ECLI:NL:RBGEL:2022:2098

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 april 2022
Publicatiedatum
22 april 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6526
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag woonurgentie voor statushouder met psychische klachten en onduidelijkheid over eigen verantwoordelijkheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 25 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag om woonurgentie door eiseres, een statushouder uit Afghanistan. Eiseres verkeerde in een woonnoodsituatie, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, het besluit niet zorgvuldig had voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. De woonnoodsituatie was ontstaan door de weigering van een eerste woningaanbod, maar de rechtbank kon niet vaststellen of deze situatie aan eiseres te verwijten was. De rechtbank merkte op dat verweerder onvoldoende onderzoek had gedaan naar de geschiktheid van de aangeboden woning en de gedragslijn bij het weigeren van een woningaanbod. Daarnaast was er onvoldoende aandacht besteed aan de psychische klachten van eiseres, die onder behandeling was van een psycholoog. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit op meerdere punten niet voldeed aan de eisen van zorgvuldigheid en motivering, en vernietigde het besluit. Verweerder werd opgedragen om een nieuw besluit te nemen na nader onderzoek en inschakeling van een deskundige. De rechtbank veroordeelde verweerder ook in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/6526

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2022

in de zaak tussen

[Eiseres A] , te [plaats B] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.Th.H.M.J. Aarts),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 29 juli 2020 (het primaire besluit) heeft de Urgentiecommissie woonruimteverdeling namens verweerder de aanvraag om woonurgentie van eiseres afgewezen.
Bij besluit van 30 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft dat verzoek in de uitspraak van 16 maart 2021 afgewezen. [1]
De behandeling van het beroep heeft op de zitting van 28 maart 2022 plaatsgevonden. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Tevens was een tolk aanwezig, M.O. Salin. Verweerder is vertegenwoordigd door F.S.D. de Gama en L.A. Appels.

Overwegingen

Toepasselijke regels
1. De toepasselijke regels uit de Huisvestingsverordening gemeente Nijmegen 2020 (Huisvestingsverordening) en het Reglement aanvragen noodurgentie woonruimteverdeling Arnhem-Nijmegen 2020 (Reglement) staan in de bijlage bij deze uitspraak. De rechtbank verwijst hiernaar.

