ECLI:NL:RBGEL:2022:2115

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
23 april 2022
Zaaknummer
C/05/392677 / HZ ZA 21-298
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over overeenkomst van opdracht en bouwbegeleiding met betrekking tot verbouwing van een boerderij

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een bouwbegeleider, [eiser], en een opdrachtgever, [gedaagde partij], over de uitvoering van een overeenkomst van opdracht voor de verbouwing van een oude boerderij. De procedure begon met een tussenvonnis op 2 februari 2022 en een mondelinge behandeling op 22 maart 2022. De rechtbank Gelderland heeft op 4 mei 2022 vonnis gewezen. De eiser vordert betaling van € 26.267,37, vermeerderd met rente en kosten, terwijl de gedaagde partij in reconventie gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst vordert en betaling van € 8.539,25. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onduidelijkheid bestaat over de uren die door de eiser zijn gemaakt en dat er een 5% opslag is gefactureerd die niet tussen partijen was overeengekomen. De rechtbank heeft partijen in overweging gegeven om in overleg te treden om de zaak op het punt van het aantal uren bouwbegeleiding in der minne te regelen. De zaak is aangehouden voor nadere bewijslevering over de uren bouwbegeleiding.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/392677 / HZ ZA 21-298
Vonnis van 4 mei 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser],
gevestigd te [vestigingsplaats eiser] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. P.M. Poelman te Utrecht,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats gedaagden] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats gedaagden] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. R.H. Kuiper te Zoetermeer.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde partij] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 2 februari 2022
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 22 maart 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde partij] is in oktober 2014 eigenaar geworden van een oude boerderij op een groot perceel met twee huisnummers, 199 en 201. [gedaagde partij] wilde deze tot een woonboerderij verbouwen en een deel van de grond met huisnummer 201 verkopen.
2.2.
[eiser] is adviseur die bouwprocessen begeleid. De begeleiding strekt van het aanvragen van bestemmingsplanwijzigingen tot het voor klanten contracteren van aannemers.
2.3.
[eiser] heeft op 15 januari 2015 een offerte [1] uitgebracht voor procesbegeleiding en wijziging van het bestemmingsplan. [gedaagde partij] heeft [eiser] opdracht voor de uitvoering gegeven en heeft de overeengekomen prijs voor de werkzaamheden van € 1.500,00 en bijkomende kosten voor reiskosten en leges betaald.
2.4.
Op 21 november 2016 heeft [eiser] de offerte [2] uitgebracht voor het uittekenen van de bestaande woningen (A), het maken van een woningontwerp (B), het bouwplan gereed maken voor bouwaanvraag (C) en technische uitwerking en detaillering (D). Fases A, B, C en D worden voor vaste prijzen aangeboden exclusief reiskosten en afdrukkosten bij Repro. De facturen van 1 mei 2017, van 25 januari 2018 en van 3 augustus 2018, waarbij de vaste prijzen van fasen A, B, C en D met reiskosten en kosten van Repro in rekening zijn gebracht, heeft [gedaagde partij] op 5 juni 2017, respectievelijk op 15 februari 2018 en 13 september 2018 betaald.
2.5.
De offerte van 21 november 2016 omvatte tevens de uitvoerings- en prijsvormingsfase, te weten:
  • het maken van bestektekeningen incl. detailtekeningen voor prijsvorming
  • het begeleiden van de offerteaanvraag bij meerdere aannemers, maximaal 3 stuks
  • het beantwoorden van vragen van aannemers tijdens de offertetermijn
  • het maken van een nota van aanvullingen / wijzigingen
  • beoordelen van de ingediende (open) begrotingen
  • bouwbegeleiding tijdens de uitvoering
  • oplevering van de woning.
Uitvoerings- en prijsvormingsfase wordt verzorgd op regiebasis.
Het verrekenbare uurloon bouwmanager / toezicht bedraagt € 65,00.
[gedaagde partij] is hiermee akkoord gegaan.
2.6.
Bij e-mail van 5 oktober 2017 [3] heeft [gedaagde partij] aan [eiser] onder meer laten weten dat het totale budget voor de verbouwing 250k - 300k is.
2.7.
