ECLI:NL:RBGEL:2022:1995

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 april 2022
Publicatiedatum
20 april 2022
Zaaknummer
99-000278-36
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitstel voorwaardelijke invrijheidstelling van veroordeelde wegens ernstige vermoedens van antisociale persoonlijkheidsstoornis

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 15 april 2022 uitspraak gedaan over de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor ernstige misdrijven zoals verkrachting, moord en doodslag. De veroordeelde heeft deze feiten ontkend en weigerde mee te werken aan gedragskundig onderzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat er ernstige vermoedens zijn van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische en borderline kenmerken, ondanks de ontkenning van de veroordeelde dat er psychiatrische problematiek is. De rechtbank oordeelt dat het niet verantwoord is om voorwaardelijke invrijheidstelling te verlenen zonder effectieve voorwaarden die gericht zijn op het voorkomen van recidive, waaronder mogelijk klinische behandeling. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling met drie jaren toegewezen, gezien de weigering van de veroordeelde om mee te werken aan het onderzoek en de noodzaak om het recidiverisico adequaat in te schatten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechtbank ook heeft gewezen op de noodzaak van een gedegen risicotaxatie en de rol van de reclassering in het proces.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummers: 21/004091-09 en 22/004653-12
VI-zaaknummer: 99/000278-36
Datum uitspraak: 15 april 2022
Beslissingvan de meervoudige kamer ingevolge artikel 6:2:12 van het Wetboek van Strafvordering inzake voorwaardelijke invrijheidstelling
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[veroordeelde/betrokkene] ,hierna te noemen: veroordeelde of betrokkene,
geboren op [geboortedag] 1975 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting (PI) te [verblijfplaats] .
Raadsman: mr. R.D.A. van Boom, advocaat in Utrecht.

1.De procedure

Bij onherroepelijk geworden arrest van het gerechtshof te Arnhem van 10 november 2011 is betrokkene wegens moord en verkrachting veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien jaren. De Hoge Raad heeft bij arrest van 17 september 2013 die straf, in verband met de werking van artikel 63 Sr, gesteld op zestien jaren en vervolgens verminderd met zes maanden wegens schending van de redelijke termijn. De gevangenisstraf is daarmee effectief bepaald op vijftien jaar en zes maanden.
Bij onherroepelijk geworden arrest van het gerechtshof te Den Haag van 15 juli 2014 is betrokkene wegens doodslag, diefstal en het bezitten van kinderporno veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar en zes maanden.
De begindatum van de detentie was 20 mei 2008, de reguliere VI-datum was 26 juli 2021 en de berekende einddatum van de detentie zou zijn 23 maart 2028.
De schriftelijke vordering van de officier van justitie van 24 juni 2021 strekt tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidsstelling met 1.095 dagen (drie jaren).
Op 16 juli 2021 heeft de rechtbank tijdens een pro forma behandeling het onderzoek geschorst tot de inhoudelijke behandeling op 6 augustus 2021. Bij tussenbeslissing van 20 augustus 2021 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en de behandeling voor onbepaalde tijd aangehouden, zodat het NIFP onderzoek kon uitvoeren in de penitentiaire inrichting waarin de veroordeelde is gedetineerd. Dit om een uiterste poging te doen om meer en beter onderbouwd inzicht te krijgen in eventuele psychische problematiek van de veroordeelde en de invloed daarvan op het door diverse instanties veronderstelde recidiverisico.

2.Het onderzoek ter zitting

Het onderzoek is voortgezet ter openbare zitting van 1 april 2022. Daarbij zijn gehoord:
 veroordeelde;
 zijn raadsman mr. R.D.A. van Boom;
 [naam 1] , plaatsvervangend hoofd detentie en re-integratie PI [verblijfplaats] , via een videoverbinding;
 [naam 2] en [naam 3] van Reclassering Nederland; en
 de officier van justitie, mr. [naam 4] .
