ECLI:NL:RBGEL:2022:2120

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 maart 2022
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
C/05/388238 / HA ZA 21-261
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over eigendom van grond na ruilverkaveling met verjaringsverweer

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Gelderland, stond de eigendom van een stuk grond ter discussie na een ruilverkaveling in 1965. De eisers, vertegenwoordigd door [gevolmachtigde], stelden dat zij samen eigenaar waren van het perceel, dat oorspronkelijk in eigendom was van [eiser 1]. De gedaagde, een publiekrechtelijke rechtspersoon, voerde aan dat het perceel bij de ruilverkaveling aan hen was toebedeeld en dat zij door verjaring eigenaar waren geworden. De rechtbank beoordeelde de eigendomsverhoudingen en de geldigheid van de verjaringsclaim van de gedaagde. De rechtbank concludeerde dat de gedaagde door het verhuren van de grond aan [auto-/garagebedrijf] bezitter was geworden en dat de verjaringstermijn van twintig jaar was verstreken. Hierdoor werd de vordering van de eisers afgewezen, en werd geoordeeld dat de gedaagde de rechthebbende was van het perceel. De eisers werden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/388238 / HA ZA 21-261
Vonnis van 9 maart 2022
in de zaak van

1.[gevolmachtigde] ,

wonende te [woonplaats] ,
en krachtens daartoe strekkende volmacht voor en namens
2. wijlen
[eiser 1]en
3.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. R.A. van Huussen te Veenendaal,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
[gedaagde],
zetelend te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. A.M.E. van Wijk-Driessen te Nijmegen.
Partijen zullen hierna (in enkelvoud) [gevolmachtigde] en de [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 28 juli 2021 en de daarin genoemde processtukken
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 26 november 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De zaak gaat over een stuk grond van circa 433 m2 gelegen tussen het fietspad en de weg ter hoogte van [stuk grond] (hierna: het stuk grond). Op het stuk grond staat een tankstation.
2.2.
In het verleden was het stuk grond in eigendom van [eiser 1] Eiseres sub 3 (hierna: [eiser 2] ) is de echtgenote van wijlen [eiser 1] (eiser sub 2), de zoon van [eiser 1] Eiser sub 1 (hierna: [gevolmachtigde] ) is de schoonzoon van [eiser 2] . [gevolmachtigde] is enig aandeelhouder en bestuurder van [auto-/garagebedrijf] Het betreffende autobedrijf, alsmede de rechtsvoorgangers ervan, worden hierna aangeduid als [auto-/garagebedrijf] .
2.3.
Het stuk grond maakte oorspronkelijk deel uit van het perceel waarop zich het garagebedrijf en het woonhuis van [eiser 1] bevonden. Door de aanleg van een fietspad door de [gedaagde] over het betreffende perceel begin jaren ‘60 is het stuk grond afgescheiden geraakt van het overige gedeelte van het perceel. Aldus ontstond de feitelijke situatie dat het garagebedrijf met woonhuis ten noorden van het fietspad was gelegen en het stuk grond met het tankstation ten zuiden daarvan, tussen het fietspad en de weg in.
2.4.
In 1965 is in het kader van een ruilverkaveling binnen de toenmalige gemeentegrenzen door de Provincie een Plan van Wegen en Waterlopen (PWW) vastgesteld. Het PWW is in het Kadaster ingeschreven. In het PWW is de Spoorstraat, inclusief de aan weerszijden aanwezige fietspaden, toegewezen aan de [gedaagde] . In de akte van toedeling wordt het stuk grond niet genoemd als toebedeeld aan Van Schaik.
2.5.
Het stuk grond maakt blijkens de gegevens in het Kadaster onderdeel uit van het perceel (thans) kadastraal bekend [gedaagde] [perceelnummer] . Volgens de eigendomsinformatie van het Kadaster is eigenaar van dat perceel de [gedaagde] , krachtens een op 15 december 1966 ingeschreven akte van toedeling.
