ECLI:NL:RBGEL:2022:2132

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 april 2022
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
05.262935.21
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld in Nijmegen met gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel

Op 25 april 2022 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal met geweld. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 30 september 2021 in Nijmegen, waar de verdachte een tas en andere persoonlijke bezittingen van het slachtoffer heeft weggenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de diefstal gepaard ging met geweld, waarbij de verdachte het slachtoffer heeft bedreigd en fysiek heeft aangevallen. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en getuigen in overweging genomen, evenals het bewijs dat door de politie is verzameld. De verdachte werd kort na de diefstal aangehouden, waarbij gestolen goederen bij hem werden aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 14 maanden geëist, maar de rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van 12 maanden op, met inachtneming van de tijd die de verdachte al in voorlopige hechtenis had doorgebracht. Daarnaast werd een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, gezien de eerdere veroordelingen van de verdachte en het risico op recidive. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar was, maar dat de ernst van het feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigde. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer en werd de in beslag genomen fiets verbeurd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/262935-21
Datum uitspraak : 25 april 2022
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1999 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] in ( [postcode] ) [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de [verblijfplaats] .
Raadsman: mr. P.P.F. Tummers, advocaat in Nijmegen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 17 januari 2022 en 11 april 2022.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 september 2021 te Nijmegen op of aan de openbare weg te weten de Harterseweg, althans een openbare weg een tas en/of een portemonnee en/of een smartwatch en/of een kaartspel en/of lippnenstick en/of oortjes (JBL) en/of een bankpas en/of een rijbewijs en/of een OV chipkaart en/of een studentenpas en/of één of meer (andere) pasjes, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door toen daar opzettelijk gewelddadig en/of bedreigend
- tegen de fiets van die [slachtoffer] aan te rijden en/of te fietsen en/of te botsen en/of
- de telefoon van die [slachtoffer] af te pakken en/of
- met die [slachtoffer] te worstelen en/of
- die [slachtoffer] bij de keel/hals, althans het lichaam vast te pakken en/of
- onverhoeds aan de tas van die [slachtoffer] te trekken en/of door die tas af te pakken en/of
- die [slachtoffer] één of meermalen tegen/op het hoofd te slaan en/of te stompen en/of
- die [slachtoffer] ten val te brengen.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, nu sprake is van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte degene is geweest die het feit heeft gepleegd.
Beoordeling door de rechtbank
Aangeefster [slachtoffer] heeft verklaard dat zij op 30 september 2021 omstreeks 2.00 uur op de Hatertseweg in Nijmegen fietste toen er een man tegen haar aan fietste. Daarop ontstond een discussie tussen aangeefster en de man, waarna de man de telefoon van aangeefster afpakte. Hierop ontstond een gevecht tussen aangeefster en de man, waarbij het haar lukte haar telefoon terug te pakken. Vervolgens pakte de man haar tas, die zij over haar schouder droeg. De man greep aangeefster daarbij vast bij haar keel en duwde haar vervolgens bij haar keel naar achteren. Toen de man op zijn fiets sprong en aangeefster de fietsstang vast pakte, sloeg de man met zijn hand meerdere keren op haar linkeroor. Hierdoor viel zij op de grond. In de tas zaten een smartwatch, een kaartspel, lippenstift, JBL-oortjes en een portemonnee, met daarin een bankpas, rijbewijs, OV-chipkaart, studentenpas en andere pasjes. [2]
De huisarts heeft op 1 oktober 2021 vastgesteld dat aangeefster pijnklachten aan het linker kaakkopje, een hematoom (bloeduitstorting) op de linker oorschelp en wat opgedroogd bloed rond de bovenste piercing had. [3]
[getuige 1] heeft verklaard dat zij omstreeks 2.00 uur op de Hatertseweg een meisje op de grond zag liggen. Het meisje gilde, had pijn en zei dat ze was aangevallen door een man en deze man haar tas gestolen had. [4] Ook [getuige 2] heeft verklaard dat zij omstreeks 2.10 uur een meisje op de grond zag liggen. Het meisje vertelde dat ze was aangevallen en dat haar tas was gestolen. [5]
Gelet op het bovenstaande stelt de rechtbank vast dat op 30 september 2021 op de Hatertseweg te Nijmegen een tas, portemonnee, smartwatch, kaartspel, lippenstick, oortjes, bankpas, rijbewijs, OV-chipkaart, studentenpas en andere pasjes, die aan [slachtoffer] toebehoorden van [slachtoffer] zijn weggenomen, met het oogmerk om deze goederen zich wederrechtelijk toe te eigenen. De rechtbank is van oordeel dat deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld tegen [slachtoffer] en dat dit geweld – de feitelijke handelingen zoals tenlastegelegd –is gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
De vraag is vervolgens of verdachte degene is geweest die het feit heeft gepleegd.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet de persoon is die de diefstal heeft gepleegd.