Op 9 maart 2018 heeft [eiser] een aanvullende offerte [4] uitgebracht, die [gedaagde partij] heeft geaccepteerd. Deze bestaat uit drie fasen: Prijsvormingsfase (A), Uitvoeringsfase (B) en Constructie berekeningen en tekeningen (C). De werkzaamheden worden voor fase A voor € 2.625,00, voor fase B voor € 3.600,00 en voor fase C voor € 1.750,00 aangeboden. Voor het verrekenbare uurloon bouwmanager/toezicht wordt € 75,00 in rekening gebracht.
2.8.
Bij brief van 1 augustus 2018 [5] heeft [eiser] de aanbieding van de laagste aanbieders meegedeeld aan [gedaagde partij] Dit betreft [aanbieder 1] , [aanbieder 2] en [aanbieder 3] Naar aanleiding hiervan heeft een bespreking plaatsgevonden en is besloten om eerst [aanbieder 1] het dak te laten renoveren. [eiser] heeft [aanbieder 1] de opdracht tot renovatie gegeven. [aanbieder 1] heeft de renovatie op regiebasis uitgevoerd. [gedaagde partij] is akkoord gegaan met het voorstel van [eiser] om ter voorkoming van vertraging de facturen van de door [eiser] ingeschakelde aannemers voor te schieten.
2.9.
Op 21 september 2018 heeft [eiser] aan [gedaagde partij] de aanbieding van [aanbieder 2] voor een bedrag van € 19.003,59 [6] overhandigd.
2.10.
Op 21 december 2018 heeft [eiser] aan [gedaagde partij] een extra opgave overhandigd van [aanbieder 2] van de meerprijs voor de aanleg van de meterkast en realisatie van binnen- en buitenverlichting. Dit betreft een bedrag van € 3.532,21 [7] .
2.11.
Op 4 september 2019 heeft [eiser] aan [gedaagde partij] de factuur (EGR-404) voor montage pelletkachel met 5% opslag [eiser] gestuurd. Op 9 oktober 2019 heeft [eiser] aan [gedaagde partij] de factuur (EGR-406) inzake onder meer installatiewerkzaamheden van [bedrijf 3] met 5% opslag [eiser] gestuurd.
2.12.
[aanbieder 2] heeft met toestemming van [eiser] meer werkzaamheden verricht dan beoogd. De projectleider van [aanbieder 2] schrijft hierover op 17 september 2019 aan [eiser] : “
(…) nog wel extra punten gedaan zoals data-aansluitingen en extra wandcontactdozen en buitenlichtpunten op schemerschakelaarwat wij niet gefactureerd hebben[onderstreping rechtbank]
. [8]
2.13.
Op 19 september 2019 heeft [eiser] aan [gedaagde partij] een tussentijds financieel overzicht van de realisatie van de woning gestuurd [9] .
2.14.
Omstreeks september 2019 is [gedaagde partij] via [aanbieder 1] [10] van [aanbieder 1] erachter gekomen dat [eiser] [aanbieder 1] had gezegd dat [aanbieder 1] 5% extra over het factuurbedrag moest factureren onder de noemer ‘algemene kosten’. Dit was naar zeggen van [eiser] afgestemd met de [gedaagde partij] en was voor bouwbegeleiding. Deze 5% algemene kosten moest [aanbieder 1] vervolgens overmaken naar [eiser] Deze gang van zaken wordt hierna aangeduid als het 5%-incident.
Daarnaast heeft [aanbieder 1] verklaard dat niet [eiser] de bouw heeft begeleid en aangestuurd, maar dat hij dat in de praktijk heeft gedaan. Ook was [eiser] volgens [aanbieder 1] in de eerste maanden nagenoeg niet aanwezig en druk met twee andere projecten, terwijl de bouw bovendien van februari tot augustus 2019 nagenoeg heeft stilgelegen.
2.15.
Nadat [gedaagde partij] [eiser] met de gang van zaken rond het 5% incident had geconfronteerd, heeft [eiser] op 7 november 2019 het ten onrechte ontvangen bedrag van € 8.871,74 [11] terugbetaald. Het 5%-incident is voor [gedaagde partij] aanleiding geweest om de werkzaamheden wat betreft de prijsvormingsfase en de bouwbegeleiding nog eens extra tegen het licht te houden.
2.16.
Op 21 januari 2020 laat [gedaagde partij] aan [eiser] [12] weten dat hij de openstaande rekeningen niet wenst te betalen. De gefactureerde loodgieterskosten zijn op basis van vergelijkend warenonderzoek te hoog en de controle van de facturen van het loodgieterswerk heeft niet plaatsgevonden gelet op het feit dat de kosten meer dan 33% hoger zijn dan marktconform. In de prijsvormingsfase en de uitvoeringsfase zijn met [eiser] afgesproken werkzaamheden niet uitgevoerd. De facturen 70-406 van € 3.927,12 en 70-404 van € 13.418,81 zijn niet verschuldigd na verrekening met de gefactureerde bedragen, waarmee [gedaagde partij] het niet eens is.
