ECLI:NL:RBGEL:2022:1990

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 april 2022
Publicatiedatum
20 april 2022
Zaaknummer
AWB - 19_3839 en 19_3845
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders bij omgevingsvergunning voor recyclingbedrijf

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zevenaar om te beslissen op aanvragen voor omgevingsvergunningen die zijn ingediend door een recyclingbedrijf. De rechtbank Gelderland heeft op 7 april 2022 uitspraak gedaan in de zaken met de nummers AWB - 19_3839 en 19_3845. De eisers, waaronder [Eiser A], [Eiseres B], [Eiser C] en [Eiseres D], hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 11 juni 2019, waarin het college van burgemeester en wethouders het bezwaar van eisers tegen eerdere besluiten ongegrond heeft verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de derde-partij, Spijk Metaalrecycling V.O.F., een omgevingsvergunning heeft aangevraagd voor activiteiten die onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) vallen, waaronder het opslaan en verwerken van gevaarlijke afvalstoffen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders niet bevoegd was om op de aanvragen te beslissen, omdat de activiteiten van de derde-partij onder de IPPC-regelgeving vallen, waarvoor het college van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland het bevoegde gezag is. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de primaire besluiten herroepen. Tevens is de Staat der Nederlanden veroordeeld tot schadevergoeding aan [Eiseres D] wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 19/3839 en 19/3845

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 april 2022

in de zaken tussen

[Eiser A] , [eiseres B] [eiser C] , (19/3839)

[Eiseres D], (19/3845)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zevenaar, verweerder.
(gemachtigden: mr. J.R. Smit en [E] )
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
Spijk Metaalrecycling V.O.F., te Lobith
,
(gemachtigde: mr. E.T. de Jong)