De rechtbank heeft hierbij kennisgenomen, naast de in de tussenbeslissing aangehaalde stukken, van de volgende stukken:
 het rapport van dr. T.W.D.P. van Os, psychiater, van 29 januari 2022;
 het rapport van drs. T. ’t Hoen, psycholoog, van 5 februari 2022;
 een brief van betrokkene van 18 januari 2022;
 twee door de raadsman overgelegde processen-verbaal van getuigenverhoor in de strafzaak;
 een nader VI-rapport van de PI [verblijfplaats] van 15 maart 2022.

3.De standpunten

De officier van justitie heeft betoogd dat de vordering dient te worden toegewezen. Daaraan is het volgende, zakelijk weergegeven, ten grondslag gelegd. De reclassering heeft op basis van de informatie die er lag, zonder nadere diagnostiek, geen risico-inschatting kunnen maken en geen re-integratieplan voor betrokkene kunnen opstellen. De reclassering is niet verplicht toezicht uit te oefenen, als zij dat toezicht niet verantwoord kan uitvoeren en zij een niet in te schatten risico aanwezig acht. Het is de taak van de reclassering om de beperkingen te benoemen. Aan een voorwaardelijke invrijheidstelling kan alleen worden toegekomen, als de veroordeelde bereid is om mee te werken aan een solide re-integratieplan. Veroordeelde heeft zijn verdere medewerking opgezegd, dus daarmee houdt het op. Uit het rapport van de NIFP psychiater blijkt dat veroordeelde al bij de tweede afspraak geenszins van plan was om mee te werken. Hij heeft toen zijn toezeggingen en medewerking ingetrokken en geeft aan liever zijn straf uit te zitten. De vordering sterkt tot uitstel met 1.095 dagen in de hoop dat veroordeelde na die tijd toch bereid is om alsnog mee te werken.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, omdat er onvoldoende basis is om de voorwaardelijke invrijheidstelling aan veroordeelde te onthouden. Subsidiair heeft de verdediging een voorwaardelijk verzoek gedaan om de NIFP rapporteurs als deskundigen te horen. Daarnaast dient de Static 99-R nog een keer door een onafhankelijke deskundige te worden nagelopen omdat er een rekenfout is gemaakt. Meest subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld de voorwaardelijke invrijheidsstelling af te stellen gelet op de houding van veroordeelde. Hij gaat niet meewerken.
Veroordeelde heeft aangegeven dat hij binnen de kaders die er zijn, zijn uiterste best doet om mee te werken. Er zijn weliswaar vermoedens van een mogelijk recidiverisico, maar geen vaststellingen. In het hier en nu zijn geen structurele psychiatrische problemen vastgesteld en de rechtbank moet naar het actuele recidiverisico kijken, niet naar het verleden Een voorwaardelijke invrijheidstelling kan achterwege blijven of uitgesteld worden als door het stellen van voorwaarden het recidiverisico onvoldoende kan worden ingeperkt, maar in dit geval worden er geen voorwaarden gesteld. De reclassering heeft geen plan B gemaakt, zij hebben lange tijd geleden de beslissing genomen om daar geen tijd in te steken. In de tussenbeslissing van de rechtbank zijn specifieke punten opgenomen waarover de onafhankelijk deskundigen zouden moeten rapporteren. Alleen in de Puttense zaak was sprake van een zedencomponent en niet in de Rijswijkse zaak, maar vanwege de Puttense zaak komt het recidiverisico op een seksueel delict op hoog uit. Het gaat om een statisch historisch gegeven. De psychiater heeft zich niet gehouden aan de leidraad van de rechtbank zoals opgenomen in de tussenbeslissing. De rechter-commissaris heeft in zijn opdracht nog benoemd dat de onafhankelijk deskundigen niet met elkaar zouden overleggen, maar dat dan eerst aan de rechter-commissaris moesten voorleggen. Uit de rapportages blijkt dat de onafhankelijk deskundigen toch met elkaar, het NIFP en de reclassering hebben overlegd. Hiermee hebben zij het risico van beïnvloeding al over zichzelf afgeroepen. In 2009 heeft een uitgebreid milieuonderzoek plaatsgevonden, maar waarom hebben de deskundigen niet naar dit onderzoek gekeken? Er is destijds uitgebreid gerapporteerd over de gezinssituatie in de periode van 1994. Inmiddels is de moeder van veroordeelde niet meer in leven, dus die kan niet eens meer worden betrokken in enig onderzoek. De verdediging heeft de rechtbank met klem verzocht om kennis te nemen van de verklaringen van [naam 5] uit de strafzaak. [naam 5] stond in de jaren voorafgaand aan de strafzaak het meest naast aan veroordeelde. Haar verklaringen over veroordeelde zijn volstrekt helder. In de tussentijd is veroordeelde niet weggebleven van hulpverlening. Hij heeft bij De Waag EMDR gevolgd voor trauma’s uit zijn jonge jaren en is bereid om zijn contacten met De Waag voort te zetten. Daarnaast is hij bereid zich te houden aan een contactverbod en mee te werken aan elektronische controle.
