ECLI:NL:RBGEL:2022:2090

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
22 april 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 699
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkverklaring van administratief beroep tegen intrekking jachtakte

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Gelderland het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het administratief beroep dat gericht was tegen de intrekking van zijn jachtakte. De korpschef had op 15 mei 2020 de jachtakte van eiser ingetrokken, en de minister verklaarde het administratief beroep tegen deze intrekking op 21 december 2020 niet-ontvankelijk, omdat de geldigheidsduur van de jachtakte al was verlopen op het moment van intrekking. Eiser had echter een verlengingsafspraak gemaakt en was niet in de gelegenheid gesteld om een verlengingsaanvraag in te dienen, wat de rechtbank als een schending van zijn rechtsbescherming beschouwt.

De rechtbank oordeelt dat de minister ten onrechte het administratief beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. De intrekking van de jachtakte had wel degelijk rechtsgevolgen, aangezien de korpschef een oordeel heeft gegeven over de geschiktheid van eiser voor een jachtakte. De rechtbank vernietigt het besluit van de minister en draagt hem op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de minister ook de proceskosten van eiser moet vergoeden. De rechtbank benadrukt dat de rechtsbescherming van eiser in het geding is en dat hij de mogelijkheid moet hebben om het oordeel van de minister aan te vechten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/699

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 maart 2022

in de zaak tussen

[Eiser A] uit [plaats B] , eiser

(gemachtigde: mr. drs. P.M. Timmer-Arends),
en

de minister van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. F.H. Kamminga).
Als partij van rechtswege neemt aan het geding deel
de korpschef van de Nationale Politie
(gemachtigde: E.G. Siebelder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het administratief beroep gericht tegen de intrekking van de jachtakte van eiser. Met het besluit van 15 mei 2020 heeft de korpschef deze jachtakte ingetrokken. De minister heeft met het bestreden besluit van 21 december 2020 het administratief beroep tegen deze intrekking niet-ontvankelijk verklaard omdat op het moment van de intrekking van de jachtakte de geldigheidsduur van deze akte, die geldig was tot en met 31 maart 2020, was verlopen.
1.1.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Daarop heeft eiser gereageerd.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 7 oktober 2021 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiser en zijn gemachtigde en via een beeldverbinding de gemachtigde van de minister. Het onderzoek op de zitting is geschorst, waarna de korpschef als partij van rechtswege bij het beroep is betrokken. Eiser heeft nadere stukken ingediend en de korpschef heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend. De rechtbank heeft de behandeling van het beroep op de zitting van 30 november 2021 voortgezet. Aan deze zitting hebben deelgenomen eiser en zijn gemachtigde, de gemachtigde van de minister en de gemachtigde van de korpschef. Het onderzoek op de zitting is geschorst, waarna eiser een reactie op de uiteenzetting van de korpschef heeft ingezonden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de minister terecht het administratief beroep tegen de intrekking van de jachtakte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De vraag die daarbij aan de orde is, is of de intrekking van de jachtakte, waarvan de geldigheid al was verlopen, op enig rechtsgevolg was gericht. Als deze intrekking niet op enig rechtsgevolg was gericht, dan is geen sprake van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De minister heeft de intrekking niet inhoudelijk beoordeeld, zodat in deze uitspraak de intrekking zelf niet kan worden beoordeeld.
3. De rechtbank is in deze uitspraak van oordeel dat de minister ten onrechte het administratief beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard en vernietigt daarom het bestreden besluit. De minister moet een nieuw besluit nemen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Had de beschikking tot intrekking van de jachtakte enig rechtsgevolg?
4. Het administratief beroep van eiser is niet-ontvankelijk verklaard omdat volgens de minister de intrekking geen rechtsgevolg heeft doordat de geldigheidsduur van de jachtakte al was verlopen.
4.1.
Het administratief beroep is opengesteld tegen de beschikking tot intrekking van de jachtakte. Een beschikking is op grond van artikel 1:3, tweede lid, van de Awb een besluit dat niet van algemene strekking is. Een besluit is op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Daarmee wordt bedoeld dat het moet gaan om een handeling gericht op enig rechtsgevolg.
4.2.
Uit de uiteenzetting van de korpschef leidt de rechtbank het volgende af. De eenheid Oost-Nederland van de politie stuurt aan de jachtaktehouders een brief, waarin zij eraan herinnerd worden dat de jachtakte verlengd moet worden. In die brief worden zij uitgenodigd om een verlengingsafspraak te maken. Deze brief is ook gezonden aan eiser.
Eiser heeft een verlengingsafspraak gemaakt. Voorafgaand aan die afspraak is eiser bij de Justitiële Informatiedienst gescreend. Eiser had de wil om de jachtakte te verlengen. Tijdens de verlengingsafspraak is eiser er op gewezen dat de korpschef het voornemen heeft om de jachtakte in te trekken en is eiser niet in de gelegenheid gesteld de aanvraag voor de verlenging van zijn jachtakte in te dienen. Op dat moment was de geldigheidsduur van de jachtakte nog niet verlopen. Eiser heeft een zienswijze ingediend tegen de voorgenomen intrekking van de jachtakte. Na het verlopen van de geldigheidsduur heeft de korpschef de jachtakte ingetrokken.
4.3.
Met de intrekking heeft de korpschef een oordeel gegeven over de vraag of eiser al dan niet in aanmerking blijft komen voor een jachtakte. Het bestuurlijke oordeel dat eiser daar niet meer in aanmerking voor komt is neergelegd in de intrekking van de jachtakte. Door eiser tijdens de verlengingsafspraak in verband met het voornemen niet in de gelegenheid te stellen een aanvraag om verlenging in te dienen, heeft het voornemen als consequentie dat er geen verlengingsaanvraag van eiser kan worden beoordeeld en dat dit bestuurlijke oordeel daardoor niet meer kan worden neergelegd in een afwijzing van de verlengingsaanvraag. Dat voornemen heeft geleid tot de intrekking van de jachtakte. De reikwijdte van de intrekking gaat daarmee in dit geval verder dan de intrekking zelf. Het rechtsgevolg is dat eiser niet in aanmerking komt voor een jachtakte. Een ander oordeel zou ertoe leiden dat eiser niet de mogelijkheid heeft om het oordeel dat hij niet meer in aanmerking komt voor een jachtakte aan te vechten. Dat is vanuit het oogpunt van rechtsbescherming onwenselijk. De beroepsgrond slaagt.
4.4.
De minister stelt zich daarom ten onrechte op het standpunt dat geen sprake is van een rechtsgevolg. De niet-ontvankelijkverklaring die alleen op die grond is gebaseerd, kan daarom niet in stand blijven.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Dit betekent dat de minister ten onrechte het administratief beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Omdat de minister geen inhoudelijk oordeel heeft gegeven, ziet de rechtbank geen reden om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf een beslissing over het administratief beroep te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan de minister op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat deze zaak tot nu toe alleen ging over de ontvankelijkheid van het administratief beroep.
5.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat de minister een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft de minister hiervoor zes weken.
5.2.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. De minister moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2,5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en 1,5 punten voor het verschijnen op de zittingen met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.897,50. Of eiser in aanmerking komt voor vergoeding van de kosten van het indienen van het administratief beroepschrift en het verschijnen op de zitting bij de minister, moet de minister in zijn nieuwe besluit beoordelen. De minister moet ook aan eiser het betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 21 december 2020;
- draagt de minister op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het administratief beroep met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.897,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van mr. K. Berends, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.