Procesverloop

In het besluit van 21 november 2018 (primair besluit I) heeft verweerder aan de derde-partij een omgevingsvergunning voor de activiteit “beperkte milieutoets” verleend.
In het besluit van 22 november 2018 (primair besluit II) heeft verweerder aan de derde-partij een omgevingsvergunning voor de activiteit “bouwen” verleend.
In het besluit van 11 juni 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De derde-partij heeft een reactie ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 24 februari 2021 op zitting behandeld. Verschenen zijn [Eiser A] , [F] , [eiser C] en [Eiseres D] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Namens de derde-partij is [G] verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De relevante bepalingen uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Inleiding
2. De derde-partij exploiteert op het perceel Handelsweg 16 te Lobith een bedrijf voor het op- en overslaan en bewerken van metalen. Zij heeft het voornemen om deze bedrijfsvoering te verplaatsen naar het perceel Copera 10 te Tolkamer.
3. Op 20 april 2018 heeft de derde-partij een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor de activiteit “beperkte milieutoets”. [1] Op 28 mei 2018 heeft de derde-partij ook een aanvraag ingediend voor de activiteit “bouwen”. [2]
4. In het bestreden besluit heeft verweerder met betrekking tot de activiteit “bouwen” overwogen dat de aanvraag in overeenstemming is met het bestemmingsplan “Spijksedijk Spijk”. Ook geen van de andere weigeringsgronden uit artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo doen zich voor, zodat de bouwvergunning moet worden verleend. Verweerder heeft met betrekking tot de activiteit “beperkte milieutoets” overwogen dat uit de m.e.r-aanmeldnotitie blijkt dat geen milieueffectrapport hoeft te worden opgesteld, zodat de vergunning dient te worden verleend. Verweerder heeft daarnaast besloten dat niet meer dan de volgende hoeveelheden mogen worden op- en overgeslagen en/of bewerkt:
• het opslaan en verdichten van metaal, waarbij geen sprake is van gevaarlijke afvalstoffen, met een capaciteit voor het opslaan van minder dan 50.000 ton;
• het verdichten en verkleinen van metaal, waarbij sprake is van gevaarlijke afvalstoffen is niet toegestaan;
• het opslaan van metalen met aanhangende olie of emulsie en het afscheiden van de oliefractie met een opslagcapaciteit van minder dan 50 ton voor de afgescheiden oliefractie;
• het opslaan van minder dan 10 ton sier- of gebruiksvoorwerpen (anders dan batterijen, spaarlampen en gasontladingslampen en loodzuuraccu's) waarbij sprake is van gevaarlijke afvalstoffen;
• het opslaan van minder dan 30 ton loodzuuraccu's;
• het opslaan van kabels, waarbij geen sprake is van gevaarlijke afvalstoffen, met oppervlaktecapaciteit minder dan 6.000 m²;
• het strippen van kabels, waarbij sprake is van gevaarlijke afvalstoffen is niet toegestaan;
• het strippen van kabels, waarbij geen sprake is van gevaarlijke afvalstoffen, met een capaciteit van minder dan 50 ton per dag.
In het besluit is aangegeven dat de totale opgeslagen hoeveelheid gevaarlijk afval op enig moment nooit meer is dan 50 ton.
Is het college van burgemeester en wethouders het bevoegd gezag?
5.1.
De rechtbank dient ambtshalve – dat wil zeggen ongeacht of partijen hierover iets hebben aangevoerd – te beoordelen of verweerder bevoegd is om op de aanvraag te beslissen.
In het aanvraagformulier voor de activiteit “beperkte milieutoets” is alleen metaalrecycling aangevinkt. [3] In het primaire besluit I wordt de aanvraag beschreven en staat het volgende:
Soort Afval
Eural-code
Handeling
Verwerkingscapaciteit (ton)
Opslagcapaciteit (ton)
IJzer/schroot/gemengde metalen/ gemengd schroot
02.01.10, 12.01.01 t/m 12.01.04, 12.01.13, 15.01.04, 16.01.06, 16.01.16 t/m 16.01.18, 17.04.01 t/m 17.04.07, 19.10.01 t/m 19.12.03, 20.01.40,
15.01.11
Overslaan
Opslaan
Sorteren
Verwerken
40.025 (incl. 25 ton gevaarlijk afval
4.002 (incl. 2 ton gevaarlijk afval
Non ferro
12.01.03, 12.01.04, 12.01.13, 16.01.18, 16.08.01 16.08.03
Overslaan
Opslaan
Sorteren
Verwerken
20
1.5
Katalysatoren
17.04.01 t/m 17.04.06
Overslaan
Opslaan
500
30
Kabel (stroomgeleidend), kunststof geïsoleerd kabel met koolteer, lood omhulsel
16.02.18,
17.04.0917.04.1017.04.11
Overslaan
Opslaan
Sorteren
2600 (incl. 100 ton gevaarlijk afval)