2.6.
Bij brief van 16 december 1993 van [zaakwaarnemer] , mede ondertekend namens [auto-/garagebedrijf] , aan de [gedaagde] met als onderwerp “Bouwaanvraag [tankstation] ” staat het volgende:
Naar aanleiding van een vraag over de eigendomsverhoudingen tussen de [gedaagde] en [tankstation] delen wij U mede dat wij de bestaande eigendomsverhoudingen blijven erkennen. Hiermee erkennen wij tevens dat een deel van de ligging van het tanksstation op [gedaagde] grond gelegen is. Voor het gebruik van deze grond zijn wij dan ook bereid een jaarlijkse vergoeding te betalen. (Ca. f 150,-- per jaar overeenkomstig regelingen op andere stations in de [gedaagde] Kesteren.)
2.7.
De [gedaagde] heeft bij brief van 30 december 1993 aan [auto-/garagebedrijf] geschreven:
Met uw zaakwaarnemer, [zaakwaarnemer] , is telefonisch een afspraak gemaakt over het gebruiksrecht van een gedeelte gemeentegrond waarop uw tankstation is gelegen.
Wij kunnen instemmen met een jaarlijkse vergoeding van f. 150,-- als erkenning van de bestaande eigendomsrechten. Deze vergoeding bent u verschuldigd met ingang van 1 januari 1994.
2.8.
Op 9 maart 1994 heeft de [gedaagde] aan [auto-/garagebedrijf] een eerste huurfactuur gestuurd:
Met ingang van 1 januari 1994 bent u een jaarlijkse vergoeding van f. 150,- verschuldigd in verband met het gebruiksrecht van een gedeelte gemeentegrond, waarop uw tankstation (lokatie [adres] ) is gelegen.
Hierbij treft u aan een specificatie van de huurkosten.
Specificatie
* Periode
* Omschrijving
* Volgnr.
* Bedrag
1-1-1994 tot 1-1-1995
openbaar groen
244
f. 150,-
2.9.
Op een door [gevolmachtigde] in het geding gebrachte situatieschets staat het stuk grond met kruisarcering weergegeven, met daarin de tekst “ [perceelnummer] ”:
2.10.
Na huurfacturen met soortgelijke tekst als die van 9 maart 1994, staat op de huurfactuur van 20 januari 1997 vermeld: “Huur grond [perceelnummer] van 1-1-1996 tot 1-1-1997”.
2.11.
Vanaf 20 januari 1998 volgen enkele huurfacturen met de volgende tekst:
Onderwerp: rekening huur grond
Hierbij tref u aan een specificatie van de huurkosten openbaar groen.
Periode
Omschrijving
Nummer
Bedrag
01-01-1997 tot 01-01-1998
grond benzinestation
[perceelnummer]
f 150,00
2.12.
Bij brief van 10 december 2003 heeft de [gedaagde] aan [auto-/garagebedrijf] geschreven:
Onderwerp: Nota huur gemeentegrond over 2003
Geachte heer [gevolmachtigde] ,
Onderstaand treft u het bedrag aan dat u jaarlijks verschuldigd bent voor het gebruik van een perceel gemeentegrond (grond bij benzinestation [adres] ).
Wij verzoeken u het bedrag ad. € 68,07 voor het jaar 2003, over te maken op (…) onder vermelding van “Huur 2003 grond bij benzinestation [adres] ”.
Op 8 mei 2003 is door de raad de nieuwe huurprijs voor groenstroken en volkstuinen vastgesteld. Deze nieuwe huurprijs zal ingaan met ingang van 1 januari 2004. De huurprijs voor groenstroken is bepaald op € 0,50 per m2 per jaar.
2.13.
Op heeft 8 juni 2004 aan [auto-/garagebedrijf] de volgende huurfactuur verzonden:
Onderwerp: Nota huur gemeentegrond 2004
Onderstaand treft u het bedrag aan dat jaarlijks verschuldigd bent voor het gebruik van een perceel gemeentegrond.