Op enkele onderdelen van het verweer wordt hierna nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Op de vordering tot uitstel van de vi is de wettelijke regeling van toepassing zoals die gold vóór 1 juli 2021. Ingevolge die regeling wordt een veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid gesteld wanneer hij tweederde deel van een gevangenisstraf van meer dan twee jaren heeft ondergaan (art. 6.2.10 oud Sv). Aan de voorwaardelijke invrijheidstelling kunnen door het openbaar ministerie voorwaarden met betrekking tot het gedrag van veroordeelde worden gesteld (art. 6.2.11 oud Sv). Voorwaardelijke invrijheidstelling kan op vordering van het openbaar ministerie door de rechter worden uitgesteld of achterwege blijven indien: … (d) door het stellen van voorwaarden het recidiverisico voor misdrijven onvoldoende kan worden ingeperkt dan wel indien de veroordeelde zich niet bereid verklaart de voorwaarden na te leven (art. 6.2.12 jo 6.6.8 oud Sv).
4.2
Betrokkene is onherroepelijk veroordeeld wegens verkrachting en moord in 1994, waarvoor hij in 2008 is aangehouden. Daarnaast is hij onherroepelijk veroordeeld onder meer wegens doodslag in 2005. Deze zaken hebben destijds veel maatschappelijke onrust en commotie veroorzaakt, mede omdat in eerste instantie voor de zaak uit 1994 twee andere mannen zijn veroordeeld voor de moord. Veroordeelde heeft altijd zijn betrokkenheid bij deze feiten ontkend.
4.3
In haar tussenbeslissing heeft de rechtbank het volgende overwogen:
“De rechtbank stelt vast dat er de afgelopen jaren door meerdere instanties rapporten over veroordeelde zijn opgemaakt, maar die hebben geen van alle geresulteerd in een eenduidig beeld over de persoonlijkheid van betrokkene. Enerzijds zijn er duidelijk vermoedens dat de veroordeelde lijdt, dan wel heeft geleden, aan een persoonlijkheidsstoornis, waarvan de daarbij gegeven karakterisering lijkt in te passen bij de indexdelicten waarvoor hij is veroordeeld, te weten twee zeer ernstige levensdelicten die koel en berekenend zijn gepleegd. Dit blijkt uit het NIFP-rapport en wordt bevestigd door het rapport van De Waag. Deze onderzoeken waren noodgedwongen beperkt van opzet omdat betrokkene deels niet heeft meegewerkt en de rapporteurs ook geen delictanalyse hebben kunnen doen en niet in staat zijn gesteld de risicovormende en beschermende factoren in betrokkene’s leven in kaart te brengen. Het PBC-onderzoek is bovendien gedateerd en het onderzoek van de Waag had een beperkte onderzoeksopdracht.