525 (incl. 25 ton gevaarlijk afval)
Koelkasten/vriezers
16.02.11 16.02.13
Overslaan
Opslaan
250
15
Afgedankte elektrische en elektronische apparatuur
16.02.14, 16.02.16
16.02.13
Overslaan
Opslaan
5.050 (incl. 50 ton gevaarlijk afval)
1.002 (incl. 2 ton gevaarlijk afval
Afgedankte voertuigen van verschillende soorten vervoer (met inbegrip van niet voor de weg bestemde machines) en afval van de sloop van afgedankte voertuigen en ms
16.01.06, 16.01.17, 16.01.18
Overslaan
Opslaan
Sorteren
5
500
Metalen met aanhangende olie of emulsie
17.04.09
Overslaan
Opslaan
Sorteren
2.5
10
Accu’s
16.06.01,16.06.05 en 20.01.34
Overslaan
Opslaan
Sorteren
1.25
40 (incl. 10 ton gevaarlijk afval)
Volledig gestripte autowrakken (tijdelijke opslag in afwachting van afvoer naar shredder)
16.01.06
Overslaan
Opslaan
200 stuks
50 stuks
Totaal
77.175 ton (incl. 2.675 ton gevaarlijk afval)
7.624 (incl 49 ton gevaarlijk afval)
(
Arcering = gevaarlijke afvalstof)
Ook uit de aangevulde toelichting op de melding Activiteitenbesluit aanvraag OBM van 14 november 2018 van de adviseur van de derde-partij volgt dat meer dan 47 ton gevaarlijk afval gelijktijdig wordt opgeslagen. Hieruit volgt verder ook dat maximale hoeveelheid opgeslagen ongevaarlijk afval meer dan 7.500 ton (exclusief 50 opgeslagen gestripte autowrakken) bedraagt. De rechtbank gaat er van uit dat deze hoeveelheid op enig moment kan zijn opgeslagen.
5.2.
In artikel 2.4 van de Wabo is als hoofdregel opgenomen dat het college van burgemeester en wethouders beslist op de aanvraag voor een omgevingsvergunning, tenzij het college van gedeputeerde staten of de minister zijn aangewezen als bevoegd gezag. In artikel 3.3, eerste lid onder b, van het Besluit omgevingsrecht is bepaald dat het college van gedeputeerde staten bevoegd is te beslissen op overige aanvragen die betrekking hebben op activiteiten met betrekking tot inrichtingen die behoren tot een categorie ten aanzien waarvan dat in bijlage I, onderdeel C, is bepaald, voor zover het betreft activiteiten met betrekking tot een inrichting waartoe een IPPC-installatie behoort.
De categorieën van aanvragen waar het college van gedeputeerde staten het bevoegd gezag is staan in onderdeel C in bijlage I bij het Bor. Categorie 28 ziet op afvalstoffen.
In 28.4, onder a, is opgenomen dat het college van gedeputeerde staten bevoegd is om te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een inrichting voor het opslaan van 5 of meer autowrakken, [4] en bij het opslaan, overslaan, verwerken en vernietigen van gevaarlijke afvalstoffen die van buiten de inrichting afkomstig zijn. [5]
5.3.
De rechtbank gaat er, op basis van de overweging in het bestreden besluit dat de maximale hoeveelheid gevaarlijke afvalstoffen op enig moment nooit meer is dan 50 ton, van uit dat de inrichting een verwerkingscapaciteit heeft van 50 ton gevaarlijke afvalstoffen per dag. De inrichting is een recyclingsbedrijf. Uit artikel 5.1 van de bijlage bij de Richtlijn industriële emissies volgt dat bij de verwijdering of nuttige toepassing van gevaarlijke afvalstoffen met een capaciteit van meer dan 10 ton per dag door recycling sprake is van een IPPC-inrichting. In artikel 5.3, onder a, van de bijlage wordt een installatie met een capaciteit van 50 ton per dag door middel van behandeling in shredders van metaalafval genoemd. Omdat beide capaciteitsgrenzen worden overschreden is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een IPPC installatie. Weliswaar staat in het bestreden besluit dat hoeveelheden worden aangevraagd die boven de grenswaarden liggen en dat alleen de niet vergunningplichtige onderdelen worden toegestaan. Maar verweerder ziet over het hoofd dat de aanvraag bepalend is voor de bevoegdheid en dat verweerder dus niet bevoegd is om te beslissen en kennelijk de aanvraag gedeeltelijk te weigeren voor het deel waar verweerder niet bevoegd is. De enkele opmerking in de toelichting op de aanvraag OBM van 14 november 2018 dat de inrichting geen IPPC installatie omvat, leidt niet tot een ander oordeel.
De aanvraag ziet op het op- en overslaan van meer dan 5 autowrakken én op het opslaan en overslaan van (gevaarlijke) afvalstoffen. Op grond van het bepaalde onder 28.4, onder a, van bijlage I bij het Bor is het college van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland dan het bevoegd gezag. Dit betekent dat verweerder niet bevoegd was om op de aanvraag te beslissen.