SPECIFICATIE:
Huur grond bij benzinestation [adres] , ter grootte van 433 m2, voor een bedrag van € 216,50.
Zoals reeds eerder aangegeven, heeft de raad in zijn vergadering van 8 mei 2003 de nieuwe huurprijs voor groenstroken en volkstuinen vastgesteld. Deze nieuwe huur prijs bedraagt voor groenstroken € 0,50 per m2 per jaar (…).
2.14.
Op 29 november 2004 heeft de [gedaagde] de huurfactuur over het jaar 2005 verzonden, met soortgelijke tekst als op 8 juni 2004, met de toevoeging:
Wij wijzen u erop dat wij bij het vaststellen van het aantal m2 uitgegaan zijn van oude gegevens, zoals deze bekend waren in de voormalige gemeenten.
2.15.
Op 1 mei 2006 heeft [gevolmachtigde] aan de [gedaagde] het volgende geschreven:
Betreft: Koop perceel gemeentegrond
Ingevolge uw aanwijzingen doe ik hierbij een verzoek aan de [gedaagde] voor aankoop van een perceel grond gelegen aan de [adres] .
Het betreft een stuk grond bij het benzinestation ter grootte van 433 m2. Hiervoor betalen wij thans een jaarlijkse huurprijs.
2.16.
Nadien is de [gedaagde] jaarlijks de huurfacturen blijven versturen.
2.17.
Bij brief van 29 december 2011 heeft [gevolmachtigde] aan de [gedaagde] het volgende geschreven:
Sinds eind jaren vijftig begin jaren zestig is er een tankstation huis gevestigd aan de [adres] . Tot 1993 is daarvoor geen enkel bedrag overeengekomen.
(…)
Enkele jaren geleden is mij door de [gedaagde] schriftelijk aangeboden de grond te kopen voor een bedrag van 30,- euro per meter. Ik heb toen te kennen gegeven dat ik tot koop wilde overgaan. Een paar weken na mijn toezegging tot koop is mij kenbaar gemaakt dat het niet meer te koop was vanwege het feit dat er gemeentelijke leidingen in de grond aanwezig zijn waarop altijd toegang tot moet zijn.
2.18.
Ook nadien zijn jaarlijks de huurfacturen aan [auto-/garagebedrijf] (t.a.v. de heer [gevolmachtigde] ) verzonden. De huurfacturen zijn alle door [auto-/garagebedrijf] betaald.

3.Het geschil

3.1.
[gevolmachtigde] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar, bij voorraad:
voor recht verklaart dat [gevolmachtigde] en [eiser 2] samen, ieder voor de onverdeelde helft, eigenaar zijn van het gedeelte van het perceel kadastraal bekend [gedaagde] , [perceelnummer] , dat met geelarcering is aangegeven op de als productie 5 aan de dagvaarding gehechte plattegrond;
de [gedaagde] veroordeelt om eraan mee te werken dat een notariële akte, opgemaakt door een door [gevolmachtigde] en [eiser 2] aan te wijzen notaris en bedoeld om te worden ingeschreven in de openbare registers, zal worden gepasseerd waarin is vastgelegd dat [gevolmachtigde] en [eiser 2] samen, ieder voor de onverdeelde helft, eigenaar van het hierboven sub 1 bedoelde perceel zijn, met bepaling dat het vonnis als vervangende machtiging heeft te gelden indien de [gedaagde] die medewerking niet verleent binnen twee weken nadat vorenbedoelde notaris daarom heeft gevraagd;
de [gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding, vermeerderd met nakosten conform het liquidatietarief.
3.2.