Anderzijds stelt betrokkene zich op het standpunt dat er geen structurele psychiatrische problemen zijn. Hij is het eens met de conclusie van De Waag dat hij door gebeurtenissen in zijn jeugd een in de kern beschadigde man is geworden, met periodes van innerlijke leegte en een survivor mentaliteit. Die eigenschappen kunnen in het verleden best wel voor instabiliteit en delictgevaar hebben gezorgd (maar hebben in ieder geval geen rol gespeeld bij de index-delicten daar hij deze ontkent), maar daar is hij nu overheen. Hij heeft tijdens de detentie veel meer een berustende houding ontwikkeld en zelfcontrole gekregen.
De rechtbank, die moet uitgaan van de onherroepelijke veroordelingen en dus ook van zijn daderschap bij beide zeer ernstige levensdelicten, wil deze ‘geruststellende’ opvattingen van betrokkene echter laten toetsen door neutrale rapporteurs.”
4.4
Daarom heeft de rechtbank een nieuw dubbel-onderzoek gelast door een psychiater en psycholoog om een meer en beter onderbouwd inzicht te krijgen in eventuele psychische problematiek van de veroordeelde en de invloed daarvan op het door diverse instanties veronderstelde recidiverisico.
4.5
Ter uitvoering van deze beslissing zijn T.W.D.P. van Os, psychiater en T. ’t Hoen, psycholoog, benoemd tot deskundige, Zij hebben ieder voor zich hun bevindingen neergelegd in een rapport van respectievelijk 29 januari 2022 en 5 februari 2022. Gebleken is dat beide deskundigen hun opdracht niet naar behoren hebben kunnen uitvoeren omdat betrokkene halverwege het onderzoek zijn medewerking heeft gestaakt. Betrokkene heeft dit toegelicht in een brief van 18 januari 2022 en ook ter zitting. Deze beslissing in grote lijnen ingegeven door betrokkene’s teleurstelling over de houding en werkwijze van psychiater Van Os, met wie hij in eerste instantie wel een uitgebreid gesprek heeft gevoerd. De psychiater verzocht betrokkene zijn levensverhaal op papier te zetten, wilde een nieuw milieuonderzoek laten verrichten alsmede een neuropsychologisch onderzoek en deed uiteindelijk, toen hem bleek dat betrokkene dit alles niet wilde, de suggestie dat hij dan maar in het Pieter Baan Centrum moest worden onderzocht. Betrokkene weigert echter resoluut weer diepgravend in te gaan op zijn verleden en heeft vervolgens in het tweede gesprek zijn verdere medewerking stopgezet. Van een gesprek met de psycholoog is het daarna niet meer gekomen.
4.6
Het rapport van dr. Van Os vermeldt hieromtrent:
“Onderzochte heeft beperkt meegewerkt aan het onderzoek. Het onderzoek moest op zijn voorwaarden en toen dat niet verliep zoals hij wilde is hij uit het onderzoek weggelopen. Het onderzoek is dan ook beperkt. Afgezien van het ontbreken van een delict-scenario is er onduidelijkheid betreffende de agressieregulatie en de coping. Een seksuele anamnese ontbreekt.
Onderzochte voldeed tot aan zijn detentie aan de classificatie van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Onderzochte heeft geen behandeling gehad die gericht is op zijn persoonlijkheid. Onduidelijk is in hoeverre er momenteel nog sprake is van een persoonlijkheidsstoornis. Onderzochte is al jaren gedetineerd en er zijn geen opvallende gedragingen die wijzen op antisocialiteit. Onderzochte verblijft wat in de luwte. Een persoonlijkheidsstoornis komt echter het meest tot uiting wanneer een persoon op zichzelf moet leunen en zijn leven zelfstandig vorm moet geven.