Vooraf: bevoegd bestuursorgaan

2. Alvorens de rechtbank tot de inhoudelijke behandeling van het geschil overgaat, beoordeelt de rechtbank eerst ambtshalve een procedureel onderwerp, te weten wat het bevoegde bestuursorgaan is.
Zowel het primaire besluit als het bestreden besluit zijn ondertekend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem. Dit had “het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen” moeten zijn. Uit het Reglement en het Mandaatbesluit Huisvestingsverordening Nijmegen 2020 volgt dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen het bevoegde bestuursorgaan is.
Dat college heeft het college van de gemeente Arnhem gemandateerd bezwaren en beroepen tegen beslissingen van de Urgentiecommissie woonruimteverdeling te behandelen.
De rechtbank gaat er daarom, zoals ter zitting is besproken en bevestigd, van uit dat sprake is van een verschrijving. Aangenomen wordt dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem het primaire en het bestreden besluit namens het bevoegde bestuursorgaan, dus namens verweerder, heeft genomen.
Wat ging aan het bestreden besluit vooraf?
3. Eiseres heeft op 26 mei 2020 een aanvraag om woonurgentie ingediend omdat zij geen eigen woonruimte heeft. Eiseres is in 2016 vanuit Afghanistan naar Nederland gekomen. Haar stiefzoon verblijft nog in het buitenland. Vanaf 2017 heeft eiseres in de asielopvang van het Centraal Orgaan Asielzoekers (COA) aan [het adres D] in [plaats B] gewoond. Aan eiseres is in 2019 een woning aangeboden in [plaats C] . Eiseres heeft dit aanbod in juli 2019 geweigerd. Op 30 juli 2019 oordeelde de voorzieningenrechter dat eiseres het asielzoekerscentrum binnen drie dagen moest verlaten. Sindsdien verblijft zij afwisselend bij een achterneef en kennissen in [plaats B]
.
Waarom wijst verweerder de woonurgentie af?
4. Aan de afwijzing van de woonurgentie legt verweerder ten grondslag dat eiseres zelf verantwoordelijk is voor het ontstaan van de woonnoodsituatie, omdat zij het aanbod van een woning in [plaats C] heeft afgewezen. Verder neemt verweerder aan dat eiseres het woonprobleem zelf kan oplossen door te zoeken naar onzelfstandige woonruimte.
Wat zijn de vereisten voor een woonurgentie?
5. Voor het verkrijgen van een urgentieverklaring moet volgens artikel 10b, derde lid, van de Huisvestingsverordening worden voldaan aan drie voorwaarden:
a. er is een persoonlijke noodsituatie die niet door betrokkene zelf is veroorzaakt of kon worden voorkomen (eigen verantwoordelijkheid), en;
b. niet door betrokkene zelf kan worden opgelost (zelfredzaamheid);
c. zodanig ernstig is dat het onverantwoord is deze situatie langer dan vier maanden te
laten voortbestaan, geteld vanaf het moment van de aanvraag om een
urgentieverklaring.
Wat is de omvang van het geschil?
6. Niet in geschil is dat in het geval van eiseres ten tijde van haar aanvraag sprake was van een woonnoodsituatie. In geding is de vraag of de woonnoodsituatie door eiseres zelf is veroorzaakt of kon worden voorkomen, of deze door haar zelf kan worden opgelost door het zoeken van onzelfstandige woonruimte en of de situatie zodanig ernstig is dat het onverantwoord is deze langer dan vier maanden te laten voortbestaan.
Eigen verantwoordelijkheid
7. Eiseres voert over de eigen verantwoordelijkheid primair aan dat de ontstane woonnoodsituatie niet, althans verminderd, aan haar kan worden verweten. In dat verband betoogt zij allereerst dat de woning in [plaats C] voor haar ongeschikt was. Daarnaast vinden haar sociale leven en activiteiten sinds de ontruiming uit het asielzoekerscentrum, zoals een inburgeringscursus en psychologische hulp, in [plaats B] plaats.
Verder acht eiseres van belang dat zij bij de ontruiming vanuit het asielzoekerscentrum door de taalbarrière en miscommunicatie niet goed is geïnformeerd door het COA en geen verweer heeft kunnen voeren. Zo heeft het COA niet de juiste zittingsdatum doorgegeven, waardoor eiseres niet bij de zitting aanwezig was. Eiseres leefde in de veronderstelling dat zij een woningaanbod eenmaal mocht weigeren. Hierdoor is eiseres in de situatie beland dat zij geen dak meer boven haar hoofd heeft.
Hoe oordeelt de rechtbank over de eigen verantwoordelijkheid?