[gevolmachtigde] legt aan de vorderingen het volgende ten grondslag. De [gedaagde] is nooit eigenaar van het perceel geworden. Het perceel maakte geen deel uit van de toewijzing in het kader van de ruilverkaveling in 1965 en dat is ook niet mogelijk omdat Gedeputeerde Staten slechts wegen kunnen toewijzen. De eigendom van het perceel bleef na de ruilverkaveling bij [eiser 1] en berust nu bij [gevolmachtigde] en [eiser 2] . Het is een vergissing dat in de akte van toedeling aan [eiser 1] het perceel niet is genoemd. Subsidiair beroept [gevolmachtigde] zich op verkrijgende, althans bevrijdende, verjaring. Door voortdurend en onafgebroken bezit door [eiser 1] sinds 1965, is [eiser 1] in 1985 respectievelijk 1993 (weer) eigenaar van het perceel geworden. Ook [gevolmachtigde] heeft sinds 1993 gedurende meer dan twintig jaar het bezit uitgeoefend, waarmee ook hij krachtens verjaring de eigendom van het perceel heeft verkregen.
3.3.
De [gedaagde] voert verweer. Zij betwist dat de rechtsvoorgangers van [gevolmachtigde] bij de ruilverkaveling eigenaar van het perceel zijn gebleven. Het perceel is bij de ruilverkaveling immers aan de [gedaagde] toebedeeld. Ook beroept de [gedaagde] zich erop dat zij door verjaring eigenaar is geworden van het perceel.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen hebben in deze procedure uitgebreid stelling genomen over de ruilverkaveling zoals die in 1965 heeft plaatsgevonden en de gevolgen daarvan voor de eigendomsverhoudingen nu. Enigszins los daarvan heeft de [gedaagde] aangevoerd dat – ongeacht hoe de eigendomsverhoudingen door de ruilverkaveling op enig moment ook zijn komen te liggen – de [gedaagde] door verjaring thans eigenaar is van de grond. Dit meest verstrekkende verweer van de [gedaagde] zal de rechtbank als eerste bespreken.
Verjaringsverweer van de [gedaagde]
4.2.
De [gedaagde] heeft haar verjaringsverweer als volgt onderbouwd. Op 1 januari 1994 is tussen de [gedaagde] als verhuurder en [auto-/garagebedrijf] als huurder met betrekking tot het stuk grond een huurovereenkomst ingegaan. Daarmee heeft [auto-/garagebedrijf] het bezit van het stuk grond prijsgegeven en is een verjaringstermijn gaan lopen. De verjaringstermijn is op 1 januari 2014 voltooid, vanaf welke datum de [gedaagde] door bevrijdende verjaring (al dan niet opnieuw) de eigendom van het perceel heeft verkregen, aldus de [gedaagde] .
4.3.
[gevolmachtigde] betwist het bestaan van de huurovereenkomst tussen de [gedaagde] en [auto-/garagebedrijf] niet, maar heeft aangevoerd dat de huurovereenkomst slechts ziet op de groenstroken bij het tankstation, en dus niet op het stuk grond onder het tankstation. Het bestaan van de huurovereenkomst is volgens [gevolmachtigde] dus niet van belang voor de beoordeling.
Verhuurt de [gedaagde] het gehele stuk grond (of alleen de groenstroken)?
4.4.
Beoordeeld moet worden wat de omvang van het gehuurde is. Bij de uitleg van een overeenkomst komt het aan op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van hun overeenkomst mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Haviltexmaatstaf). Voor de aan de overeenkomst te geven uitleg kunnen ook gedragingen van partijen na het sluiten van de overeenkomst van belang zijn (Hoge Raad 12 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5572).
