij vanaf 2013 nog exploitatieopbrengsten heeft ontvangen en voert aan dat zij sindsdien niet meer betrokken is bij de exploitatie van de Film. Als zij al een verplichting jegens HMM heeft, dan heeft A-Film die vanaf dat jaar overgenomen, aldus IP.
HMM stelt daartegenover dat zij aan A-Film is gaan factureren omdat IP op enig moment stopte met betalen, maar betwist dat zij daarmee heeft erkend dat een verplichting van IP jegens HMM is vervallen. HMM stelt dat zij ook toen A-Film in beeld kwam, heeft geprobeerd om van IP exploitatieopbrengsten te ontvangen, maar dat dit niet lukte. In deze omstandigheden is de facturatie aan A-Film onvoldoende om te kunnen oordelen dat HMM heeft erkend dat A-Film haar schuldenaar is en dat HMM een eventuele vordering op IP heeft prijsgegeven, aldus nog steeds HMM.
4.12.
Het verweer van IP dat zij geen exploitatieopbrengsten meer heeft ontvangen en daarom evenmin gehouden is enige vordering jegens HMM te voldoen, kan niet slagen omdat het voor de rechtbank onvoldoende duidelijk is geworden op welk moment en op welke grond IP afstand heeft gedaan van haar aanspraak op de exploitatieopbrengsten. Vast staat immers dat IP in het verleden recht had op exploitatieopbrengsten. Niet valt in te zien waarom het feit dat A-Film kennelijk de distributierechten van de Film heeft verkregen, zou meebrengen dat A-Film de rechten van IP op de exploitatieopbrengsten heeft verkregen. IP staat daarnaast nog vermeld in de onder 2.14 genoemde stukken. Het had op de weg van IP gelegen om haar stellingen op dit punt nader te onderbouwen. Nu zij dit heeft nagelaten, kan het verweer dat HMM vanaf 2013 jegens IP geen aanspraak meer kan maken op de opbrengsten uit de exploitatie van de Film, op deze grond niet slagen. Het enkele feit dat IP, naar zij stelt, (vanaf 2013) zelf geen exploitatieopbrengsten (meer) ontvangt, staat aan toewijzing van de vordering van HMM op zichzelf niet in de weg. HMM heeft immers - onweersproken door IP - gesteld dat dit wordt veroorzaakt doordat WBITPN zich jegens IP op verrekening beroept. Dat laatste regardeert HMM, in haar verhouding met IP, niet.
(gedeeltelijke) verjaring
4.13.
IP stelt dat de vorderingen van HMM voor de exploitatieopbrengsten tot 22 maart 2016 zijn verjaard, aangezien IP eerst bij brief van 22 maart 2021 (2.16) op de hoogte is gesteld van de vermeende vordering van HMM.
4.14.
Voor een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis uit overeenkomst tot, in dit geval, betaling van een geldbedrag geldt volgens artikel 3:307 lid 1 BW een verjaringstermijn van vijf jaar na aanvang van de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden.
4.15.
HMM voert aan dat de vorderingen pas opeisbaar zijn geworden op het moment dat de exploitatieoverzichten beschikbaar zijn gekomen en dat IP zich niet te goeder trouw op verjaring kan beroepen, omdat zij vanaf 2013 geen exploitatieoverzichten meer aan HMM heeft doen toekomen.
4.16.
HMM vordert nakoming van de afspraken die IP met DMP heeft gemaakt, zoals neergelegd in de Overeenkomst. De afspraak waarop HMM haar vorderingen baseert, is dat IP en DMP hebben afgesproken dat ieder recht heeft op een gelijk deel van de totale exploitatieopbrengst, namelijk 24,835%. Niet gesteld of gebleken is dat IP en DMP hebben afgesproken dat IP (door)betaling van de gelijke verdeling pas hoeft te voldoen nadat DMP - en dus thans HMM - een exploitatieoverzicht heeft ontvangen. Dit betekent in beginsel dat een vordering direct opeisbaar is (artikel 6:38 BW). Dat HMM zonder exploitatieoverzicht geen factuur kan sturen omdat zij niet weet wat het bedrag van haar (gepretendeerde) vordering op IP is, kan niet tot een ander oordeel leiden, omdat niet is gebleken dat het ontbreken van een exploitatieoverzicht voor risico van IP moet komen. Bovendien is het standpunt van HMM dat zij een vordering op IP van 10,365% van de exploitatieopbrengst heeft, ook voor de toekomst. Daarom kan niet worden ingezien waarom HMM niet eerder actie had kunnen ondernemen om de lopende verjaring te stuiten, door aanspraak te maken op die 10,365% zoals HMM ook in deze procedure doet. Op 22 maart 2021 heeft HMM IP gesommeerd tot betaling van de exploitatieopbrengst over de jaren 2015 tot en met 2019. Daarmee heeft HMM overeenkomstig artikel 3:317 lid 1 BW de verjaring gestuit van de betaling van de exploitatieopbrengsten vanaf 22 maart 2016. Aangezien HMM niet heeft aangetoond dat zij daarvoor stuitingshandelingen heeft verricht, zijn de vorderingen die betrekking hebben op de exploitatieopbrengsten van vóór 22 maart 2016, verjaard. In zoverre slaagt het verjaringsverweer.