Aangeefster [slachtoffer] heeft verklaard dat de man donker en ongeveer 30 jaar oud was, een normaal tot slank postuur, een lengte tussen de 1,75 en 1,80 meter en donker, afro-achtig, haar had en een zwart mondkapje droeg en normaal Nederlands sprak. De fiets van de man was deels donker, deels licht van kleur. De man fietste weg over de St. Annastraat, in de richting van het centrum, aan de verkeerde kant van de weg. [6]
[getuige 1] heeft verklaard dat zij op het fietspad van de St. Annastraat een man tegen het verkeer in zag fietsen. De man kwam uit de richting van het gegil. [7] De man had een normaal postuur, een lengte van ongeveer 175 centimeter en kort krullend zwart haar (afro-kapsel). De man droeg een mondkapje en sprak Nederlands. [8]
Omstreeks 2.07 uur zagen verbalisanten een man, verdachte, over de St. Annastraat stadinwaarts fietsen. De man was negroïde, ongeveer 20 à 25 jaar oud, 1,80 à 1,85 meter lang, had een mager postuur en droeg een zwart mondkapje. Een onbekende man riep naar verbalisanten dat ze deze man moesten pakken. Op ongeveer 15 meter van de man stond een vrouw met een fiets. De negroïde man keerde om en fietste van verbalisanten weg. Op een gegeven moment kwam de man met zijn fiets ten val. Na een korte achtervolging, waarbij hij al rennend trachtte aan de politie te ontkomen, werd de man aangehouden. Die man was verdachte. Direct naast de fiets van verdachte lag een handtas. De schouderriem was aan een zijde kapot. Op anderhalve meter afstand van de fiets en de tas lag een portemonnee. Op het politiebureau werden de portemonnee en de tas aan aangeefster [slachtoffer] getoond, waarop [slachtoffer] aangaf dat het haar goederen betrof. [9]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat er op dat moment geen andere personen op straat waren en dat de onder verdachte in beslag genomen fiets, waarvan zich foto’s in het dossier bevinden, de fiets was waarop verdachte reed. [10]
De rechtbank overweegt als volgt. Verdachte is zeer kort na de gepleegde diefstal – op aanwijzing van een omstander – aangehouden. De gestolen handtas is naast de fiets van verdachte aangetroffen en de portemonnee van aangeefster is op anderhalve meter van de fiets van verdachte aangetroffen.