2.17.
In reactie hierop heeft [eiser] bij e-mail van 6 februari 2020 [13] aan [gedaagde partij] laten weten het niet met eens te zijn met de door [gedaagde partij] voorgestelde verrekening. Over het meerwerk bouwbegeleiding heeft zij het volgende opgemerkt:

(…) Op jullie verzoek heb ik ná de afgesproken bouwtijd ook nog aanvullende werkzaamheden gedaan en daarover steeds aan jullie gerapporteerd.. Uiteindelijk heeft het bouwproces meer dan een jaar geduurd. Gezien de extra door mij uitgevoerde werkzaamheden heb ik recht op een aanvullende vergoeding van 48 uur à € 75,-- exclusief BTW. Hieronder treffen jullie een weergave van de extra werkzaamheden die mede het gevolg zijn van een langere bouwtijd
(…)
2.18.
Omstreeks mei 2020 heeft een bespreking plaatsgevonden bij [gedaagde partij] met de projectleider van [aanbieder 2] en [eiser] Uit het verslag hiervan van [eiser] [14] blijkt dat tijdens de bouwwerkzaamheden wijzigingen, meer- en minderwerken zijn uitgevoerd. Tijdens dit gesprek heeft de projectleider van [aanbieder 2] aan [gedaagde partij] toegezegd dat hij een gedeelte van de opdracht wilde crediteren om ruzie te voorkomen. Hij wilde dit volgens het verslag van [eiser] later verrekenen met een eventuele nieuwe opdracht tussen [eiser] en [aanbieder 2]
2.19.
Een uitvoerige en gedetailleerde correspondentie tussen partijen heeft niet tot overeenstemming over de onbetaalde facturen geleid.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser] vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde partij] tot betaling van € 26.267,37, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[gedaagde partij] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagde partij] vordert samengevat – gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst conform de offerte van 9 maart 2018 voor wat betreft de Prijsvormingsfase (A) en de Uitvoeringsfase (B) en veroordeling van [eiser] tot betaling van € 8.539,25, vermeerderd met rente en kosten.
3.5.
[eiser] voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Achtergrond

4.1.
Op basis van een overeenkomst van opdracht heeft [eiser] in de periode van begin januari 2015 tot eind 2019 werkzaamheden verricht voor [gedaagde partij] als bouwbegeleider. In deze periode heeft [eiser] het ertoe geleid dat een oude boerderij op een groot perceel met twee huisnummers is veranderd in een comfortabele woonboerderij en dat het resterende deel van het perceel met een huisnummer kon worden verkocht. Tot najaar 2019 hebben partijen prettig met elkaar samengewerkt en werd veel mondeling besproken en afgesproken. Omstreeks september 2019 is [gedaagde partij] op de hoogte geraakt van het 5%-incident (zie 2.14). Dit heeft geleid tot een groot wantrouwen bij [gedaagde partij] ten aanzien van de (eerdere) facturering van [eiser]
in conventie
4.2.
De vorderingen in conventie betreffen vijf kostenposten. Het gaat om de eindafrekening van [aanbieder 2] , facturen van [een loodgietersbedrijf] , bouwbegeleiding fase B, meerwerk bouwbegeleiding en kosten van de klic-melding.
Eindafrekening [aanbieder 2]
4.3.
[eiser] heeft bij wijze van nacalculatie een bedrag van € 1.850,63 excl. btw bij [gedaagde partij] in rekening gebracht. Dit bedrag hangt samen met extra werkzaamheden van [aanbieder 2] . Uit de e-mail van 17 september 2019 (zie 2.12) en het verslag van de bespreking omstreeks mei 2020 (zie 2.18) blijkt dat [aanbieder 2] de extra werkzaamheden niet in rekening heeft gebracht. Dat betekent dat [eiser] dit bedrag dus ook niet heeft voorgeschoten voor [gedaagde partij] Alleen al daarom heeft hij geen recht op dit bedrag. Voor zover [eiser] stelt dat [aanbieder 2] dit bedrag later bij een eventuele nieuwe opdracht tussen [eiser] en [aanbieder 2] alsnog in rekening zal brengen, geldt dat thans geen sprake is van een opeisbare vordering. Ook daarom zal deze vordering niet worden toegewezen.