4.17.
De stelling van HMM dat IP zich niet te goeder trouw op verjaring kan beroepen omdat zij vanaf 2013 geen exploitatieoverzichten meer aan HMM heeft doen toekomen, wordt door de rechtbank niet gevolgd. IP betwist dat zij vanaf 2013 exploitatieoverzichten heeft ontvangen. IP kan niet worden gehouden stukken te verstrekken aan HMM die IP niet heeft. Uit de Overeenkomst volgt ook niet dat het de taak is van IP om die overzichten op te maken. Hetgeen HMM kortom in dit kader heeft gesteld, staat aan een geslaagd beroep op verjaring niet in de weg.
exploitatieoverzichten
4.18.
Gelet op het voorgaande zal (bij deze stand van zaken) het gedeelte van de vordering van HMM onder 2. - om IP te veroordelen om vanaf 2020 telkens een afschrift van de overzichten van de opbrengst uit de exploitatie van de Film aan HMM over te leggen - worden afgewezen.
schending artikel 21 Rv
4.19.
Het enkele feit dat HMM in haar dagvaarding, waarbij zij de Overeenkomst heeft overgelegd, geen melding heeft gemaakt van het specifieke in die Overeenkomst opgenomen artikel 15 lid 4, levert geen schending op van het bepaalde in artikel 21 Rv. Dit artikel staat er niet aan in de weg dat partijen de naar hun oordeel relevante feiten selecteren en vanuit eigen invalshoek interpreteren. Het verweer van IP wordt verworpen.
geen uitvoerbaarheid bij voorraad
4.20.
IP heeft ter zitting verzocht een eventueel ten laste van IP veroordelend vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. IP heeft ter onderbouwing van dit verzoek aangevoerd dat IP volstrekt afhankelijk is van de medewerking van WBITPN, zij geen inkomsten en evenmin
statementsheeft ontvangen én (inmiddels) inactief is.
4.21.
Ook het debat over dit specifieke verweer van IP is ter zitting onvoldoende uit de verf gekomen, in die zin dat HMM hierop nog niet heeft gereageerd. In het kader van hoor en wederhoor en met het oog op de eventueel te maken belangenafweging in dit kader, zal HMM worden toegestaan om alsnog bij akte te reageren op het door IP opgeworpen verweer om een eventueel veroordelend vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Verwezen wordt naar rechtsoverweging 4.10, slot.
vervolg procedure
4.22.
Vooruitlopend op de uitkomst van de bewijsopdracht en akteronde wordt het volgende overwogen. Indien HMM niet slaagt in het aan haar opgedragen bewijs zullen haar vorderingen worden afgewezen aangezien dan niet is komen vast te staan dat HMM als rechtsopvolger van DMP jegens IP aanspraak kan maken op de gestelde exploitatieopbrengsten. Als HMM slaagt in haar bewijsopdracht zullen de relevante, resterende stellingen en verweren van partijen worden besproken.
4.23.
In afwachting van de bewijslevering en akteronde zal de rechtbank iedere verdere beslissing aanhouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
draagt HMM op te bewijzen het bestaan van de notariële splitsingsakte, als bedoeld in artikel 2:334n BW, van de zuivere splitsing van DMP,
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
1 juni 2022voor
  • het in het geding brengen van de notariële splitsingsakte conform het in 5.1 aan HMM opgedragen bewijs, alsmede voor
  • het nemen van een akte door HMM over
5.3.
bepaalt dat IP vervolgens op de rol vier weken daarna een antwoordakte kan nemen,
5.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Klaasen en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2022.
es/mk