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank ziet de huurovereenkomst van de [gedaagde] met [auto-/garagebedrijf] niet alleen op de groenstroken, maar ook op de grond onder het tankstation. Dit volgt ten eerste uit de brief aan [auto-/garagebedrijf] van 30 december 1993. Daarin schrijft de [gedaagde] dat de afspraak is gemaakt over gebruiksrecht van “een gedeelte gemeentegrond waarop uw tankstation is gelegen”. Die tekst is op zichzelf duidelijk. Vervolgens ontving [auto-/garagebedrijf] van de [gedaagde] op 9 maart 1994 een huurfactuur voor een bedrag van NLG 150,00 met dezelfde tekst (“een gedeelte gemeentegrond, waarop uw tankstation (locatie [adres] ) is gelegen”). [auto-/garagebedrijf] heeft de factuur ontvangen en zonder protest betaald, waaruit kan worden afgeleid dat zij instemde met de in de factuur omschreven omschrijving van het gehuurde. In de factuur werd bovendien verwezen naar “volgnummer [perceelnummer] ”, dat overeenkomt met de situatieschets als hiervoor onder 2.9 weergegeven, waarop het stuk grond
geheelgearceerd is weergegeven en voorzien is van [perceelnummer] . Ook de factuur van 27 januari 1995, met dezelfde tekst, is door [auto-/garagebedrijf] ontvangen en betaald. De facturen van 20 januari 1997 en van nadien wijken wat betreft de tekst af van de eerste twee huurfacturen, maar verwijzen ook naar “huur grond benzinepomp [perceelnummer] ” of “nummer [perceelnummer] ”.
4.6.
Aan [gevolmachtigde] kan worden toegegeven dat in diverse van de jaarlijks verzonden huurfacturen in het onderwerpveld of in de specificatie mede werd verwezen naar “openbaar groen” of “groenstrook” en dat dit op zijn minst verwarring wekt. De [gedaagde] heeft echter toegelicht dat de terminologie ziet op de berekening van de huurprijs. [gevolmachtigde] heeft niet betwist dat voor de hoogte van de huurprijs van het stuk grond aansluiting werd gezocht bij de prijzen die de [gedaagde] hanteert voor groenstroken en volkstuinen. In dat licht valt te begrijpen dat die terminologie in de jaarlijkse facturatie is terug te vinden. Uit het gebruik van de termen “openbaar groen” en “groenstrook” in de huurfacturen volgt dus niet dat partijen hebben bedoeld uitsluitend de groenstroken te verhuren.
4.7.
[gevolmachtigde] heeft voorts aangevoerd dat in de brieven en in de latere huurfacturen wordt gesproken over grond
bij(de rechtbank begrijpt: en dus niet ook
onder) het benzinestation aan de [adres] . Ook die bewoordingen leiden niet tot een andere conclusie. De woordkeuze sluit aan bij wat men in normaal spraakgebruik zou bedoelen met het stuk grond waarop het tankstation is gelegen, ook omdat [auto-/garagebedrijf] – zoals niet in geschil is – eigenaar was van het tankstation zelf. [gevolmachtigde] mocht uit de gebruikte bewoordingen redelijkerwijs niet de betekenis toekennen dat de grond ónder het tankstation was uitgezonderd. Een dergelijke uitleg is ook niet te rijmen met de kruisarcering op de situatieschets.
4.8.
Daar komt bij dat op 8 juni 2004 aan [auto-/garagebedrijf] de nieuwe huurprijs werd meegedeeld, namelijk € 216,50 per jaar, met vermelding dat de oppervlakte van het gehuurde stuk grond 433 m2 bedroeg. [gevolmachtigde] heeft in onderhavige procedure bevestigd dat het stuk grond een totaaloppervlakte heeft van ongeveer 433 m2. Na ontvangst van de huurfactuur heeft [auto-/garagebedrijf] (in de persoon van [gevolmachtigde] ) daartegen geen bezwaar gemaakt, terwijl het voor de hand had gelegen dat te doen indien [gevolmachtigde] het standpunt was toegedaan dat hij uitsluitend de groenstroken, met een veel kleiner oppervlak dan 433 m2, huurde. Ook [gevolmachtigde] zelf gaat uit van het gehele perceel 433 m2 als hij op 1 mei 2006 aan de [gedaagde] verzoekt om het stuk grond te mogen kopen, daarbij verwijzend naar de lopende huurovereenkomst. Ook uit die gedragingen volgt een bevestiging van wat partijen destijds bij het sluiten van de overeenkomst hebben bedoeld, namelijk om het gehele stuk grond te (ver)huren.