Facturen [bedrijf 3]
4.4.
Factuur EGR-404 betreft de montage van de pelletkachel met 5% opslag [eiser] en bedraagt € 3.245,55 excl. btw. Factuur EGR-406 betreft meerwerk pelletkachel, installatiewerkzaamheden en graafwerkzaamheden van [bedrijf 4] met 5% opslag [eiser] en bedraagt € 11.089,92.
4.5.
[gedaagde partij] voert aan dat hij aan [eiser] geen opdracht heeft verstrekt om met [bedrijf 3] de gefactureerde werkzaamheden overeen te komen. Evenmin heeft [gedaagde partij] [eiser] opdracht gegeven om [bedrijf 4] in te schakelen. Daarbij komt dat [eiser] zelf [bedrijf 3] niet heeft betaald. Voorts heeft [gedaagde partij] een offerte laten opstellen door [elektra en installatietechniek bedrijf] die betrekking heeft op exact dezelfde werkzaamheden en gebruikte materialen die sluit op een bedrag van € 15.885,00 excl. btw. Daarmee zijn de loodgieterswerkzaamheden volgens [gedaagde partij] zo’n € 10.000,00 te hoog gefactureerd. De afspraak was om marktconforme prijzen aan te bieden. Daarvan is geen sprake bij de facturen van [bedrijf 3] .
4.6.
De op verzoek van [gedaagde partij] door [eiser] verstrekte uitgebreide specificaties van de facturen van [bedrijf 3] aan [eiser] geven een goede indruk over de uitgevoerde werkzaamheden en welke materialen daarvoor zijn gebruikt. Tegen die achtergrond is [gedaagde partij] zijn verweer niet specifiek genoeg. De werkzaamheden van [bedrijf 4] hingen samen met aanleg van riolering. Gesteld noch gebleken is dat deze werkzaamheden overbodig waren of niet zijn uitgevoerd. Ter zitting heeft [eiser] aan [gedaagde partij] inzage gegeven in de betaling van de factuur van [bedrijf 3] , zodat dit argument van tafel is. Ook met de offerte van [bedrijf 4] zonder enige nadere toelichting heeft [gedaagde partij] niet aangetoond dat [bedrijf 3] teveel heeft gefactureerd. Onduidelijk blijft of de offerte van [bedrijf 5] leidt tot kwalitatief en kwantitatief een zelfde resultaat als waartoe de werkzaamheden van [bedrijf 3] hebben geleid. Dat heeft veel weg van appels met peren vergelijken.
4.7.
Conclusie is dat [gedaagde partij] de facturen van [bedrijf 3] zal moeten betalen. De op de facturen in rekening gebrachte opslag van 5% zal in reconventie worden beoordeeld.
Bouwbegeleiding fase B
4.8.
[eiser] heeft in de offerte van 9 maart 2018 opgenomen dat de werkzaamheden in de uitvoeringsfase B voor een bedrag van € 3.600,00 excl. btw verzorgd kunnen worden. Hierin is een schatting van de bouwtijd opgenomen van 23 weken met iedere veertien dagen een dagdeel, in totaal 48 uur. Het verrekenbare uurloon van de bouwmanager/toezicht bedraagt € 75,00. [gedaagde partij] heeft 90% van dit bedrag voldaan. [eiser] vordert het resterende bedrag van € 360,00 excl. btw.
4.9.
[gedaagde partij] betwist de factuur omdat het overeengekomen aantal van 48 uren bouwbegeleiding volgens [gedaagde partij] niet is gemaakt. Ter onderbouwing hiervan heeft [gedaagde partij] een verklaring van [aanbieder 1] overgelegd over de aanwezigheid van [eiser] op de bouw. [gedaagde partij] heeft [eiser] herhaaldelijk tevergeefs om verantwoording van de uren gevraagd.
4.10.
Beide partijen gaan ervan uit dat uitvoeringsfase B op regiebasis is geoffreerd. Dat betekent dat de werkelijk gemaakte uren in rekening kunnen worden gebracht. [eiser] is op grond van artikel 7:403 Burgerlijk Wetboek (BW) gehouden deze uren deugdelijk te administreren, en op transparante wijze aan [gedaagde partij] te verantwoorden. Uit de e-mailcorrespondentie tussen partijen wordt duidelijk dat veel mondeling besproken is. Ter zitting heeft [eiser] meegedeeld dat hij de uren in zijn telefoon heeft geadministreerd. Gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagde partij] wordt [eiser] in de gelegenheid gesteld bij akte aan te tonen dat naast de reeds betaalde 43 uren nog 5 uren werkzaamheden zijn verricht.
