ECLI:NL:RBGEL:2022:2102

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 april 2022
Publicatiedatum
22 april 2022
Zaaknummer
AWB- 21_5196
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid en ontvankelijkheid in bestuursrechtelijke procedures met betrekking tot ministeriële besluiten

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport beoordeeld. Eiser heeft op 10 november 2021 beroep ingesteld tegen drie kwesties die voortvloeien uit de reacties van de minister op meldingen van mogelijke calamiteiten en een handhavingsverzoek. De rechtbank heeft op 22 maart 2022 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat zij voor het eerste onderdeel van het beroep onbevoegd is, omdat de reacties van de minister op de meldingen geen besluiten zijn in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voor de tweede en derde kwestie is het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om bezwaar in te dienen tegen de reactie van de minister op het handhavingsverzoek, en het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 23 april 2021 is niet op tijd ingediend. De rechtbank concludeert dat er geen rechtsgevolgen zijn verbonden aan de reacties van de minister, waardoor de rechtspositie van eiser niet is veranderd.

De rechtbank verklaart zich onbevoegd voor het deel van het beroep dat ziet op de reacties van de minister op de meldingen en verklaart het beroep tegen de reactie op het handhavingsverzoek en de beslissing op bezwaar niet-ontvankelijk. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter W.P.C.G. Derksen, in aanwezigheid van griffier K. Berends, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/5196