Het is duidelijk dat onderzochte van zijn hersentumor in ieder geval lichamelijke restsymptomen heeft. Het is echter onduidelijk welk effect de hersentumor heeft op zijn neuropsychologisch functioneren. Onderzoeker had dat graag willen laten uitzoeken.” (p.24-25)
en voorts:
“Bij het ontbreken van een delictscenario (als gevolg van de ontkennende houding
van onderzochte) moet bij het risicomanagement extra geleund worden op het milieuonderzoek, waarbij de omstandigheden in de periode waarin de delicten werden gepleegd zo goed mogelijk in kaart worden gebracht. Ook zal er extra geleund moeten worden op het netwerk van onderzochte. Om dat goed in kaart te brengen is een milieuonderzoek nodig, dit keer in de context van een meewerkend persoon. Onderzochte heeft in de loop van het onderzoek zijn medewerking geweigerd toen dit werd besproken. Daardoor is de diagnostiek onduidelijk gebleven. … Daarmee ontbreken enkele cruciale onderdelen waarop een eventueel risicomanagement adequaat vormgegeven zou kunnen worden.” (p.26-27)
4.7
Daarmee staat de rechtbank voor een dilemma. Er zijn in het verleden bij diverse onderzoeken duidelijke vermoedens van een ernstige psychische stoornis naar voren gekomen. Uit de eigen verklaring van betrokkene komt naar voren dat hij in zijn jeugd diverse gebeurtenissen heeft meegemaakt die als traumatiserend kunnen worden aangemerkt en die een aanzienlijke scheefgroei in de persoonlijkheid kunnen veroorzaken en een voedingsbodem kunnen vormen voor latere persoonlijkheidsstoornissen. Betrokkene herkent zichzelf in het door De Waag geschetste beeld van een “in de kern beschadigde man met bij tijden een instabiel zelfgevoel die zich door het leven heen een survivorsmentaliteit heeft aangemeten” met een intrapsychische dynamiek die in het verleden voor instabiliteit (en delictgevaar) heeft gezorgd.
De buitengewoon ernstige feiten waarvoor betrokkene onherroepelijk is veroordeeld (een gecombineerde moord en verkrachting enerzijds en een doodslag alsmede bezit van kinderporno anderzijds) en het uitvoerige strafblad voorafgaande aan deze delicten, zouden naadloos kunnen worden ingepast in het ernstige vermoeden van antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische en borderline kenmerken, die reeds in 2009 in het onderzoek door het Pieter Baan Centrum werden geuit. Die bevindingen zijn overigens mede gegrond op een uitvoerig milieu-onderzoek dat destijds in het PBC is verricht.
4.8
Terecht heeft de raadsman opgemerkt dat het bij de VI-verlening primair gaat om de toekomstgerichte recidivevraag en niet zozeer om gebeurtenissen en stoornissen in het verleden, waarop bijvoorbeeld bij tbs-oplegging wordt gefocust. Anders dan de raadsman voorstelt, kan het één echter niet worden los gezien van het ander. Persisterend (antisociaal) gedrag in het verleden wordt in de gedragskunde wel degelijk gezien als belangrijk referentiekader voor de inschatting van toekomstig gedrag, zoals ook bij tbs zeer regelmatig aan de orde is. Temeer indien sindsdien geen enkele vorm van behandeling of begeleiding heeft plaatsgevonden. Betrokkene heeft gedurende de vele jaren van detentie in de luwte verbleven (momenteel verblijft hij op een Extra Zorgvoorziening in de PI) en zich daar goed aangepast, zonder veel conflicten met personeel of confrontaties met medegedetineerden. Daaruit kan echter niet zonder meer worden afgeleid dat een persoonlijkheidsstoornis inmiddels ook is gedempt en naar de achtergrond is verdwenen.
4.9
Betrokkene heeft een door de rechtbank noodzakelijk geachte toetsing van zijn actuele psychische gesteldheid belemmerd. Het is niet helemaal onbegrijpelijk dat hij, vraagtekens heeft bij het door de psychiater noodzakelijk geachte milieu-onderzoek. Het gaat daarbij immers om de situatie van dertig jaar geleden (ten tijde van de moord in de Puttense zaak) en nog langer geleden als het gaat om zijn jeugdjaren. Uit die tijd zijn amper nog mensen in leven die iets zouden kunnen zeggen over betrokkene. Bovendien heeft het PBC in 2009 al een uitbereid milieu-onderzoek gedaan.