Meerwerk bouwbegeleiding
4.11.
Na de afgesproken tijd van 23 weken heeft [eiser] nog aanvullende werkzaamheden verricht. Omdat het bouwproces uiteindelijk meer dan een jaar heeft geduurd, heeft [eiser] aanspraak gemaakt op een aanvullende vergoeding van 48 uur à € 75,00 excl. btw. Ter onderbouwing van de gemaakte uren heeft [eiser] een overzicht van de extra werkzaamheden gemaakt. Feitelijk is volgens [eiser] veel meer werk verricht dan uit het overzicht blijkt maar uit coulance is slechts 48 uur in rekening gebracht.
4.12.
[gedaagde partij] heeft de vordering ‘meerwerk bouwbegeleiding’ in de periode van 18 augustus 2018 tot oktober 2019 betwist, omdat [gedaagde partij] geen opdracht heeft gegeven voor dit meerwerk. Mocht wel sprake zijn van opgedragen meerwerk, dan betwist [gedaagde partij] met verwijzing naar de verklaring van [aanbieder 1] dat dit meerwerk is uitgevoerd. Volgens deze verklaring “
heeft de bouw vijf maanden zo goed als helemaal stil gelegen van februari tot en met augustus 2019. In deze tijd heeft [eiser] de bouw dan ook niet begeleidt en heeft hij geen werkzaamheden verricht.”
4.13.
De stelling van [gedaagde partij] dat hij aan [eiser] geen opdracht heeft gegeven voor de verdere bouwbegeleiding na de eerste 23 weken, is niet houdbaar. Ook zonder expliciete opdracht heeft [eiser] gerechtvaardigd erop mogen vertrouwen dat de verdere werkzaamheden onder zijn begeleiding konden worden voortgezet, omdat niet gebleken is dat [gedaagde partij] bezwaar heeft gemaakt tegen de voortgaande begeleiding van de nog niet afgeronde werkzaamheden door [eiser] Gelet op de eerder gemaakte financiële afspraken tussen partijen mocht [gedaagde partij] niet ervan uitgaan dat deze aanvullende werkzaamheden door [eiser] om niet zouden worden uitgevoerd.
Wat betreft het aantal uren bouwbegeleiding door [eiser] in de periode van 18 augustus 2018 tot oktober 2019 is geen enkele transparante onderbouwing overgelegd. [eiser] heeft een overzicht van de werkzaamheden voor [gedaagde partij] gegeven, maar zonder opgave wanneer deze werkzaamheden in de tijd zijn uitgevoerd en zonder urenopgave.
Daarom zal [eiser] in de gelegenheid worden gesteld om bij akte opgave van het aantal uren bouwbegeleiding te doen, waarop [gedaagde partij] mag reageren.
Kosten klic-melding
4.14.
[eiser] heeft in verband met het stilvallen van de bouw de normaal door de aannemer uit te voeren klic-melding op zich genomen. Omdat dit in het belang van [gedaagde partij] is, heeft hij de daarmee gemoeide kosten van € 170,00 bij [gedaagde partij] in rekening gebracht.
4.15.
[gedaagde partij] heeft betwist dat hij de extra kosten van 2 uur voor de klic-melding moet betalen, omdat [eiser] heeft erkend dat vergeten was een klic-melding te doen. De kosten van de klic-melding zelf van € 20,00 is [gedaagde partij] bereid te betalen.
4.16.
Ter zitting heeft [eiser] toegelicht dat [aanbieder 1] normaalgesproken de klic-melding zou doen. In dit geval zou [eiser] de klic-melding doen, maar was hij dit vergeten, zodat geen gegevens beschikbaar waren op het moment dat gegraven moest gaan worden. Om geen vertraging op te lopen in de bouwwerkzaamheden heeft [eiser] ervoor gekozen om de klic-melding te doen, met de vereiste formulieren naar [woonplaats gedaagden] te rijden en ter plaatse de ligging van de kabels te controleren. [aanbieder 1] heeft geen kosten voor de klic-melding gefactureerd aan [eiser] kan niet de volledig bestede tijd in rekening brengen, omdat het aan haar tekortkoming ligt dat de klic-melding niet tijdig is gedaan. Anderzijds kan [gedaagde partij] niet volstaan met alleen € 20,00 te betalen. Zonder tekortkoming zou [gedaagde partij] de kosten van [aanbieder 1] voor de klic-melding moeten betalen. De vordering van [eiser] wordt ex aequo et bono bepaald op € 95,00.
in reconventie
4.17.