Daar komt bij dat de door aangeefster en [getuige 1] genoemde signalementen grotendeels overeenkomen met het door de politie gegeven signalement van verdachte. Ook heeft aangeefster verklaard dat verdachte reed op een deels donkere, deels lichte fiets. Op de foto’s van de onder verdachte in beslag genomen fiets, waarvan verdachte verklaart dat het zijn fiets was, is te zien dat de fiets deels donker, deels licht van kleur was.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte degene is geweest die het feit heeft gepleegd.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks30 september 2021 te Nijmegen op
of aande openbare weg, te weten de Hatertseweg,
althans een openbare wegeen tas en
/ofeen portemonnee en
/ofeen smartwatch en
/ofeen kaartspel en
/oflippenstick en
/ofoortjes (JBL) en
/ofeen bankpas en
/ofeen rijbewijs en
/ofeen OV chipkaart en
/ofeen studentenpas en
/of één of meer (andere
)pasjes,
in elk geval enig goed, dat/die
geheel of ten deleaan [slachtoffer]
, in elk geval aan een andertoebehoorde
(n
), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en
/ofgevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweldtegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en
/ofgemakkelijk te maken, en
/ofom, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door toen daar opzettelijk
gewelddadig en/of bedreigend- tegen de fiets van die [slachtoffer] aan te rijden
en/of te fietsen en/of te botsenen
/of- de telefoon van die [slachtoffer] af te pakken en
/of- met die [slachtoffer] te worstelen en
/of- die [slachtoffer] bij de keel/hals
, althans het lichaamvast te pakken en
/of- onverhoeds aan de tas van die [slachtoffer] te trekken en
/ofdoor die tas af te pakken en
/of- die [slachtoffer]
één ofmeermalen tegen
/ophet hoofd te slaan
en/of te stompenen
/of- die [slachtoffer] ten val te brengen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld, gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het volwassenstrafrecht moet worden toegepast. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (hierna: GVM) als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) wordt opgelegd, ondanks dat nu nog onduidelijkheid bestaat over de vraag of, en zo ja op welk moment, de GVM (in verband met de in een eerdere strafzaak aan verdachte opgelegde PIJ-maatregel) kan worden geëxecuteerd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat, in geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, het adolescentenstrafrecht wordt toegepast. De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van een eventuele strafoplegging.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een straatroof. De straatroof heeft plaatsgevonden in de nacht en verdachte heeft daarbij geweld gebruikt. In een schriftelijke slachtofferverklaring heeft het slachtoffer verwoord hoe zij de straatroof heeft beleefd en welke nare gevolgen de straatroof voor haar heeft gehad. Het lijkt erop dat verdachte in het geheel niet heeft nagedacht over de gevolgen voor het slachtoffer. Zijn handelen getuigt van weinig respect voor andermans eigendommen. Een straatroof heeft bovendien niet alleen impact op het slachtoffer, maar zorgt ook voor onrust in de maatschappij. Dit alles neemt de rechtbank verdachte kwalijk.
Uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. In 2016 is verdachte veroordeeld wegens mishandeling. In 2017 en 2018 is verdachte wegens onder andere diefstal respectievelijk diefstal met geweld en afpersing veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie. Vervolgens is verdachte in september 2018 voor een overval veroordeeld tot onder andere een PIJ-maatregel. De PIJ-maatregel is bij beslissing van 22 januari 2021 met een jaar verlengd.
De reclassering heeft in haar rapporten beschreven dat verdachte op 16 augustus 2021, in het kader van zijn PIJ-maatregel, net was gestart met zijn scholings- en trainingsprogramma en in dat kader was overgeplaatst van RJJI De Hunnerberg naar Stichting Onderdak aan de St. Annastraat in Nijmegen.
De rechtbank constateert dat genoemde veroordelingen, inclusief de PIJ-maatregel, verdachte er niet van hebben weerhouden opnieuw een ernstig en vergelijkbaar strafbaar feit te plegen. Dat verdachte bovendien al binnen anderhalve maand na de overplaatsing vanuit de RJJI is gerecidiveerd, vindt de rechtbank zeer zorgelijk.
Uit het Pro Justitiarapport (hierna: PJ-rapport) van 13 maart 2020, opgesteld door P. Boksan, psychiater, en M.J.E. van Kempen, GZ-psycholoog, volgt dat bij verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale, narcistische en borderline trekken. De persoonlijkheidsstoornis heeft het handelen van verdachte beïnvloed ten tijde van het tenlastegelegde. De deskundigen hebben daarom geadviseerd het tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt deze conclusies over. Verdachte wordt daarom in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht.