4.9.
Kortom verhuurt de [gedaagde] aan [auto-/garagebedrijf] niet alleen de groenstroken, maar het gehele stuk grond zoals dat in onderhavige procedure onderwerp van geschil is. Dit zo zijnde, is de vraag of de [gedaagde] door de grond te verhuren met succes een beroep kan doen op extinctieve verjaring.
Extinctieve verjaring
4.10.
Artikel 3:105 lid 1 BW verheft tot rechthebbende degene die een goed bezit op het moment dat de rechtsvordering strekkende tot beëindiging van diens bezit tenietgaat door verjaring. Men spreekt in dat geval van verkrijging door extinctieve of bevrijdende verjaring. Of, zuiverder: van verkrijging in aansluiting op de extinctieve verjaring van de rechtsvordering tot beëindiging van het bezit. Bezit is het houden van een goed voor zichzelf, dat wil zeggen houden met de pretentie eigenaar te zijn (artikel 3:107 lid 1 BW). Of iemand een goed voor zichzelf houdt, wordt beoordeeld naar verkeersopvattingen en op grond van uiterlijke feiten (artikel 3:108 BW).
4.11.
Beoordeeld moet dus worden of sprake is van gedragingen waaruit moet worden geconcludeerd dat de [gedaagde] het stuk grond in bezit heeft genomen (artikel 3:112 BW). Daarbij geldt dat op zichzelf staande machtsuitoefening voor een inbezitneming onvoldoende is (artikel 3:113 lid 2 BW). Vereist is dat de machtsuitoefening zodanig is dat
de partij tegen wie de verjaring loopt daaruit niet anders kan afleiden dan dat de bezitter pretendeert eigenaar te zijn (HR 15 januari 1993, ECLI:NL:HR:1993: ZC0826), hetgeen naar objectieve maatstaven beoordeeld moet worden.
4.12.
Voor verkrijging na voltooiing van de verjaringstermijn is voldoende dat sprake is van bezit dat voldoet aan de voornoemde door de wet gestelde eisen. Met name is niet vereist dat de oorspronkelijk rechthebbende daadwerkelijk heeft kennis gedragen van de bezitsdaden van de niet-rechthebbende waardoor zijn bezit is tenietgegaan. Voldoende is dat een en ander naar buiten toe kenbaar was (HR 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:309).
4.13.
De verjaringstermijn voor extinctieve verjaring bedraagt twintig jaar (artikel 3:306 BW) na de dag waarop de niet-rechthebbende bezitter is geworden (artikel 3:314 lid 2 BW).
Inbezitneming door de [gedaagde] ?
4.14.
De rechtbank is van oordeel dat de [gedaagde] door, zoals hiervoor overwogen, het stuk grond met ingang van 1 januari 1994 te verhuren bezitter is geworden van het stuk grond. Hoewel het niet noodzakelijk is eigenaar te zijn om een zaak te kunnen verhuren, heeft de [gedaagde] juist in de relatie met [auto-/garagebedrijf] (en [gevolmachtigde] ) zich de meerdere rol toegeëigend door het stuk grond aan [auto-/garagebedrijf] te gaan verhuren. Degenen die naar eigen stelling aanspraak konden maken op de eigendom van de grond ( [auto-/garagebedrijf] , [gevolmachtigde] ) plaatsten zich in de rol van houder, daarmee het sterkere recht van de [gedaagde] als verhuurder erkennend. Dat [auto-/garagebedrijf] dan wel [gevolmachtigde] door de [gedaagde] onder druk was gezet om de huurovereenkomst aan te gaan, zoals zij ter zitting heeft aangevoerd, heeft [gevolmachtigde] niet met concrete feiten onderbouwd, althans niet met zodanige feiten die hetgeen hiervoor is overwogen over de relatie van de verhuur van de grond in een ander licht zet. Het enige wat [gevolmachtigde] stelt in dat verband is dat hij destijds bij de bouw van een luifel over het tankstation geconfronteerd werd met een gemeenteambtenaar die hem de verdere bouw ervan wilde beletten als hij geen huurovereenkomst zou sluiten. Indien daarvan al zou worden uitgegaan, verklaart dit naar het oordeel van de rechtbank nog niet waarom [gevolmachtigde] daarvan ook later geen enkel punt heeft gemaakt en zelfs op enig moment in gesprek is gegaan met de [gedaagde] om de grond te kopen.