De grondslag voor de vordering in reconventie is dat [eiser] bij de uitvoering van zijn werkzaamheden niet de zorg van een goed opdrachtnemer in acht heeft genomen. [gedaagde partij] is consument en een leek op het gebied van verbouwing van een oude boerderij. Hij heeft [eiser] in het kader van een verbouwing ingeschakeld vanwege zijn deskundigheid als bouwbegeleider om de belangen van [gedaagde partij] te behartigen. Volgens [gedaagde partij] heeft [eiser] zijn eigen belangen laten prevaleren boven die van [gedaagde partij]
5% opslag
4.18.
[gedaagde partij] maakt bezwaar tegen het in rekening brengen van 5% opslag door [eiser] Deze opslag is niet tussen partijen overeengekomen. Als coördinatiekosten zijn ze niet verschuldigd, omdat een uurtarief is afgesproken voor bouwbegeleiding en coördinatie onder de overeengekomen werkzaamheden valt. Dat [gedaagde partij] deze opslag heeft betaald, was omdat hij zich voor een voldongen feit geplaatst zag en de verbouwing door moest gaan. In totaal is ten onrechte een bedrag van € 2.123,00 aan 5% opslag in rekening gebracht.
4.19.
[eiser] heeft 5% opslag in rekening gebracht en daarmee niet anders gehandeld dan een ontwikkelaar of aannemer in de bouwsector. Voor deze in de branche gebruikelijke handelswijze heeft [eiser] verwezen naar een aantal uitspraken. Uit de aard van de opdracht vloeit voort dat het hanteren van een opslagpercentage gerechtvaardigd is. [eiser] heeft de werkzaamheden voor de bouw gecoördineerd, materialen ingekocht en zich opgeworpen als financiële risicodrager van het project door de facturen van de ingeschakelde aannemers voor te schieten tegen een vergoeding van 5%, geheel volgens de tussen partijen geldende afspraak. Tot slot heeft [gedaagde partij] de hoogte van het gevorderde bedrag niet inzichtelijk gemaakt, zodat [eiser] dit bedrag betwist.
4.20.
Het argument ontleend aan de aannemer of ontwikkelaar gaat niet op, omdat [eiser] zijn werkzaamheden als een tussenpersoon/dienstverlener heeft verricht en daarvoor een uurloon met [gedaagde partij] heeft afgesproken. Met name coördinatie van werkzaamheden op de bouw is een van de kerntaken van een bouwbegeleider. Ter zitting heeft [eiser] verklaard dat hij vanaf het begin van de facturering (23 april 2015) de 5% opslag heeft gehanteerd zonder dat daarop commentaar is gekomen van [gedaagde partij] Analyse van de facturen maakt duidelijk dat dit standpunt onjuist is. Pas vanaf het moment dat in de loop van 2018 de daadwerkelijk bouw een aanvang neemt is de 5% opslag in rekening gebracht. Het had voor de hand gelegen dat deze opslag op de aanvullende offerte van 9 maart 2018 zou zijn vermeld, wat niet het geval is. Ook staat vast dat de afspraak van [eiser] met [aanbieder 1] omstreeks augustus/september 2018 over 5% opslag niet met [gedaagde partij] is gecommuniceerd. In de door [eiser] overgelegde correspondentie [15] in de periode van november 2017 tot februari 2018 wordt gesproken over “
20 weken van 2 dagdelen van 4 uur (…)ofeen percentage van de inkoop is ook mogelijk[onderstreping rechtbank]”. Tegen deze achtergrond komt de verklaring van [eiser] op zitting niet overtuigend over. Dat betekent dat tussen partijen niet is afgesproken dat voor het vooruitbetalen van de facturen van de aannemers en installateurs een 5% opslag wordt berekend. Wat de hoogte van het bedrag betreft heeft [gedaagde partij] ter zitting aangevoerd dat [eiser] bekend verondersteld mag worden met de eigen facturatie. De vordering bestaat uit de ten onrechte 5% opslag die [eiser] in rekening heeft gebracht. Nu [eiser] ter zitting geen verweer meer heeft gevoerd tegen dit bedrag zal de vordering van € 2.123,00 worden toegewezen.