Uit het PJ-rapport volgt dat, bij gelijkblijvende psychopathologie, sprake is van een hoog recidiverisico. Een klinische opname om de kans op recidive te verkleinen is noodzakelijk. De klinische behandeling kan plaatsvinden in het kader van de al aan verdachte opgelegde PIJ-maatregel. Omdat verdachte na een eventuele detentie en de PIJ-maatregel de leeftijd van 23 gepasseerd is, wordt geadviseerd het volwassenenstrafrecht toe te passen. Omdat betrokkene beperkt leerbaar is en langdurig behandeling, begeleiding en toezicht in een volwassen strafrechtelijk kader nodig heeft, ook na afloop van de PIJ-maatregel, wordt geadviseerd aan verdachte de GVM in de zin van artikel 38z Sr aan verdachte op te leggen. De reclassering heeft zich in haar rapport van 29 maart 2022 aangesloten bij de adviezen van de psychiater en psycholoog.
Gelet op de adviezen van de deskundigen ziet de rechtbank, anders dan de raadsman van verdachte, geen aanleiding het adolescentenstrafrecht toe te passen, maar het volwassenenstrafrecht. Er zijn – behalve zijn leeftijd – geen aanwijzingen dat het adolescentenstrafrecht aan de orde is. Integendeel, verdachte lijkt berekenend te werk te zijn gegaan.
Gelet op de ernst van het feit acht de rechtbank enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en wel een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden. De tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht wordt daarop in mindering gebracht.
Gelet op de adviezen van de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat het creëren van een mogelijkheid om verdachte langdurig onder toezicht te stellen, ook na beëindiging van de PIJ-maatregel, noodzakelijk is om het recidiverisico in de toekomst zoveel mogelijk te beperken. De rechtbank betrekt in deze beoordeling mede de omstandigheid dat de PIJ-maatregel in tijdsduur is begrensd. De rechtbank constateert dat aan de wettelijke voorwaarden voor oplegging van een GVM is voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank is oplegging van deze maatregel in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. De rechtbank zal daarom aan verdachte tevens een GVM als bedoeld in artikel 38z Sr opleggen.
Dat op dit moment onduidelijkheid bestaat over de vraag hoe, en zo ja op welk moment, de GVM, in verband met de lopende PIJ-maatregel, dient te worden geëxecuteerd, maakt niet dat daarom van oplegging van de GVM dient te worden afgezien. Die executievraag is uiteindelijk aan het Openbaar Ministerie om te beantwoorden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 164,90 aan materiële schade en € 600,- aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en hij heeft oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De beoordeling van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank overweegt dat de schadeposten niet zijn betwist. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering, zowel ten aanzien van de gevorderde materiële schade als het gevorderde smartengeld, in het geheel (een bedrag ter hoogte van € 764,90) kan worden toegewezen.
Verdachte is vanaf 30 september 2021 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De beoordeling van het beslag

Standpunten
De officier van justitie heeft gevorderd dat de in beslag genomen fiets verbeurd zal worden verklaard.
De verdediging heeft verzocht teruggave van de in beslag genomen fiets aan verdachte te gelasten.
De beoordeling van de rechtbank
De rechtbank zal beslissen dat de in beslag genomen en nog niet teruggegeven fiets vatbaar is voor verbeurdverklaring, nu het feit met behulp van de fiets is begaan.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 24, 33, 33a, 36f, 38z en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 legt een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op;
 verklaart verbeurd de onder verdachte in beslag genomen fiets;
  • veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 164,90 aan materiële schade en € 600,- aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 september 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald);
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 764,90. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 september 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 15 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.T.G. van Wandelen, voorzitter, mr. C. Kleinrensink en mr. S.C.A.M. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Clevers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 april 2022.
mr. Clevers is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2021458775, gesloten op 3 oktober 2021 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 5-6.
3.Geneeskundige verklaring, p. 11.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 15.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 17.
6.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 5-6.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 15.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 26.
9.Proces-verbaal van aanhouding, p. 34-35.
10.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 11 april 2022.