In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland op 18 februari 2022, gaat het om een geldlening van € 15.882,31 die in juli 1999 door [onder-bewindgestelde] aan zijn halfbroer [gedaagde] is verstrekt. De lening was gekoppeld aan een kredietovereenkomst met Defam, waarbij een rente van 8,2% per jaar gold. [onder-bewindgestelde] heeft de rente tot 4 juli 2016 betaald, maar [gedaagde] heeft de hoofdsom nooit terugbetaald. De rechtbank moest beoordelen of de vordering tot terugbetaling was verjaard. De rechtbank oordeelde dat de verjaringstermijn tijdig was gestuit door een dagvaarding in een eerdere procedure in september 2016, waardoor de vordering nog steeds opeisbaar was. De rechtbank wees de vordering tot betaling van de hoofdsom toe, maar wees de gevorderde wettelijke rente af omdat er geen verzuim was vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] ook de proceskosten moest betalen, omdat hij grotendeels in het ongelijk was gesteld. De uitspraak bevestigt de geldigheid van de lening en de verplichtingen van [gedaagde] om terug te betalen, ondanks zijn verweer over verjaring.