4.1
Dat neemt niet weg dat betrokkene weloverwogen (net als bij alle voorgaande pro justitia onderzoeken) zijn medewerking heeft geweigerd aan een onderzoek dat de rechtbank een “uiterste poging” heeft genoemd om meer inzicht te krijgen in zijn actuele psychische gesteldheid. Hij vergeet daarbij dat hij zijn delictverleden en deels daarop gebaseerde vermoedens van psychische problematiek tegen zich heeft en dat het in zijn eigen belang was geweest om, ondanks zijn bezwaren, zoveel mogelijk medewerking te verlenen aan dit onderzoek. Dat had immers kunnen uitwijzen dat er geen aanwijzingen (meer) zijn voor een stoornis, acuut delictgevaar en/of dat een begeleide re-integratie na langdurige detentie verantwoord zou zijn.
4.11
De rechtbank is het daarom eens met het openbaar ministerie dat het, na de op twee levensdelicten gevolgde langdurige detentie, niet verantwoord is voorwaardelijke invrijheidstelling te verlenen zonder daarbij effectieve, op voorkoming van recidive gerichte voorwaarden, waaronder mogelijk klinische behandeling op te leggen. Ook daaraan heeft betrokkene immers op voorhand al iedere medewerking geweigerd.
4.12
Al hetgeen betrokkene en zijn raadsman hiertegen hebben ingebracht, kunnen de rechtbank niet tot een ander oordeel brengen. Zo heeft de raadsman aandacht gevraagd voor de beperkte betrouwbaarheid van de door de reclassering en anderen gebruikte risicotaxatie-instrumenten (waarbij in de Static-99R een rekenfout zou zijn gemaakt waardoor betrokkene in een lagere risicocategorie zou scoren). De rechtbank is zich bewust van de beperkingen die verbonden zijn aan de risicotaxatie-instrumenten als het gaat om het voorspellen van toekomstig gedrag, al was het alleen maar omdat deze (actuariële of gestructureerde) risicotaxatie-instrumenten ten eerste vooral iets zeggen over toekomstig gedrag van de groep waartoe de onderzochte wordt gerekend en minder over de onderzochte zelf en ten tweede in belangrijke mate zijn gegrond op historische, onveranderlijke factoren. Daarom wordt in de praktijk gebruik gemaakt van het zgn. ‘gestructureerd professioneel oordeel’ of ‘gestructureerd klinisch oordeel’ waarbij een ervaren gedragskundige deze statistische uitkomst in verband brengt met zijn eigen klinisch oordeel. Dat dit in onderhavige zaak niet - afdoende - van de grond is gekomen komt nu juist door de uiteindelijke weigering van betrokkene om zijn medewerking te verlenen (rapport Van Os, p. 25-26).
De raadsman heeft nog enkele onvolkomenheden in de handelwijze van de deskundigen benoemd, zoals een herformulering van de vraagstelling in het rapport van de psychiater en het gegeven dat zij onderling en met de reclassering overleg hebben gevoerd. Deze tegenwerpingen kunnen niet tot een ander oordeel leiden. Dat rapporteurs onderling overleg hebben en desgewenst ook met de reclassering, is een gebruikelijke werkwijze en doet geen afbreuk aan hun zelfstandige oordeelsvorming. Dat was ook niet de strekking van de door de raadsman aangehaalde passage uit de benoemingsbeschikking. Wat daarvan ook zij, uiteindelijk is het betrokkene geweest die om hem moverende redenen zijn medewerking heeft opgezegd.
Beslissing
De rechtbank:
wijst toe de vordering en
beveelt uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling van [veroordeelde/betrokkene] met 1.095 dagen.
Deze beslissing is gegeven door mr. F.J.H. Hovens, als voorzitter, mr. A.M.F. Geerling en mr. J.A.P. Bakker, als rechters in tegenwoordigheid van mr. K.M. Rokette, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 april 2022.