8. De rechtbank stelt vast dat de eerste voorwaarde over de eigen verantwoordelijkheid, zoals opgenomen in artikel 10b, derde lid, aanhef en onder a, van de Huisvestingsverordening, impliceert dat verwijtbaarheid een rol speelt bij de beoordeling of sprake is van een woonnoodsituatie. Met andere woorden: er kan aanspraak op woonurgentie zijn, als verwijtbaarheid ontbreekt en de woonnoodsituatie buiten de schuld of nalatigheid van de betrokkene is ontstaan. Verweerder moet hiernaar een deugdelijk onderzoek verrichten en ook deugdelijk motiveren waarom de ontstane woonnoodsituatie aan eiseres te verwijten is. Voor de vraag of sprake is van verwijtbaarheid zijn twee aspecten van belang, namelijk de geschikt- of ongeschiktheid van de aangeboden woning en de gedragslijn omtrent het weigeren van een woningaanbod.
Geschikte woning?
8.1.
Vaststaat dat de woonnoodsituatie is ontstaan door de weigering van de woning in [plaats C] . Naast het argument van eiseres dat haar leven zich in [plaats B] afspeelt, heeft eiseres een aantal argumenten naar voren gebracht over de ongeschiktheid van de aangeboden woning. Deze hield volgens haar verband met overlast in de omgeving van het appartementencomplex waarin de woning zich bevond en de omstandigheid dat er drugsdeals plaatsvonden. Eiseres heeft de woning eerst bezichtigd. Daarbij constateerde zij dat de trapportalen in het appartementencomplex smerig waren en dat er mensen rondhingen die er onfris uitzagen. Er werd waarneembaar alcohol genuttigd en marihuana gerookt. Daarom voelde zij zich daar als vrouw alleen niet veilig, mede gelet op haar culturele achtergrond en met het oog op de door haar gewenste toekomstige hereniging met haar stiefzoon. Omdat het appartementencomplex op de nominatie stond te worden gesloopt, zou zij daar voorts slechts tijdelijk kunnen wonen en zou de woonnoodsituatie voor eiseres blijven bestaan.
De rechtbank stelt vast dat verweerder de argumenten over de ongeschiktheid van de woning in [plaats C] op zichzelf niet heeft bestreden. Dat er schaarste op de woningmarkt bestaat, en dat eiseres daarom de woning had moeten accepteren en vandaaruit weer verder had kunnen zoeken, is weliswaar een begrijpelijk argument maar het doet aan het voorgaande op zichzelf niet af en laat onverlet dat het besluit zorgvuldig moet worden voorbereid, wat inhoudt dat hierop een inhoudelijke standpuntbepaling van verweerder had mogen worden verwacht. Eiseres heeft terecht naar voren gebracht dat niet is gebleken dat verweerder nader onderzoek heeft gedaan naar de vraag of de aangeboden woning, gehoord de argumenten van eiseres, wel geschikt voor haar was. Verweerder heeft in het bestreden besluit slechts aangegeven dat hem niet is gebleken van verschoonbare gronden om de aangeboden woning in [plaats C] te weigeren. Dat is, gegeven het voorgaande, te mager. Het bestreden besluit is daarom onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende deugdelijk gemotiveerd.
Mocht eiseres het aanbod weigeren?
8.2.
Daarnaast is voor de rechtbank onduidelijk gebleven of eiseres de woning mocht weigeren, althans of een eenmalige weigering zonder gevolgen blijft. Eiseres heeft betoogd dat zij van andere asielzoekers had vernomen dat zij een aanbod eenmaal mocht weigeren, mede omdat voor de woning meerdere andere asielzoekers klaarstonden en over het algemeen de betrokkene dan wordt gevraagd wat langer te wachten totdat er een andere geschikte woning vrijkomt. Op de zitting heeft eiseres daaraan toegevoegd dat zij van de vaste deurwaarder die de ontruimingen verzorgt voor het COA, heeft begrepen dat de situatie van eiseres uniek is en dat meestal pas tot ontruiming wordt overgegaan na twee weigeringen.
Desalniettemin heeft verweerder geen aanleiding gezien hiernaar nader onderzoek te doen, bijvoorbeeld door bij het COA te informeren welke gedragslijn hier wordt gevolgd en of het inderdaad zo is dat betrokkenen in de praktijk eenmalig een aanbod mogen weigeren. Verweerder heeft aangegeven van een bestendige gedragslijn niet op de hoogte te zijn. Onduidelijk is dus gebleven of eiseres erop heeft mogen vertrouwen dat zij eenmaal een woning mocht weigeren. Dit klemt te meer, omdat in het geval het de statushouder duidelijk is dat een woningaanbod niet mag worden geweigerd en deze tóch het aanbod weigert, er eerder sprake is van verwijtbaarheid. Gelet hierop kan niet worden vastgesteld of er sprake is van verwijtbaarheid aan de zijde van eiseres. Ook in zoverre ontbeert het bestreden besluit een zorgvuldige voorbereiding en deugdelijke motivering.