Conclusie
6.1.
De beroepen zijn gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en voorziet zelf in de zaak door het primaire besluit I te herroepen. Omdat de aanvragen voor de activiteiten “bouwen” en “beperkte milieutoets” betrekking hebben op onlosmakelijk samenhangende activiteiten als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, van de Wabo ziet de rechtbank aanleiding om ook het primaire besluit II te herroepen.
Verweerder dient de aanvragen door te zenden naar het college van gedeputeerde staten en het college van gedeputeerde staten dient één nieuw besluit te nemen op beide aanvragen.
6.2.
Omdat verweerder niet bevoegd was om op de aanvragen te beslissen komt de rechtbank niet toe aan bespreking van de door eisers aangevoerde beroepsgronden.
De rechtbank merkt met betrekking tot de door eiseres Pardon aangevoerde beroepsgrond over de milieuvergunningplicht wel op dat in het nieuw te nemen besluit dient te worden beoordeeld of gelet op de aangevraagde activiteiten (ook) een milieuvergunning is vereist, bijvoorbeeld omdat deze vallen onder categorie 28.10 van bijlage I bij het Bor. Anders dan verweerder in het bestreden besluit heeft gedaan kan de aanvraag niet simpelweg worden geweigerd voor het deel waarvoor een milieuvergunningplicht geldt, omdat verweerder hiermee de grondslag van de aanvraag verlaat.
In het geval van een milieuvergunningplicht is ook de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing.
Schadevergoeding op grond van artikel 6 EVRM
7.1.
Eiseres Pardon heeft verzocht om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn uit artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
7.2.
De vraag of de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van de betrokkene gedurende de procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van de betrokkene, zoals ook uit de jurisprudentie van het Europese Hof voor de rechten van de mens naar voren komt.
In procedures als deze mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep bij de rechtbank ten hoogste anderhalf jaar duren. Doorgaans zal geen sprake zijn van een overschrijding van de redelijke termijn, indien de fase van bezwaar en beroep gezamenlijk niet langer dan twee jaar heeft geduurd. In dit geval is er geen aanleiding van deze termijn af te wijken. In beginsel is een vergoeding van immateriële schade gepast van € 500 per half jaar of gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn is overschreden.
7.3.
De te beoordelen periode vangt aan met de datum waarop het bezwaarschrift is ingediend en loopt door tot de datum waarop de rechtbank in eerste aanleg uitspraak heeft gedaan. Het bezwaarschrift dateert van 29 december 2018. Uitgaande van de datum van deze uitspraak heeft de fase van bezwaar en beroep in totaal vier jaar en drie maanden geduurd. Dat is een overschrijding van de redelijke termijn van twee jaar en drie maanden.
7.4.
Vervolgens moet beoordeeld worden aan wie de overschrijding van de redelijke termijn moet worden toegerekend. Omdat verweerder 6 maanden over de beoordeling van het bezwaar heeft gedaan wordt deze overschrijding geheel toegerekend aan de rechtbank.
De rechtbank zal de Staat der Nederlanden veroordelen tot een vergoeding van € 2.500.
Omdat het bedrag onder de € 5.000 blijft, geeft de rechtbank daarbij uitvoering aan de Beleidsregel van de Minister van Veiligheid en Justitie van 8 juli 2014 (Staatscourant 2014, 20210) en ziet de rechtbank geen aanleiding de Staat in het geding te betrekken.
Proceskosten en griffierecht
8. Voor [Eiser A] , [eiseres B] en [eiser C] is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen. De proceskosten van [Eiseres D] stelt de rechtbank op grond van artikel 2 van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de beroepsfase vast op € 83,86 (waarvan € 18,14 reiskosten en € 65,72 verletkosten). Niet is gebleken van proceskosten in de bezwaarfase die voor vergoeding in aanmerking komen.
De rechtbank bepaalt verder dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept de primaire besluiten I en II;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van [Eiseres D] tot een bedrag van € 83,86;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (ministerie van Justitie en Veiligheid) tot het betalen van een schadevergoeding aan [Eiseres D] tot een bedrag van € 2.500;