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] te [plaats], eiser,

en

de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

(gemachtigde: mr. J.P.A. ter Schure).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser van
10 november 2021 gericht tegen de minister over de drie onder 2.1 genoemde kwesties. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 22 maart 2022 op zitting behandeld. Eiser en de gemachtigde van verweerder hebben hieraan deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank oordeelt in deze uitspraak dat zij voor een deel onbevoegd is om kennis te nemen van het beroep en dat het beroep voor het overige niet-ontvankelijk is. De rechtbank komt daarom niet aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep toe. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt en wat de gevolgen zijn.
2.1.
Eiser vermeldt in zijn beroepschrift dat hij een bestuursrechtelijke procedure start tegen de minister. Eiser richt zijn beroepschrift tegen drie kwesties. De eerste kwestie betreft de reacties van de minister op twee meldingen (van mogelijke calamiteiten). Specifiek gaat het over de reactie van de minister op de melding over de casus van de heer [persoon A], de vader van eiser, en de reactie van de minister op de melding over de casus van mevrouw [persoon B], de schoonmoeder van eiser.
De tweede kwestie gaat over de reactie van de minister van 18 juli 2019 op het handhavingsverzoek van eiser over de ambulancerijtijden. De derde en laatste kwestie is gericht tegen de beslissing op bezwaar van 23 april 2021. Met deze beslissing op bezwaar is het bezwaar van eiser gericht tegen het besluit van 22 december 2020, waarbij het verzoek om informatie over de ambulancerijtijden op grond van de Wet openbaarheid bestuur deels is toegewezen, ongegrond verklaard. De rechtbank zal hieronder elke kwestie afzonderlijk beoordelen en de beoordeling uitleggen.
Zijn de reacties op de twee meldingen besluiten?
3. Bij de bestuursrechter kan tegen een besluit, als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb, beroep worden ingesteld. [1] Van een besluit is sprake als het bestuursorgaan een schriftelijke beslissing heeft genomen en die schriftelijke beslissing een publiekrechtelijke rechtshandeling inhoudt. De rechtbank moet beoordelen of de reacties van de minister op de twee meldingen besluiten in de zin van artikel 1:3 van de Awb zijn. Als er geen sprake is van besluiten dan is de bestuursrechter niet bevoegd om van het geschil kennis te nemen.
3.1.
Met het begrip rechtshandeling wordt bedoeld: een handeling gericht op een rechtsgevolg. Een beslissing heeft rechtsgevolg als de beslissing erop is gericht een bevoegdheid, recht of verplichting voor een of meer anderen te doen ontstaan of teniet te doen, dan wel de juridische status van een persoon of een zaak vast te stellen.
3.2.
Voor de rechtbank was het niet helemaal duidelijk tegen welke reacties van de minister op de meldingen in de casussen van de heer [persoon A] en mevrouw
[persoon B] het beroep van eiser zich richt. Eiser geeft aan dat het de gehele casus betreft en heeft meerdere brieven (oftewel reacties) van de minister aan de rechtbank overgelegd. De minister heeft het over de brieven van 30 november 2016 en 22 juli 2019. Eiser heeft bevestigd dat hij het niet eens is met de brief van 30 november 2016 en omdat eiser hierover op de zitting niet iets anders heeft aangevoerd, gaat de rechtbank ervan uit dat deze twee brieven van de minister de reacties zijn waar eiser zich niet in kan vinden.
3.2.1.
In de brief van de minister van 30 november 2016 stelt de minister vast dat naar aanleiding van de melding van de zorgaanbieder van de heer [persoon A] over een mogelijke calamiteit onderzoek is gedaan. Uit het onderzoek is gebleken dat er geen sprake is van een calamiteit en dat de melding wordt afgesloten.
In de brief van de minister van 22 juli 2019 wordt naar aanleiding van de melding van de zorgaanbieder van mevrouw [persoon B] over een calamiteit gevraagd aan de zorgaanbieder om het onderzoek en de rapportage aan te vullen. Na ontvangst van de gevraagde aanvullingen laat de minister in de brief van 30 augustus 2019 weten dat de melding voldoende zorgvuldig is onderzocht en dat voldoende verbetermaatregelen zijn genomen. Het onderzoek naar deze melding wordt beëindigd.
3.3.
Deze brieven dan wel reacties van de minister bevatten slechts mededelingen van feitelijke aard. De terugkoppeling van de resultaten uit de onderzoeken is niet op een rechtsgevolg gericht. Daar komt bij dat de mededelingen over het afsluiten en beëindigen van de onderzoeken naar de meldingen ook niet op een rechtsgevolg gericht zijn. Het zijn slechts mededelingen over de beëindiging van feitelijke handelingen. Er ontstaat geen bevoegdheid, recht of verplichting voor eiser of een of meer anderen en dit wordt ook niet tenietgedaan. Bovendien wordt de juridische status van een persoon of een zaak niet vastgesteld. Met andere woorden: de rechtspositie van eiser verandert niet met deze brieven van de minister. [2] Gelet hierop zijn de brieven (reacties) van de minister genoemd onder 3.2.1 geen besluiten in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Dat betekent dat eiser hiertegen geen beroep kan instellen en dat de rechtbank zich onbevoegd moet verklaren.
3.4.
Voor de volledigheid merkt de rechtbank op dat zij ook de andere brieven die eiser van de minister heeft overgelegd, heeft bekeken maar ook daarin geen besluiten heeft aangetroffen. Die brieven zijn allen informatief van aard en niet gericht op enig rechtsgevolg. De rechtbank kan slechts oordelen over de brieven van de minister die voor het instellen van beroep aan eiser bekend zijn gemaakt. Dat betekent dat de rechtbank de brieven van de minister die dateren van na 10 november 2021 buiten beschouwing heeft gelaten.
Kan eiser beroep instellen tegen de reactie van de minister op zijn handhavingsverzoek?
4. Eiser heeft de minister verzocht om handhavend op te treden naar ambulancediensten die niet voldoen aan de ambulancerijtijden. De minister heeft op
18 juli 2019 op dit handhavingsverzoek gereageerd. Voordat hiertegen beroep ingesteld kan worden moet er eerst bezwaar worden gemaakt. [3] Op de zitting is gebleken dat eiser van de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen het besluit van 18 juli 2019 bewust heeft afgezien. Hij stelt dat hij destijds heeft besloten op basis van verkeerde informatie en dat hij nu terug wil komen van deze keuze. Hij heeft dat echter niet aannemelijk gemaakt. Los daarvan is dat geen omstandigheid die het niet instellen van een rechtsmiddel verschoonbaar maakt. Omdat eiser er bewust voor heeft gekozen om beroep in te stellen, verklaart de rechtbank het beroep gericht tegen de reactie van de minister op het handhavingsverzoek van eiser niet-ontvankelijk. De vraag of eiser belanghebbende is bij dit handhavingsverzoek hoeft daarom niet verder besproken te worden.
Is het beroep gericht tegen de beslissing op bezwaar van 23 april 2021 op tijd ingesteld?
5. De beslissing op bezwaar is gedateerd op 23 april 2021. Omdat eiser daarover niets zegt, gaat de rechtbank ervan uit dat de beslissing op bezwaar op die datum aan hem is verzonden. Dat betekent dat de termijn voor het instellen van beroep eindigde op
4 juni 2021. Eiser heeft het beroepschrift op 10 november 2021 aangetekend naar de rechtbank verzonden. Dit is ruim buiten de termijn van zes weken waarbinnen beroep kan worden ingesteld.
5.1.
Eiser voert aan dat hij onderzoek heeft moeten doen omdat de informatie die hem werd verstrekt niet volledig en niet correct was. Om dit onderzoek te kunnen doen had hij tijd nodig. Dit maakt het niet op tijd instellen van beroep niet verontschuldigbaar. De rechtbank begrijpt dat eiser zich goed geïnformeerd wil opstellen, maar dat betekent niet dat eiser niet in staat is geweest om binnen de zeswekentermijn beroep in te stellen. Eiser had ook alvast een brief naar de rechtbank kunnen sturen met de mededeling dat hij het niet eens is met de beslissing op bezwaar en nog nader onderzoek doet om zijn gronden aan te vullen.

Conclusie en gevolgen

6. De rechtbank verklaart zich onbevoegd voor het deel van het beroep dat is gericht tegen de reacties van de minister op de twee meldingen (van mogelijke calamiteiten) omdat er geen sprake is van besluiten in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Voor het deel van het beroep dat is gericht tegen de reactie van de minister van 18 juli 2019 op het handhavingsverzoek van eiser is het beroep niet-ontvankelijk, omdat geen gebruik is gemaakt van de bezwaarprocedure. Omdat het beroep gericht tegen de beslissing op bezwaar van 23 april 2021 niet op tijd is ingesteld én dit niet verontschuldigbaar is, is dit deel van het beroep ook niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank verder niet aan de inhoudelijke behandeling van het beroep toekomt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart zich onbevoegd voor het deel van het beroep dat ziet op de reacties van de minister op de twee meldingen (van mogelijke calamiteiten);
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 18 juli 2019 op het handhavingsverzoek van eiser en de beslissing op bezwaar van 23 april 2021
niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van
mr.K. Berends, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 8:1 van de Awb.
2.Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2170.
3.Dit volgt uit artikel 7:1, eerste lid, van de Awb.