Prijsvormingsfase A en uitvoeringsfase B
4.21.
[gedaagde partij] stelt dat [eiser] in de prijsvormingsfase (A) en de uitvoeringsfase (B) conform de offerte van 9 maart 2018 nauwelijks tot geen bouwbegeleiding heeft uitgevoerd. Dit blijkt uit de verklaring van [aanbieder 1] , die heeft verklaard dat hij zelf de bouwbegeleiding heeft gedaan, omdat [eiser] nagenoeg niet op de bouwplaats aanwezig was en in de maanden februari tot en met augustus 2019 helemaal niet is verschenen.
Daarbij heeft [eiser] nimmer bij andere aannemers offertes aangevraagd en heeft zij alleen [aanbieder 1] , [aanbieder 2] en [aanbieder 3] aangedragen met als enige argument dat hij de eerste twee kende en daarmee goede ervaringen had. Dit klemt te meer omdat [eiser] van meet af aan bekend was met het budget van [gedaagde partij] en de prijsvorming bedoeld was om aan de hand van verschillende offertes de beste en goedkoopste keuze te kunnen maken. Wat betreft de ingeschakelde aannemers is de verbouwing gereed, zodat nakoming blijvend onmogelijk is. Daarom vordert [gedaagde partij] gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst van opdracht conform de offerte van 9 maart 2018 met terugbetaling van een bedrag van € 3.176,25 inclusief btw voor prijsvormingsfase A en een bedrag van € 3.240,00 exclusief btw voor 90% van uitvoeringsfase B.
4.22.
[eiser] voert aan dat de werkzaamheden in de prijsvormingsfase A zijn verricht. Drie offertes van aannemers zijn gepresenteerd aan [gedaagde partij] , waarmee [gedaagde partij] akkoord is gegaan. Dat aannemers van buiten de regio moesten worden uitgenodigd om een offerte uit te brengen, is niet overeengekomen. [gedaagde partij] heeft deze stelling ook niet onderbouwd. Het had op de weg van [gedaagde partij] gelegen om zijn beklag te doen op het moment dat [eiser] met het voorstel kwam om de voorgestelde aannemers in te schakelen. [eiser] heeft voldaan aan de overeengekomen afspraken van de prijsvormingsfase A.
In de uitvoeringsfase heeft [eiser] zich actief ingezet ten aanzien van de bouwbegeleiding, zoals uitvoering van coördinatiewerkzaamheden, het maken van werkafspraken en contact met de ingeschakelde aannemers. [eiser] heeft een verklaring van [bedrijf 3] [16] overgelegd, waaruit blijkt “
dat [eiser] de coördinatie, werkafspraken, details afstemmen tekenwerk e.d. tijdens de bouw heeft gedaan. (…) Regelmatig ook contact gehad op de bouw met de eigenaar [gedaagde 1] (…), maar verder geen mail of telefonisch contact gehad met [aanbieder 1] , hij was vooral bezig met zijn eigen werkzaamheden. (…)
Verder heeft [eiser] e-mailcorrespondentie uit maart 2019 overgelegd waaruit blijkt van bouwwerkzaamheden en zijn aanwezigheid op de bouw. Op 9 april 2019 heeft [eiser] een voorstel voor een pelletkachel gedaan. [eiser] heeft zich bezig gehouden met faciliteren, controleren en begeleiden van de bouw. De woning is opgeleverd en [gedaagde partij] woont thans in een luxe woonboerderij. Voor zover sprake is van een tekortkoming is deze van onvoldoende gewicht om een ontbinding te rechtvaardigen.
4.23.
Wat betreft de klacht dat [eiser] geen offertes heeft opgevraagd buiten de regio is [gedaagde partij] te laat met zijn klacht. De aard van de gestelde tekortkoming brengt mee dat op het moment dat [eiser] de toegestuurde offertes met hen heeft besproken [gedaagde partij] de wens kenbaar had moeten maken dat zij ook graag offertes van buiten de regio wilde hebben. [gedaagde partij] heeft niet aangevoerd dat hij dat op dat moment te berde heeft gebracht, terwijl [eiser] heeft betwist dat [gedaagde partij] daarom heeft gevraagd. Artikel 6:89 BW bepaalt dat [gedaagde partij] geen beroep toekomt op de gestelde tekortkoming omdat niet tijdig is geklaagd. Op deze grond kan de ontbinding niet worden gebaseerd.