  • draagt verweerder op aan [Eiseres D] het betaalde griffierecht van € 174 te vergoeden;
  • draagt verweerder op aan [Eiser A] , [eiseres B] en [eiseres B] het betaalde griffierecht van € 174 te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, en mr. M.J.H.M. Verhoeven en mr. L.M. Koenraad, leden, in aanwezigheid van mr. E. Mengerink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 april 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Bijlage
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(…)
e. 1°.het oprichten,
2°.het veranderen of veranderen van de werking of
3°.het in werking hebben
van een inrichting of mijnbouwwerk,
(…)
i. het verrichten van een andere activiteit die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie activiteiten die van invloed kunnen zijn op de fysieke leefomgeving.
Artikel 2.4
1. Burgemeester en wethouders van de gemeente waar het betrokken project in hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd, beslissen op de aanvraag om een omgevingsvergunning, behoudens in gevallen als bedoeld in het tweede tot en met vijfde lid.
2 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat gedeputeerde staten van de provincie waar het betrokken project in hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd, op de aanvraag beslissen ten aanzien van projecten die behoren tot een bij de maatregel aangewezen categorie projecten die van provinciaal belang zijn. Bij de maatregel kan worden bepaald dat de aanwijzing slechts geldt in daarbij aangewezen categorieën gevallen.
(…).
Artikel 2.7, eerste lid
Onverminderd het bepaalde in de artikelen 2.10, tweede lid, en 2.11, tweede lid, draagt de aanvrager van een omgevingsvergunning er zorg voor dat de aanvraag betrekking heeft op alle onlosmakelijke activiteiten binnen het betrokken project. In afwijking van de eerste volzin en onverminderd artikel 2.5 kan, indien één van die onlosmakelijke activiteiten een activiteit is als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, voor die activiteit voorafgaand aan en los van de overige onlosmakelijke activiteiten een aanvraag om een omgevingsvergunning worden ingediend.
In artikel 1 is de volgende definitie opgenomen van IPPC-installatie:
“installatie voor industriële activiteiten als bedoeld in bijlage I van richtlijn nr. 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (PbEU L 334).”
Artikel 3.3 Bor
1. Gedeputeerde staten van de provincie waar het betrokken project in hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd, zijn bevoegd te beslissen op:
(…)
b. overige aanvragen die betrekking hebben op activiteiten met betrekking tot inrichtingen die behoren tot een categorie ten aanzien waarvan dat in bijlage I, onderdeel C, is bepaald, voor zover het betreft activiteiten met betrekking tot een inrichting waartoe een IPPC-installatie behoort.
Bijlage I bij het Besluit omgevingsrecht
Categorie 28:
28.1.Inrichtingen voor:
a. het opslaan van:
(…)
3°.5 of meer autowrakken en overige voertuigwrakken;
4°.gevaarlijke afvalstoffen;
b. het verwerken, vernietigen of overslaan van afvalstoffen;
c. het storten van afvalstoffen;
d. het anderszins op of in de bodem brengen van afvalstoffen.
28.4.Gedeputeerde Staten zijn bevoegd te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning ten aanzien van inrichtingen, behorende tot deze categorie, voor zover het betreft inrichtingen voor:
a. het opslaan van de volgende afvalstoffen:
(…)
4°.5 of meer autowrakken en overige voertuigwrakken;
5°.van buiten de inrichting afkomstige gevaarlijke afvalstoffen;
6°.andere dan de onder 1° tot en met 5° genoemde van buiten de inrichting afkomstige afvalstoffen met een capaciteit ten aanzien daarvan van 1.000 m3 of meer;
b. het overslaan van van buiten de inrichting afkomstige:
(…)
2°.gevaarlijke afvalstoffen;
(…)
c. (…)
2°. het verwerken of vernietigen – anders dan verbranden – van van buiten de inrichting afkomstige gevaarlijke afvalstoffen;
d. het verwerken of vernietigen van autowrakken en overige voertuigwrakken;
(…).

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wabo
2.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo
3.Artikel 2.2a, eerste lid, onder b, van het Bor
4.Dit staat in 28.4, onder a, 4o.
5.Dit staat in 28.4, onder a, 5o, 28.4, onder b, 2o, en 28.4, onder c, 2o.