8.3.
Eiseres voert subsidiair aan dat, voor zover de rechtbank aanneemt dat sprake is van verwijtbare verantwoordelijkheid, de periode van maximaal drie jaar na het ontstaan van de woonnoodsituatie, als bedoeld in artikel 10b, vierde lid, van de Huisvestingsverordening moet worden verkort gelet op haar individuele omstandigheden.
Uit de overwegingen onder punt 8.1 en 8.2 volgt dat niet kan worden vastgesteld of verweerder toepassing heeft mogen geven aan de voornoemde bepaling in de Huisvestingsverordening.
8.4.
De rechtbank concludeert dat het besluit op het aspect eigen verantwoordelijkheid niet deugdelijk is voorbereid en gemotiveerd en daarom in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb.
Hoe oordeelt de rechtbank over de zelfredzaamheid?
9. De volgende vraag is of verweerder het standpunt heeft mogen innemen dat eiseres in staat moet worden geacht het woonprobleem zelf op te lossen door (tijdelijke) bewoning van onzelfstandige woonruimte. Dit aspect van zelfredzaamheid is, naast de financiële zelfredzaamheid en zelfredzaamheid wat betreft meettijd, onderdeel van de beoordeling van de voorwaarde, opgenomen in artikel 10b, derde lid, aanhef en onder b, van de Huisvestingsverordening.
9.1.
Eiseres heeft in dat verband naar voren gebracht dat zij angstklachten heeft, die zich uiten in psychische en fysieke klachten. Hiervoor is zij al geruime tijd in behandeling bij een psycholoog. Door deze klachten kan zij niet met anderen samenwonen. Bovendien is een andere advocaat bezig met het naar Nederland halen van haar stiefzoon. Dit gaat niet lukken als eiseres geen eigen woning heeft.
9.2.
Uit de overgelegde medische informatie van de psycholoog kan niet worden afgeleid dat eiseres niet in staat is om in een onzelfstandige woonruimte te wonen. Eiseres heeft in de afgelopen periode daadwerkelijk in een onzelfstandige woonruimte verbleven. Niettemin heeft verweerder geen onderzoek verricht naar de omstandigheid dat eiseres zich onder behandeling van een psycholoog heeft gesteld, te weten vanaf januari 2022 één maal per week. De rechtbank acht de individuele situatie van eiseres van dien aard dat het voor verweerder in de rede had gelegen een deskundige in te schakelen, mede ter beoordeling van de vraag of de woonnoodsituatie zodanig ernstig is dat het onverantwoord is deze situatie langer dan vier maanden te laten voortbestaan. De vraag of dit laatste het geval is, is niet apart door verweerder beantwoord, maar het antwoord erop volgt volgens verweerder impliciet uit de constatering dat sprake is van een woonnoodsituatie. Hiervoor ziet de rechtbank geen grondslag in artikel 10b, derde lid, van de Huisvestingsverordening, aangezien hierin drie aparte voorwaarden zijn opgenomen. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit ook op dit punt onvoldoende zorgvuldig is voorbereid.
Wat moet verweerder doen?
10. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de slotsom dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit moet worden vernietigd. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder eerst nader onderzoek moet doen naar de eigen verantwoordelijkheid (verwijtbaarheid) van eiseres, te weten de geschiktheid van de aangeboden woning in [plaats C] en de gedragslijn na een woningaanbod. Verder zal verweerder een deskundige moeten inschakelen ter beoordeling van de vraag of het verantwoord is dat de woonnoodsituatie nog langer voortduurt. Vervolgens moet verweerder een nieuwe en deugdelijk gemotiveerde beslissing op bezwaar nemen. De rechtbank geeft hiervoor een termijn van acht weken.
Proceskostenveroordeling
11. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Eiseres heeft een advocaat ingeschakeld. Deze heeft twee proceshandelingen verricht, te weten het beroepschrift en het bijwonen van de zitting bij de rechtbank. Deze proceshandelingen leveren volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht ieder één punt op met een waarde van € 759, in totaal € 1.518. Tenslotte bedraagt het te vergoeden griffierecht € 178.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming
van deze uitspraak;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht groot € 178 aan haar
vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1.518.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.C.A. Bruggeman, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Bolzoni, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Verhinderd om de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Bijlage: wettelijk kader
Artikel 10b, derde lid, van de Huisvestingsverordening onder “Urgentieverklaringen” luidt als volgt:
Burgemeester en wethouders kunnen een noodurgentieverklaring verstrekken aan een woningzoekende die zich in een persoonlijke noodsituatie bevindt, indien deze noodsituatie:
a. niet door betrokkene zelf is veroorzaakt of kon worden voorkomen, en
b. niet door betrokkene zelf kan worden opgelost.
c. zodanig ernstig is dat het onverantwoord is deze situatie langer dan 4 maanden te laten voortbestaan, geteld vanaf het moment van de aanvraag om een urgentieverklaring.
Artikel 10b, vierde lid, van de Huisvestingsverordening luidt als volgt:
Voor zover er sprake is van verwijtbare verantwoordelijkheid voor het ontstaan of voortbestaan van de persoonlijke noodsituatie als bedoeld in het derde lid geldt dit tot een maximum van drie jaar na het ontstaan van de woonnoodsituatie.
Artikel 20 van het Reglement aanvragen noodurgentie woonruimteverdeling Arnhem- [plaats B] 2020 “Beoordelingsaspecten voor persoonlijke noodsituatie” luidt als volgt:
Op grond van artikel 10b, derde lid van de huisvestingsverordening kan het college een noodurgentieverklaring verstrekken aan een woningzoekende die zich in een persoonlijke noodsituatie bevindt.
Er is sprake van een persoonlijke noodsituatie als:
• het probleem een directe relatie heeft met de woning of de woonomgeving. Een (andere)woning in de woningmarktregio moet een oplossing zijn voor de huidige noodsituatie,
• de huidige woning niet geschikt is (te maken) om het probleem, waarin het huishouden verkeert, te verhelpen, en
• de noodsituatie zodanig ernstig is dat het onverantwoord is deze langer dan vier maanden te laten voortbestaan, geteld vanaf het moment van behandeling van de aanvraag om een noodurgentieverklaring.
Daarnaast gelden de volgende beoordelingsaspecten.
a. Eigen verantwoordelijkheid
• De woonnoodsituatie moet buiten de schuld (of nalatigheid) van betrokkene zijn ontstaan. Betrokkene is niet verwijtbaar verantwoordelijk te stellen voor het ontstaan of voortbestaan van de problemen. Voor zover er sprake is van verwijtbare verantwoordelijkheid voor ontstaan of voortbestaan van het probleem geldt dit 3 jaar na het ontstaan van de woonnoodsituatie.
• De woonnoodsituatie was voor betrokkene niet te voorzien, ofwel betrokkene was niet in staat tijdig maatregelen te nemen om de (huidige of aanstaande) woonnoodsituatie te voorkomen.
• Verder was betrokkene niet in staat daarop te anticiperen door middel van tijdig reageren c.q. inschrijven als woningzoekende
• Van betrokkene wordt verwacht eerst zelf aantoonbaar naar een oplossing van het probleem gezocht te hebben, voordat een urgentie wordt aangevraagd.
b. Zelfredzaamheid
• Zelfredzaamheid kent drie vormen: financiële zelfredzaamheid, zelfredzaamheid op grond van meettijd en zelfredzaamheid door het bewonen van onzelfstandige woonruimte.
• Het belastbaar jaarinkomen en het vermogen van de aanvrager is onvoldoende om zelf een huur- of koopwoning te betrekken op de particuliere markt. De hoogte van het inkomen, het vermogen en andere factoren die jaarlijks geactualiseerd moeten worden, worden jaarlijks vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem.
• De positie op de woningmarkt (meettijd van de aanvrager) is zodanig, dat de aanvrager niet zelf binnen een redelijke termijn een woning binnen de regio kan vinden. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem stelt jaarlijks vast welke grenzen gehanteerd worden om deze zelfredzaamheid te bepalen en baseert zich hierbij op ervaringsgegevens uit de woningtoewijzing van het afgelopen jaar.
• De mogelijkheid om het woonprobleem op te lossen door (tijdelijke) bewoning van onzelfstandige woonruimte.
• Een inschatting van deze vorm van zelfredzaamheid hangt af van de individuele omstandigheden van de aanvrager. Aan dit criterium wordt voldaan indien is vastgesteld dat er geen contra-indicatie is voor kamerbewoning. Het toenemen van leeftijd kan een contra-indicatiezijn.

Voetnoten

1.Zaaknummer 21/922, niet gepubliceerd.