4.15.
Gelet op het voorgaande moet er daarom van worden uitgegaan dat de [gedaagde] sinds 1 januari 1994 de macht uitoefent over het stuk grond, met eigenaarspretentie. Ook hier geldt dat het op de weg van [gevolmachtigde] had gelegen om het bezit van de [gedaagde] te betwisten indien hij het standpunt was toegedaan dat niet de [gedaagde] maar híj eigenaar van het stuk grond was. Het tegendeel gebeurde evenwel: [auto-/garagebedrijf] betaalde zonder protest de jaarlijkse huurfacturen en [gevolmachtigde] heeft de [gedaagde] , zonder voorbehoud, gevraagd het stuk grond met een grootte van 433 m2 te kopen. Ook dat impliceert dat [gevolmachtigde] jegens de [gedaagde] juist erkende dat niet hij, maar de [gedaagde] de rechthebbende was ten aanzien van het stuk grond. Een vermeend eigenaar gaat niet zijn eigen stuk grond huren en doet geen aanbod tot koop van zijn eigen grond. Dat de [gedaagde] de zeggenschap over het stuk grond had, wordt verder bevestigd in de (negatieve) reactie van de [gedaagde] op het verzoek tot koop, waarbij de [gedaagde] verwees naar de gemeentelijke leidingen die in de grond aanwezig zijn. Ook daaruit volgt dat machtsuitoefening van de [gedaagde] , die voor [gevolmachtigde] kenbaar was.
4.16.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de [gedaagde] haar verweer dat zij sinds 1 januari 1994 het stuk grond heeft verhuurd voldoende heeft onderbouwd. Daarmee is de [gedaagde] sindsdien als bezitter aan te merken. Het bezit van de [gedaagde] heeft vervolgens minstens twintig jaar voortgeduurd, waardoor de verjaringstermijn is voltooid. De rechtsvordering van [gevolmachtigde] tot het verkrijgen van bezit van het stuk grond is dus verjaard.
4.17.
De door [gevolmachtigde] gevorderde verklaring voor recht en de vordering tot medewerking aan levering bij de notaris zullen worden afgewezen.
4.18.
Voor zover [gevolmachtigde] de vordering heeft ingesteld mede namens [eiser 2] treffen de vorderingen van [eiser 2] hetzelfde lot. Zoals hiervoor onder 4.16 verwoord zal [gevolmachtigde] niet als rechthebbende op het stuk grond worden aangemerkt. Daarmee is de door [eiser 2] gevorderde verklaring voor recht dat zij samen met [gevolmachtigde] , ieder voor de onverdeelde helft, eigenaar is van het stuk grond, eveneens niet toewijsbaar.
4.19.
Gezien het voorgaande behoeven de overige stellingen en verweren van partijen geen nadere bespreking.
Proceskosten
4.20.
[gevolmachtigde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de [gedaagde] worden begroot op:
- salaris advocaat
1.126,00
(2 punten × tarief € 563,00)
- griffierecht
667,00
totaal
1.793,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [gevolmachtigde] in de proceskosten, aan de zijde van de [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.793,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Veerman en in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2022.