4.24.
Met name in de vordering tot (gedeeltelijke) ontbinding van de prijsvormingsfase en de uitvoeringsfase komt het effect van het 5% incident tot uiting. [gedaagde partij] vordert in feite het totale bedrag aan bouwbegeleiding terug vanaf de start van de bouw. Ter zitting heeft [gedaagde partij] verklaard dat de samenwerking tussen partijen heel fijn is geweest en dat [gedaagde partij] een groot vertrouwen in [eiser] had. Des te harder is het gelag volgens [gedaagde partij] dat er een afspraak was waar [gedaagde partij] geen weet van had tot aan het gesprek in september 2019 met [aanbieder 1] over de 5% opslag die [aanbieder 1] aan [eiser] heeft betaald. Daarmee heeft [eiser] het vertrouwen ernstig beschaamd en heeft [gedaagde partij] alle facturen over de bouwbegeleiding in twijfel getrokken. Voor dit standpunt vond hij steun in de verklaring van [aanbieder 1] . Het standpunt van [gedaagde partij] dat hij met het overleggen van de verklaring van [aanbieder 1] heeft bewezen dat [eiser] niet of nauwelijks werkzaamheden als bouwbegeleider heeft verricht, is niet juist. [eiser] heeft een verklaring van [bedrijf 3] Loodgietersbedrijf overgelegd waarin wordt bevestigd dat [eiser] bouwbegeleidingswerkzaamheden heeft verricht tijdens de bouw en dat [bedrijf 3] geen contact heeft gehad met [aanbieder 1] (zie 2.22). Bovendien blijkt uit het dossier dat [eiser] wel degelijk bouwbegeleiding heeft uitgevoerd en regelmatig met [gedaagde partij] heeft overlegd. Bij deze stand van zaken is het aan [gedaagde partij] om aan te tonen welke uren niet zijn gemaakt. Probleem voor [gedaagde partij] is dat [eiser] niet aan het verzoek van [gedaagde partij] heeft voldaan om een specificatie van de gewerkte uren te verstrekken. Complicerend is dat bouwbegeleiding niet alleen zichtbaar op de bouwplaats plaatsvindt, maar ook op kantoor waar onder meer offertes worden opgevraagd, inkoop wordt geregeld en werkzaamheden op elkaar worden afgestemd. Daarom zal eerst [eiser] in conventie zijn vordering meerwerk bouwbegeleiding moeten onderbouwen. Dan kan pas worden toegekomen aan de beoordeling van de betwisting door [gedaagde partij] van het aantal opgegeven uren. Laat wel duidelijk zijn dat het standpunt dat geen bouwbegeleiding heeft plaatsgevonden niet gevolgd zal worden door de rechtbank. Zo nodig zal de rechtbank het aantal uren schattenderwijs vaststellen.
in conventie en in reconventie
4.25.
De beslissingen van de rechtbank leiden tot nadere bewijslevering voor wat betreft de uren bouwbegeleiding. Op de overige punten heeft de rechtbank reeds een beslissing gegeven. Zoals ook ter zitting is besproken geeft de rechtbank partijen in overweging om ter voorkoming van extra kosten en langere duur van de procedure met elkaar in overleg te treden om de zaak op het punt van het aantal uren bouwbegeleiding in der minne te regelen.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
18 mei 2022voor het nemen van een akte door [eiser] over hetgeen is vermeld onder 4.10 en 4.13, waarna de wederpartij op de rol van 2 weken daarna een antwoordakte kan nemen, ook over hetgeen is vermeld in 4.24,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. Strens-Meulemeester en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2022.
St/PB

Voetnoten

1.productie 2 van [eiser]
2.productie 3 van [eiser]
3.productie 6 van [eiser]
4.productie 7 van [eiser]
5.productie 8 van [eiser]
6.productie 9 van [eiser]
7.productie 10 van [eiser]
8.productie 13 van [eiser]
9.productie 14 van [eiser]
10.productie 5 van [gedaagde partij]
11.productie 4 van [gedaagde partij]
12.productie 19 van [gedaagde partij]
13.productie 20 van [eiser]
14.productie 27, bijlage 1, van [gedaagde partij]
15.productie 30 van [eiser]
16.productie 1 bij CvA in reconventie van [eiser]